Pingu
De kinderen voeren een onbeweeglijke titanenstrijd tegen de voorjaarsvakantie. Vloeibaar van lamlendigheid hangen ze tegen de sofa gekleefd als skeletloze diepzeewezens op een koraalrif, deinend op golven van verveling, met als enig teken van leven de gestage inname van voorbijzwevend plankton. Voor een bijzonder lekker hapje (Twix, pizza) zijn ze nog net bereid een lillend tentakeltje uit te strekken, maar dat is dan ook dat. Weke, wezenloze brokken protoplasma zijn het, in een oceaan van het beste, leukste en duurste, maar versmade speelgoed. Ik heb zin om ze eens flink te schoppen, maar beperk me tot wat halfslachtige pedagogiek: ‘Zeg, gaan jullie eens iets léúks doen! Jullie hebben nota bene gisteren nog een prachtig nieuw tafelvoetbalspel/kinderpoolbiljart/legokasteel gekregen! In mijn tijd vermaakten we ons kostelijk met een popje van gescheurde zakdoeken/verramsjte kinderbijbel met drie ontbrekende katernen/beschimmelde beukennootjes pellen op een oude krant!’
Twee van de drie reageren slechts met een kreun uit hun klamme zuignappen, maar het oudste pantoffeldiertje doet een poging zich uit de zompige lethargie te verheffen: ‘Mogen we dan op jouw computer?’ ‘Nee hoor, ben je mal? Júllie hebben dan wel lekker vakantie, maar mama moet gewoon werken, hoor!’ Ik heb alweer spijt van mijn opvoedkundige eruptie en trek me snel terug in mijn werkkamertje, voor ze volledig bij bewustzijn komen en georganiseerde vormen van vermaak gaan opeisen.
Werken is een geldig excuus, sinds ik ze eens heb uitgelegd dat men daar Geld voor krijgt, waarvan je Lekkers kunt kopen, en Leuke Dingen. Maar een lichte argwaan is gebleven: ‘Op de computer werken is eigenlijk geen werken. Écht werken, dat is toch als je met een grote graafmachine de straat openmaakt en dan weer dicht?’ zegt mijn vierjarig zoontje. Hij heeft gelijk, maar als ik dat toegeef laat hij me niet met rust. ‘Sommige mensen werken met hun handen, en anderen met hun hersenen’, bezweer ik, en trek pompeuze fronsrimpels in mijn voorhoofd om de laffe tekst luister bij te zetten.
Zo, de deur dicht, en gauw een stukje tikken. Waar nú eens over? Carmiggelt schreef, als hij niks meer wist, ‘dan maar weer eens over de poes’. Maar Carmiggelt is dood, en de poes ook. Mijn muis daarentegen leidt een eigen leven.
Hij klikt op de computer een balkje open en op het scherm verschijnt mijn nieuwe liefde. Pingu, heet hij, en hij verveelt zich nóóit. Een kleine, gestroomlijnde pinguïn, met een onverwoestbaar humeur. In zijn virtuele wereld laat ik hem door yeti’s tegen een rots smijten, door lama’s befluimen en door flamingo’s als een golfbal tussen boomkruinen en ratelslangen heen en weer meppen. Hij vindt het leuk, want hij giechelt er telkens bij. En ik vind het óók leuk, want ik krijg bonuspunten in cyberspace.
Met een muisklik til ik Pingu op de rug van een albatros. Vanuit mijn stoel laat ik de albatros met zijn lieve last over een verlaten strand vliegen. Zijn vleugels ruisen, hij krijst zijn albatrossenklieuw... klieuw... klieuw. Als hij moe is, laat hij Pingu met een doffe plof in het zand vallen. Pingu giechelt. Een zalige giechel, als een baby die gekieteld wordt. Ik trek mijn geheime zak Hamka’s uit de boekenkast en geef Pingu een nieuwe opdracht: hij moet op zijn buik van een skischans af, achtervolgd door een yeti op een snowboard. Kijk hem lekker glijden en schateren! Maar hoor ik daar iets bij de deur?
Gauw klik ik Pingu weg, en trek mijn beroepsfrons. Net op tijd, want daar komt mijn oudste binnen, met een vorsende blik op mijn scherm. Daar is gelukkig geen belastend materiaal te vinden, maar die Hamka’s ben ik kwijt: de afkoopsom voor nog een half uurtje ‘werken’. Koortsachtig sleep ik Pingu door de toendra’s, ik duw hem van een ijsschots en laat hem uit de lucht plukken door een giraffebek. Door mijn raam komt de kille schemer binnenschuifelen, maar in Pingu-land schroeit juist een hete woestijnwind door zwiepende palmen. Verdomd, alwéér gestommel voor mijn deur: mijn jongste zoontje, in een staat van onbeschrijflijke vervuiling. ‘Schone luier... schone luier...’ slist zijn met Hamka’s gepaneerde bekje. En dan, met een verheugde blik op mijn scherm: ‘Pingu! Mama, Pingu!!’ Daar komen zijn broer en zus de trap al op roffelen. Ha, mama is klaar met werken! Joelend verstoten ze me uit het paradijs. Bij het verschonen giechelt mijn kleintje bijna even schattig als Pingu. Bíjna.