X
Alexandrië binnenvaren aan boord van een koninklijke staatsieboot was nieuw voor me, een zoete en tegelijk bittere ervaring door de steek van verdriet omdat Bethesda er niet bij was om die te delen.
Vijftien mijl ten oosten van Alexandrië doorsnijdt het Nijlkanaal een plaats die Canopus heet en die berucht is als lustoord voor rijke leeglopers uit de stad. Uit nieuwsgierigheid had ik Canopus als jongeman een keer bezocht in de tijd dat ik in Alexandrië woonde, maar destijds waren zelfs de prullen in de curiositeitenwinkeltjes me te duur en ik kon alleen kijken naar de eethuizen, gokhuizen en bordelen aan het kanaal. Veertig jaar later voer ik door de stad gezeten tegenover de koning!
Genotzoekers verdrongen zich aan de waterkant om het koninklijke vaartuig te zien en een glimp van de mensen aan boord op te vangen. Ptolemaeus bleef op zijn troon zitten en negeerde de zwaaiende menigte, maar ik dacht een lachje om zijn lippen te zien toen hij hoorde dat de juichende toeschouwers zijn naam aanhieven. Egypte mocht dan door een burgeroorlog worden verscheurd, onder de genietende klasse was Ptolemaeus' aanspraak op de troon kennelijk onomstreden.
Tussen Canopus en Alexandrië was het kanaal aanzienlijk breder vanwege het drukke scheepsverkeer. Andere vaartuigen gaven het koninklijke vaartuig alle ruimte, zodat onze voortgang nergens werd belemmerd. We passeerden de ene boot na de andere, luxueus uitgeruste vaartuigen van particulieren en vaartuigen voor het transport van reizigers, die in verschillende klassen konden boeken. Als jongeman was ik staande naar Canopus gevaren, op een boot die zo stampvol was dat ik vreesde dat hij zou zinken; we voeren langs diverse van dergelijke schepen en de opvarenden daarvan leken duidelijk minder enthousiast over hun monarch dan de eethuisbezoekers en gokkers aan de waterkant in Canopus. Sommige gezichten die ons aanstaarden konden niet anders dan vijandig worden genoemd. Gaven zij de voorkeur aan Cleopatra in de strijd om de opvolging? Of waren ze alle Ptolemaeën moe en de chaos die zij de laatste jaren in Egypte hadden aangericht?
We naderden Alexandrië en bij een splitsing in het kanaal namen we de linkerarm. Tegen de vlakke horizon voor ons uit verscheen concentratie van palmbomen die de oevers van het Mareotismeer omzoomden; door de weerkaatsing van de zon in het water verscheen het meer als een schitterende streep achter de boomstammen. De bomen kwamen dichterbij; de schitterende lijn werd een zichtbare watervlakte. De oevers van het kanaal werden wilder, met biezen aan weerskanten. We rondden een kleine bocht en voeren het Mareotismeer op, eigenlijk eerder een binnenzee dan een meer. Voor ons uit was aan de verre kust de lage, rommelige randbebouwing van de stad te zien, met daarachter de vuurtoren, de Pharos. Vissersboten en particuliere schepen weken uiteen om ruimte te maken voor de koning. Twee kleine oorlogsbodems, bemand door militairen met ceremoniële bewapening, voeren uit om ons te begroeten, keerden toen en begeleidden het koninklijke vaartuig naar de haven. Onder de stadsmuren, in de drukke haven aan het meer, wachtten hovelingen en militairen ons op bij een steiger die met kleurige vlaggetjes was versierd. De staatsieboot voer langszij en lag stil. Ptolemaeus verhief zich van zijn troon en greep zijn dorsvlegel en herdersstaf. Hovelingen schaarden zich achter hem; iedereen leek precies te weten waar zijn plaats was in het gevolg. Ik aarzelde omdat ik dat niet wist. Pothinus fluisterde in mijn oor: 'Volg mij en houd je mond.'
Er wachtte de koning een rituele ceremonie bij het betreden van de steiger; verschillende leden van het hof verwelkomden Ptolemaeus in zijn hoofdstad. De koning stapte in een rijkversierde draagstoel met een kap getooid met roze en gele kwastjes en hoekstijlen van ebbenhout met zilver. Het voertuig werd gedragen op de schouders van een ploeg enorm gespierde slaven die zo naakt waren als paarden, bekleed met niet meer dan een paar leren riemen en lapjes linnen. Achter de draagstoel van de koning stond nog een voertuig, bijna even prachtig. Pothinus gebaarde dat ik moest instappen en stapte toen zelf in. We werden opgetild. Omringd door gewapende bewakers en voorafgegaan door een stoet fluitspelers (die unisono een melodie speelden die ik inmiddels heel goed kende) werden we over de lange steiger weggedragen. De muren van Alexandrië verhieven zich aan weerskanten. Voor ons rezen de hoge deuren van de Zonnepoort op. De deuren zwaaiden open. Een warme bries kwam naar buiten, alsof de stad zelf een zucht slaakte bij de terugkeer van de monarch. De koninklijke stoet trok de stad binnen.
Na zo veel vertragingen en omwegen was ik terug in Alexandrië. De geur van de stad - want net als een vrouw heeft Alexandrië een eigen geur, samengesteld uit zeelucht, bloemen en warme woestijnwinden - woei me tegemoet en vervulde me met een nostalgie die veel sterker en meer omvattend was dan ik had voorzien. De stortvloed van herinneringen deed me beven. De afwezigheid van Bethesda deed de tranen vloeien. Als ik haar stoffelijke resten had gehad, had ik haar na haar dood nog de thuiskomst kunnen bieden waarnaar ze had verlangd, maar zelfs die troost was me niet gegeven. Ik bezat geen urn met haar as, geen kist met haar gemummificeerde lichaam. Ik bedwong een snik en fluisterde voor me heen: 'Eindelijk, na al die jaren van afwezigheid! ' Maar de enige die het kon horen was Pothinus, die me van opzij een bevreemde blik toewierp en zijn ogen afwendde. We bewogen ons nu voort over de Argeus, de voornaamste noord-zuidverbinding in de stad, een schitterende wandelweg met een breedte van wel honderd voet met fonteinen, obelisken en palmbomen in het midden en galerijen met beschilderde marmeren standbeelden en gecanneleerde zuilen aan weerszijden. Menigten verzamelden zich om van een veilige afstand van het gewapende escorte toe te kijken. Veel toeschouwers juichten; sommigen wendden zich fronsend af; anderen gilden en stamelden en wierpen zich languit op de grond, als overweldigd door vroom ontzag. Ik besefte dat Ptolemaeus in zijn persoon vele aspecten vertegenwoordigde voor vele mensen: koning, held, usurpator, beschermer, godheid. Zou het in Rome ook zo gaan wanneer Caesar in triomf terugkeerde? Het was nauwelijks voorstelbaar dat een Romeins burger voor een ander zou buigen als voor een god, maar het lot van de wereld was de afgelopen jaren zo grillig verlopen dat alles mogelijk leek.
Doordat Alexandrië op vlak terrein is gebouwd, wijkt de stad af van andere grote steden door zijn regelmatige stratenplan, met straten die elkaar kruisen onder een rechte hoek en met rechthoekige huizenblokken. In Rome, een stad van heuvels en dalen, zijn kruisingen waarop een groot aantal straten uitkomen, elke steeg uit een andere richting, sommige heuvelop en andere heuvelaf; elke kruising is uniek en samen bieden ze een eindeloze reeks boeiende doorkijkjes. In Alexandrië is de horizon laag en de brede lanen bieden vergezichten naar alle kanten. Het oriëntatiepunt dat de hele stad beheerst is de Pharosvuurtoren, onmogelijk hoog oprijzend boven de haven en met zijn enorme vlammende baken een rivaal van de zon.
Het is moeilijk te zeggen welke van de twee steden groter lijkt. Rome is een chaotische verzameling winkeltjes, woonblokken, tempels en paleizen, allemaal door elkaar en boven elkaar gebouwd, zonder gevoel voor orde of verhoudingen, een aantrekkelijk dorp dat mateloos is uitgegroeid tot een verschrikkelijk drukke, zelfbewuste wereldstad die barst van het leven. Alexandrië is een stad van brede lanen, grote pleinen, oogverblindende tempels, indrukwekkende fonteinen en ommuurde tuinen. De precisie van de Griekse architectuur straalt oude welstand uit en een passie voor orde; zelfs in de nederige woonblokken in de wijk Rakotis of de arme gedeelten van de joodse wijk houdt een fanatieke schoonmaakdrift het vuil in toom. Maar terwijl de Alexandrijnen van schoonheid en precisie houden, veroorzaakt de Egyptische hitte een zekere loomheid, en de spanning tussen die twee elementen, zin voor orde en netheid en inertie, verleent de stad een uniek, vaak raadselachtig eigen karakter. Voor een Romein oogt Alexandrië nogal slaperig en zelfvoldaan, en geraffineerd op het perverse af: zo geraffineerd dat het op levensmoeheid gaat lijken, als van een bejaarde courtisane wie het niet meer kan schelen wat anderen van haar denken. In de ogen van een Alexandrijn moet Rome onmogelijk volks zijn, vol schreeuwerige pochers, bombastische politici, onharmonische architectuur en benauwde straatjes.
We bereikten de grote kruising in de stad, het wereldkruispunt volgens sommigen, waar de Argeus de voornaamste oost-westverbinding snijdt, de even brede Via Canopia, misschien wel de langste straat ter wereld. Het snijpunt van deze lanen is een groot plein met een schitterende fontein in het midden, waar marmeren najaden en dyaden zich vermeien met krokodillen en nijlpaarden (of rivierpaarden, hippopotomoi, zoals de Grieken zeggen) rond een torenhoge obelisk. Bij het snijpunt van de Argeus en de Via Canopia begint de koninklijke wijk, met de staatsinstellingen, tempels, militaire complexen en koninklijke paleizen. Op elk van de vier hoeken van het kruispunt staan gebouwen met zuilenrijen waarin zich de tomben van de Ptolemaeën-koningen en koninginnen van Egypte bevinden. De voornaamste tombe is die van de stichter van de stad, Alexander de Grote, wiens gemummificeerde stoffelijke resten een diep respect afdwingen bij bezoekers uit de hele wereld die hier komen kijken. Grote tabletten sieren de muren van de tombe, met geschilderde reliëfs waarop de vele heldendaden van de veroveraar staan afgebeeld. Ook vandaag stond er weer een lange rij mensen te wachten op hun beurt om naar binnen te mogen gaan. Een voor een zouden ze langs het lichaam van Alexander schuifelen om even te kijken (op afstand, want de open sarcofaag bevindt zich achter een beschermende kabel en een rij bewakers) naar het gezicht van de beroemdste man uit de geschiedenis. In de jaren dat ik in Alexandrië woonde, had ik de tombe van de veroveraar nooit bezocht; de toegangsprijs was te hoog geweest voor een jonge Romeinse vagebond zonder vaste bron van inkomsten.
Toen we de tombe passeerden, keken de wachtenden om naar de koninklijke stoet. Vandaag zouden ze niet alleen Alexander zien, maar ook zijn levende erfgenaam.
Naast me in de draagstoel liet Pothinus een diepe zucht horen. Ik keek naar hem en zag dat hij naar zijn nagels staarde. 'Bij Casium hadden we haar bijna te pakken!' mompelde hij. Ik zei niets, maar hij zag de verwondering op mijn gezicht.
'Cleopatra,' legde hij uit. 'De zuster van de koning. Ten zuiden van het dorp Casium, aan de uiterste oostgrens, hadden we haar bijna te pakken.'
'Is er slag geleverd?' vroeg ik en ik probeerde uit beleefdheid belangstelling op te brengen.
'Er is juist geen slag geleverd,' zei Pothinus. 'Als we haar in een beslissende veldslag hadden kunnen verwikkelen, was dat het einde geweest voor Cleopatra en haar bijeengeraapte boeven en huursoldaten. Het leger van de koning is groter, beter geoefend, beter uitgerust - en veel logger. Alsof je een Nijlrivierpaard inzet tegen een musje; het zou het dier geen moeite kosten het vogeltje te verpletteren, als hij het maar eerst kon vangen. Steeds weer ontglippen ze ons. We waren net bezig een valstrik te zetten in de heuvels ten zuiden van Casium toen het bericht kwam dat Pompejus en zijn vloot voor de kust waren verschenen.'
'Jullie hadden eerst Cleopatra kunnen verpletteren om daarna Pompejus aan te pakken.'
'Dat adviseerde Achillas ook, maar het risico leek te groot. Stel dat Cleopatra ons opnieuw ontglipte en dat Pompejus haar uitnodigde voor een bondgenootschap? Dan hadden we Cleopatra en Pompejus aan de ene kant gehad en Caesar aan de andere. Geen prettige positie. Dan is het beter om met één bedreiging tegelijk af te rekenen.'
'Te beginnen met degene die het snelst kon worden uitgeschakeld?' merkte ik op. Wat was Pompejus een gemakkelijk doelwit gebleken!
'We hebben afgewogen welke dreiging van Pompejus uitging en besloten die de kop in te drukken, zeg maar.' Pothinus glimlachte zelfgenoegzaam. Achillas mocht dan de houw hebben toegebracht, ik begreep dat Pothinus het plan had bedacht en zich daar graag op liet voorstaan.
'Heeft de koning zelf die beslissing goedgekeurd?'
'Er gebeurt niets uit naam van de koning zonder instemming van de koning.'
'Dat klinkt als een formule.'
'Maar het is waar. Laat je niet misleiden door zijn leeftijd. Hij is heel sterk de zoon van zijn vader, de culminatie van dertien generaties heersers. Ik ben zijn stem. Achillas is zijn zwaardhand. Maar de koning heeft een eigen wil.'
'Geldt dat ook voor zijn zuster?'
'Zij is ook een kind van haar vader. Ze is een paar jaar ouder en nog zelfverzekerder dan haar broer.'
En minder gevoelig voor de invloed van adviseurs als Pothinus, dacht ik. Had de eunuch daarom de een boven de ander verkozen?
'En nu Pompejus uit de weg is geruimd...' begon ik.
'We hadden meteen verder willen gaan met de krijgstocht tegen Cleopatra. Maar de schepen die de vloot van Pompejus hebben achtervolgd, kwamen terug met nieuws over Caesar. Hij zou voor anker liggen voor het eiland Rhodos en zo snel mogelijk willen oversteken naar Alexandrië. Opnieuw leek het raadzaam onze aandacht te richten op "het Romeinse probleem" en de bemoeienis met de zuster van de koning uit te stellen.'
'Zal Caesar dezelfde behandeling krijgen als Pompejus?' Ik voelde een rilling bij de gedachte aan Caesars hoofd in een pot naast die van de Grote. Wat zou er met Meto gebeuren als iets dergelijks zich voordeed? Ik vervloekte mezelf omdat ik het me afvroeg. Meto had ervoor gekozen te leven door list en bloedvergieten, en zijn lot had niets met mij te maken.
'Caesar is een complexere uitdaging,' zei Pothinus,'die een subtielere reactie vereist.'
'Omdat hij onlangs nog triomfen heeft gevierd bij Pharsalus?'
'Het is duidelijk dat de goden hem liefhebben,' erkende Pothinus.
'Maar is Ptolemaeus niet ook een god?'
'De wil van de koning betreffende Caesar zal mettertijd blijken. Eerst zullen we zien wat ons in de haven wacht.' Pothinus keek me sluw aan. 'Ze zeggen, Gordianus die de Vinder wordt genoemd, dat de goden jou de gave hebben gegeven openhartigheid en vertrouwelijkheid af te dwingen bij iedereen die je leert kennen. Vreemden schenken je hun vertrouwen. Mannen als Caesar en Pompejus storten hun hart bij je uit. Zelfs de koning lijkt niet immuun voor de drang om vrijuit te spreken. Zelfs ik lijk er gevoelig voor!'
'Ze zeggen...' herhaalde ik.
'Het staat allemaal in het archief. De koning heeft een enorm netwerk. Hij heeft overal ogen en oren.'
'Zelfs in Rome?'
'Juist in Rome. Je reputatie is je dan ook vooruitgereisd. De koning zelf heeft zich gisteravond een uur lang in de archiefstukken over jou verdiept en vragen over je gesteld.'
'Ik neem aan dat ik me gevleid zou moeten voelen.'
'Of zou moeten beseffen dat je boft dat je nog leeft. Aha, daar is het hek van het paleis. Tijd voor formaliteiten en het einde van ons gesprek.'
De poorten werden geopend en de dragers betraden het complex van koninklijke verblijven aan het water. Ze zeiden dat elke opvolger in de reeks van de Ptolemaeën zich geroepen had gevoeld de koninklijke verblijven uit te breiden; in de loop van de eeuwen was het complex dan ook de grootste concentratie van rijkdom en luxe ter wereld geworden: een stad in de stad, met eigen tempels, binnenplaatsen, woonruimten en tuinen, met allerlei geheime kamers en gangen. Achter ons werden de poorten gesloten. We bevonden ons op een kleine binnenplaats met hoge muren. De draagstoelen werden op blokken neergezet. Pothinus stapte uit en was de koning behulpzaam, die uit zijn draagstoel kwam en werd begroet door flemende hovelingen. Een ogenblik leek ik vergeten en op de aangenaam zachte kussens peinsde ik over de grillen van het lot die me in zo'n merkwaardige omgeving hadden gebracht. Enigszins ongerust vroeg ik me af hoe het Rupa en de jongens was vergaan en even verlangde ik heftig terug naar Rome. Wat deed mijn dochter Diana op dit ogenblik, voor de tweede keer zwanger? En haar zoontje Aulus, en haar imposant ogende, zachtmoedige echtgenoot, Davus? Wat miste ik mijn dierbaren! Wat was ik graag daar geweest, met Bethesda; waren we maar nooit uit Rome weggegaan!
Ergens op de achtergrond van mijn gedachten hoorde ik de muziek van Ptolemaeus' fluitspeler weerkaatst door de hoge muren; de klanken verdwenen in de verte. De binnenplaats, waar zoeven nog al die hovelingen waren geweest, leek nu bijna verlaten. Ik knipperde met mijn ogen en zag een jonge vrouw die naast de draagstoel stond en naar me opkeek.
Haar huid had de kleur en glans van gepolijst ebbenhout. Haar dikke haar vormde een ronde wolk om haar gezicht, als een zwevende omlijsting van zwarte rook met dunne sliertjes aan de uiteinden. Haar ogen hadden een verrassend groene tint, een kleur die ik nog nooit bij een Nubiër of Nubische had gezien, maar haar hoge jukbeenderen en volle lippen waren kenmerkend voor de schoonheid van de Nubische vrouwen.
Ze glimlachte bedeesd en sloeg haar ogen neer. 'Ik heet Merianis,' zei ze in het Latijn. 'Als u wilt uitstappen, breng ik u naar uw kamer.'
'Ik krijg een kamer in het paleis?'
'Ja. Zal ik u erheen brengen?'
Ik haalde diep adem en stapte uit. 'Ga maar voor.'
Ik liep achter haar aan door een serie gangen, binnenplaatsen en tuinen. We kwamen dichter bij de haven, die ik her en der door een opening in een muur kon zien; ik zag zeilen en het glinsteren van zonlicht op water, en soms, boven de daken uit, in de verte de Pharos. We gingen diverse trappen op, toen een lange gang door, over een stenen brug tussen twee gebouwen en weer een lange gang door.
'Hier,' zei ze, en ze deed een houten deur open. De kamer was groot en eenvoudig ingericht, met een bed tegen een muur aan, een kleine tafel en een stoel tegen een andere muur en een rood-geel kleed in een Grieks geometrisch motief op de vloer. Het gebrek aan versiering werd meer dan goedgemaakt door het adembenemende uitzicht uit het hoge raam, waarvan de lichtgele gordijnen waren weggeschoven; geen schilderij of mozaïek kon wedijveren met de majestueuze aanblik van de Pharos, volmaakt ingelijst door het raam, en de blik op de grote haven vol schepen op de voorgrond.
'Schitterend!' fluisterde ik.
'Is er in Rome iets vergelijkbaars te zien?'
'Rome telt veel bezienswaardigheden,' zei ik, 'maar geen enkele stad heeft dit. Ben je in Rome geweest?'
'Ik ben Alexandrië nooit uit geweest.'
'Maar je Latijn is uitstekend.'
'Dank u. We kunnen ook Grieks spreken.'
'Wat doe je zelf het liefst, Merianis?'
'Ik ben blij met elke gelegenheid om Latijn te spreken.'
'Het is een genoegen je ter wille te zijn.'
Ze glimlachte. 'U bent vast uitgehongerd na een dag reizen. Zal ik u voedsel laten brengen?'
'Ik heb geen trek.'
'Misschien kan ik u dan helpen de spanningen van de afgelopen dag kwijt te raken.'
Ik verplaatste mijn blik van de met lapis versierde sandalen aan haar voeten naar de dunne linnen rok, die haar welgevormde kuiten vrijliet, en de in talloze plooien gedrapeerde linnen mantel die over haar schouders en fraaie borsten hing. Een ketting met lapishangers eraan hing om haar zijdezachte hals.
'Ik ben nogal moe, Merianis.'
'Als ik u masseer, hoeft dat u geen inspanning te kosten.'
Ik lachte haar schalks toe. 'Ik geloof dat ik beter een poosje kan gaan liggen om uit te rusten. Wat is daar, trouwens?' vroeg ik, wijzend naar een smalle deur met een gordijn ervoor in de muur naast het bed.
'De verblijfruimte voor uw slaven en de jongeman die met u meereist.'
'Rupa en de jongens? Waar zijn ze?'
'Ze worden straks gebracht, en uw reiskist ook. De wagen waarin ze hebben gereisd en de muildieren die hem hebben getrokken worden afgeleverd bij de neef van de eigenaar, zoals uw bedoeling was.'
Ik bekeek haar nog eens goed en staarde in haar smaragdgroene ogen. 'Ik had je voor een slavin aangezien, Merianis.'
'Ik ben ook een slavin, slavin van Isis. Ik dien de godin en behoor haar toe met lichaam en ziel, in deze wereld en in de volgende.'
'Je bent priesteres?'
'Ja. Ik ben verbonden aan de tempel van Isis in het paleis. Maar in haar afwezigheid.
'Afwezigheid? Maar Isis gaat toch niet op reis?'
'Mijn gebiedster is niet in het paleis.'
Ik knikte. 'Je bedoelt koningin Cleopatra.'
'Die ook Isis is. Zij zijn een en dezelfde. Koningin Cleopatra is de incarnatie van Isis, zoals koning Ptolemaeus de incarnatie van Osiris is.'
'Juist. Waarom ben je niet bij haar?'
Merianis aarzelde. 'Toen ze afscheid nam, heeft mijn meesteres het paleis... tamelijk overhaast verlaten. Ik kon haar niet vergezellen. Bovendien binden mijn plichten me aan het paleis, aan de tempel. Onder allerlei andere werkzaamheden is het mijn taak hooggeplaatste bezoekers zoals u van al het nodige te voorzien.'
Ik lachte. 'Ik weet niet of ik wel hoog bezoek ben; ik beschouw mezelf eerder als iemand die nogal wat tegenslag heeft gehad. Maar ik ben je heel dankbaar voor je gastvrijheid, Merianis.'
Ze boog het hoofd. 'Dat zal Isis behagen.'
'Zul je ook de zorg op je nemen voor die andere hooggeplaatste Romein die Alexandrië bezoekt?'
Ze hield vragend haar hoofd scheef.
Ik liep naar het raam. 'Die in de haven is. Je hebt die Romeinse oorlogsvloot daar toch wel zien liggen?'
Ze kwam naast me aan het raam staan. 'Er liggen vijfendertig Romeinse schepen; ik heb ze zelf geteld. Is het waar dat u Caesar kent?'
Ik haalde adem om antwoord te geven, maar hield me in. Vermoeidheid en een overmaat aan emoties hadden mijn geest afgestompt; anders had ik wel eerder beseft dat de vrouw die naast me stond - exotisch, beeldschoon, ontwikkeld en verleidelijk beschikbaar - meer was dan een bediende of priesteres. Nu de koning en de koningin in oorlog met elkaar waren, moest het in het paleis wemelen van de spionnen. Ik keek opzij naar Merianis, voelde haar nabijheid en rook de bedwelmende geur van nardusolie op haar zwarte huid; ik kon me gemakkelijk voorstellen dat een man in haar aanwezigheid zijn waakzaamheid zou laten varen en dingen zou zeggen die beter verzwegen konden worden. Ik richtte mijn starende blik op de haven. De lange dag ging geleidelijk over in de schemering. Schepen wierpen lange schaduwen op vlak water met hier en daar verblindende flitsen gereflecteerd zonlicht. De Pharos wierp de machtigste schaduw van allemaal, waardoor de hele toegang tot de haven verduisterd werd. Daarachter leek de open zee zich oneindig uit te strekken. Ik dacht aan de Nijl die eeuwig uitstroomde in de zee en alles meevoerde wat in het rivierwater verloren was gegaan of verstrooid...
'Ik ben moe, Merianis. Ga nu maar.'
'Zoals u wilt.' Ze vertrok zonder nog een woord te zeggen. Een vage geur van nardusolie bleef in de kamer achter. Ik had geen idee hoe lang ik daar voor het raam stond. De zon daalde almaar verder tot hij een punt aan de kim bereikte waar de aarde de zee raakte; vervolgens verdween hij in een straling van bloedrode en paarse nevels. Het werd donker in de grote haven. Aan boord van de Romeinse galeien werden lampen ontstoken. Er werden ook lampen aangestoken op de grote dam, de Heptastadion, die zich van de stad naar het eiland Pharos uitstrekte. Achter die dam lag een tweede, kleinere haven in het zuiden, de Eunostos of Haven van Behouden Terugkeer; halverwege de dam stelde een poort in de Heptastadion schepen in staat van de ene haven naar de andere te varen.
Iemand klopte op de deur. Merianis, dacht ik, en eigenlijk was ik daar wel blij om.
Maar toen ik opendeed, zag ik niet de priesteres van Isis maar het verbaasde gezicht van Rupa, die kennelijk verbijsterd was dat hij in een koninklijk paleis terecht was gekomen. Ik keek omlaag en zag nog twee verbaasde gezichtjes naar me opkijken.
'Androcles! Mopsus! Jullie weten niet half...'
'Wat zijn we blij u te zien!' riepen de jongens in koor, en ze sloegen hun armen om me heen. Rupa keek alsof hij me ook graag had omhelsd als daar plaats voor was geweest in de smalle deuropening.
'Maar waar bleef u toch al die tijd?' vroeg Androcles.
'En hebben we u echt aan boord gezien van de boot van de koning?' vroeg Mopsus.
'En moet je dit zien!' zei Androcles, en hij holde naar het raam.
'Het is de vuurtoren, groter dan een berg! En al die schepen in de haven! Romeinse galeien, zei iemand, en Caesar zelf is aan boord van een van die schepen.'
Slaven droegen mijn reiskist de kamer in en werden gevolgd door slaven met schalen dampend voedsel. Tot de geur in mijn neus drong, had ik niet beseft dat ik honger had.
'Toen u bij de koning was,' zei Mopsus, 'heeft hij u toen laten zien wat hij met het hoofd...'
'Eerst eten, straks praten!' zei ik met knorrende maag. We zouden voorzichtig moeten zijn met wat we zeiden, want hier hadden de vloeren oren en de muren ogen. Maar na het eten - grote dampende kommen gortsoep, spiesen met geroosterde duivenborst, gekruide linzenwafels en bekers bier om alles mee weg te spoelen - werd er niet meer gepraat, maar geslapen; ik legde mijn hoofd op mijn kussen en liet het aan Rupa en de jongens over om zelf hun bed op te zoeken.