Fietsen

Hoewel het klimaat daar geen enkele aanleiding toe geeft doen Nederlanders weinig anders dan fietsen. Liefst op de meest verbijsterende vehikels met voorbindprotheses, driedubbele bagagedragers en verlengde lig-, bak- of aanhangconstructies met klapstoeltjes.

Chinezen doen het ook, die kunnen zelfs met drie generaties tegelijk slápen op hun fiets, maar Chinezen doen wel meer vreemde dingen, dus die laten we gemakshalve buiten beschouwing.

In de meeste landen echter wordt fietsen niet beschouwd als vervoer, maar als een sport – uitsluitend overdag te beoefenen bij droog, windstil weer – waarbij je moet zijn voorzien van helm, kniestukken en een reddingsvest vol lichtgevende strepen.

Mijn Berlijnse huisarts vond dat fietsen in de regen voorbehouden was aan lieden in fysieke topconditie. En toen ik eens met een hoogzwangere buik in slakkengang door een Pools dorpje peddelde, begonnen de te hoop gelopen omstanders geschokt kruizen te slaan, onder het aanroepen van een reeks bevoegde heiligen.

Hollanders schrikken wat dat betreft nergens voor terug. De doorsneehuisvrouw zie je zelden zonder de standaardaccessoires: een baby in een draagzak, kindje voorop, kindje achterop met poes in een mandje op schoot, de rugzak vol natte zwemspullen en krentenbollen. Fietstassen uitpuilend van pakken waspoeder en gevaarlijk overhangende bossen prei, met een twee meter hoge ficus in een stenen pot balancerend op de stuurpen, zwenkend tussen tramrails en pizzakoeriertjes. En dan intussen maar telefoneren. (‘Dus als ze afgekoeld zijn snijd je ze in plakjes... Wat? Nee, plakjes! Wacht even, mijn capuchon zit ervoor. En dan dus in een ovenschaal, en dan giet je dus die saus... Jelle, daar komt een heeele diepe plas, pas op voor je voetjes, oké?! ...en dan zet je hem dus onder de grill...’)

Zelf durf ik geen kindje vóór op de fiets te nemen sinds er eens een fors model aasvlieg mijn gapende maandagmorgenstrot binnenvloog en daar omstandig zoemend en ronkend aan het sterven sloeg: het was slikken of stikken. Nog vier koppen koffie later voelde ik van alles bewegen in mijn maag, plus de angst dat het beest in zijn doodsnood eieren zou leggen, want dat had ik weleens ergens gelezen.

Ook neem ik liever niemand achterop, omdat ik altijd haarscherp voor me zie hoe zo’n kindervoetje ondanks talloze vermaningen afdwaalt van het voetsteuntje en met Jip en Janneke-kaplaarsje en al tussen de flitsende spaken tot pulp wordt vermalen. Daarbij slaat de fiets over de kop en blijft, als in een slechte verzetsfilm, onder omineuze stilte (misschien één tsjilpende vogel), met steeds langzamer draaiend achterwiel naast een groeiende bloedplas liggen.

En zelfs in je eentje op de fiets is zelden leuk. Bij het gaan zitten spuit brak regenwater door het onzichtbare gat in de zadelbekleding tegen je broek, er is altijd wel iets kapot aan versnelling, verlichting, kettingkast of rem, en voor je die drie roestige hangsloten eraf hebt ben je een kwartier verder.

Ik ga dus meestal maar liever lopen. Dat gaat lekker langzaam, dus je ziet nog eens wat. Een volwassen Pippi Langkous die zwetend maar onverstoorbaar fluitend een bakfiets voorttrapt, tot de rand gevuld met een deels slapend, deels brullend kinderdagverblijf. Of het tachtigjarige echtpaar op een tandem in vals, geel avondlicht voor het Scheveningse Kurhaus. Hij, nog kwiek voorop, stapt even af om zijn vrouw in een oranje regenjack te hijsen. Op haar mouw staat het driestippige blindenteken. Eerst nog wat onzeker zigzaggend, maar allengs met flinke vaart rijden ze de boulevard op, waar de wolkbreuk boven hun plastic hoedjes losbarst. Glimlachend heft de oude dame haar lege ogen naar het gutsend zwerk, en zucht: ‘Hè, lekker fris.’ Of een circa veertienjarige, uit de kluiten gewassen mongool op rijgschoenen met losse veters, schor zingend en ritmisch zwaaiend met het logge bovenlijf achterop bij een schriel, veel kleiner meisje dat, op haar trappers staand om de hele toestand met al haar kracht vooruit te krijgen, over haar schouder schreeuwt: ‘Bennie, zit nou stil, eikel!!!’

Stuk voor stuk helden zijn het, in de Hollandse herfst.

Pekingeend bij nacht
x97890295756831.xhtml
x97890295756832.xhtml
x97890295756833.xhtml
x97890295756834.xhtml
x97890295756835.xhtml
x97890295756836.xhtml
x97890295756837.xhtml
x97890295756838.xhtml
x97890295756839.xhtml
x978902957568310.xhtml
x978902957568311.xhtml
x978902957568312.xhtml
x978902957568313.xhtml
x978902957568314.xhtml
x978902957568315.xhtml
x978902957568316.xhtml
x978902957568317.xhtml
x978902957568318.xhtml
x978902957568319.xhtml
x978902957568320.xhtml
x978902957568321.xhtml
x978902957568322.xhtml
x978902957568323.xhtml
x978902957568324.xhtml
x978902957568325.xhtml
x978902957568326.xhtml
x978902957568327.xhtml
x978902957568328.xhtml
x978902957568329.xhtml
x978902957568330.xhtml
x978902957568331.xhtml
x978902957568332.xhtml
x978902957568333.xhtml
x978902957568334.xhtml
x978902957568335.xhtml
x978902957568336.xhtml
x978902957568337.xhtml
x978902957568338.xhtml
x978902957568339.xhtml
x978902957568340.xhtml
x978902957568341.xhtml
x978902957568342.xhtml
x978902957568343.xhtml
x978902957568344.xhtml
x978902957568345.xhtml
x978902957568346.xhtml
x978902957568347.xhtml
x978902957568348.xhtml
x978902957568349.xhtml
x978902957568350.xhtml
x978902957568351.xhtml
x978902957568352.xhtml
x978902957568353.xhtml
x978902957568354.xhtml
x978902957568355.xhtml
x978902957568356.xhtml
x978902957568357.xhtml
x978902957568358.xhtml
x978902957568359.xhtml
x978902957568360.xhtml
x978902957568361.xhtml
x978902957568362.xhtml
x978902957568363.xhtml
x978902957568364.xhtml
x978902957568365.xhtml
x978902957568366.xhtml
x978902957568367.xhtml
x978902957568368.xhtml
x978902957568369.xhtml
x978902957568370.xhtml
x978902957568371.xhtml
x978902957568372.xhtml
x978902957568373.xhtml
x978902957568374.xhtml
x978902957568375.xhtml
x978902957568376.xhtml
x978902957568377.xhtml
x978902957568378.xhtml
x978902957568379.xhtml
x978902957568380.xhtml
x978902957568381.xhtml