XXV
'Het was goedgunstig van Caesar om ons dit laatste bezoek toe te staan,' zei Meto. Hij zat op zijn brits naar de vochtige muur aan de overkant te staren. Door het hoge tralieraam kwamen de geluiden van een zomerochtend: het kraken van aangemeerde schepen, het gekrijs van hongerige meeuwen, de kreten van Caesars matrozen die elkaar toeriepen dat de wacht rustig was. Achillas had in naam het grootste deel van de stad in handen, ook het eiland Pharos met de vuurtoren, en de kleinere Eunostoshaven ten zuiden van de dam naar Pharos, maar Caesars heerschappij over de grote haven was niet aangetast.
'Goedgunstig?' Ik schudde mijn hoofd, dat vol spinnenwebben zat. Ik had een ellendige slapeloze nacht achter de rug waarin ik vergeefs had geprobeerd een manier te bedenken om mijn zoon te redden. '"Het was goedgunstig van Caesar om ons dit laatste bezoek toe te staan." Loyale Meto! Tot het allerlaatst trouw aan Caesar, terwijl Caesar voorbereidingen treft om je ter dood te laten brengen.'
'Wat kan hij anders doen, papa? Op Antirrhodus heeft iemand geprobeerd hem te vergiftigen. Niet ik, al wijst alles erop dat ik dat was. Zo'n daad kan hij niet ongestraft laten.'
'Wat heeft het voor zin een onschuldige te straffen, iemand die hem zo lang zo trouw heeft gediend? Als ik denk aan de offers die je hebt gebracht, de verschrikkelijke risico's die je hebt genomen...'
'Allemaal omdat ik het zelf wilde. Ik heb ervoor gekozen om Caesar te dienen. Hij heeft me dat voorrecht verleend. Vergeet niet dat ik het leven als slaaf ben begonnen, papa. Ik vergeet dat nooit.'
'Door je adoptie is dat allemaal veranderd.'
'Nee, papa. Het verleden verdwijnt nooit helemaal. Je hebt mij als je zoon aangenomen, zodat ik burger kon worden; daar ben ik je dankbaarder voor dan je kunt weten. Caesar heeft me zijn vertrouwen geschonken, me een rol gegeven in het grote geheel, en zelfs een vorm van liefde: daar ben ik ook dankbaar voor. Mijn leven is rijker geweest dan ik als jongen had kunnen dromen; des te rijker omdat ik niet het recht of een reden had om te verwachten dat zulke wonderen voor mij in het verschiet lagen. Ik heb het nooit als vanzelfsprekend beschouwd! Maar toen verstootte jij me...'
'Meto, vergeef me! Dat is de ergste fout die ik ooit heb gemaakt. Als ik dat ogenblik terug zou kunnen draaien, zou ik het doen.'
Hij haalde zijn schouders op. 'Je hebt gedaan wat je voor je gevoel moest doen. En nu zal Caesar doen wat hem te doen staat. Misschien gelooft hij echt dat ik heb geprobeerd hem te vergiftigen; of hij is niet in staat de andere mogelijkheid te aanvaarden: dat de koningin haar eigen redenen had om de schuld op mij af te laten wentelen. Hij moet handelend optreden; en als hij moet kiezen tussen Cleopatra en mij, dan kiest hij Cleopatra; en wie ben ik om daar bezwaar tegen te maken? Ik ben maar een slaaf aan wie het vergund is geweest boven zijn positie uit te stijgen; zij is de koningin van Egypte, erfgename van de Ptolemaeën en, als je de Egyptenaren gelooft, een godin. Haar lot staat in de sterren geschreven; in het grote geheel doet mijn lot er niets toe.'
'Nee, Meto! Dat kan ik niet accepteren. Jouw leven is net zo belangrijk als dat van een ander. Ik verdiep me al mijn hele leven in de ellende die zogenaamde grote mannen en vrouwen hadden aangericht. Ze zijn niet beter dan misdadigers en krankzinnigen, maar omdat ze hun misdaden op zo grote schaal bedrijven, wordt van ons verwacht dat we in eerbied door het stof gaan. "De goden houden van mij," beweren ze, om hun misdaden te vergoeilijken en mannen voor hun zaak te winnen; maar als de goden van die mensen houden, waarom komen ze dan op zo'n vreselijke manier aan hun einde? Kijk naar wat er met Pompejus is gebeurd, die als een vis is gekeeld op de Egyptische kust. Kijk naar het afschuwelijke einde van mannen als Milo, Clodius, Marcus Caelius, Catilina, Domitius Ahenobarbus, Curio: de lijst kan eindeloos worden aangevuld. Let op mijn woorden: hetzelfde lot zal Cleopatra treffen, en zelfs je geliefde Caesar.'
'Ben je nu ook waarzegger geworden, papa?' Meto lachte vreugdeloos. 'Dat voert ons terug op het oude twistpunt tussen ons beiden, de breuk die ertoe heeft geleid dat je me onterfde. Jij vindt dat ik Caesar in blinde toewijding te veel geef, dat ik koppig bijdraag aan de ellende, zoals jij het noemt, in het spoor dat hij trekt. Ik vind het net zo erg als jij dat de wereld is zoals hij is: zo hard en wreed en vol leugens. Maar uiteindelijk, papa, heb ik ervoor gekozen om deel te nemen aan die wereld, door me aan het krijgsleven te wijden en als spion te fungeren; en daarvoor betaal ik nu de prijs, zoals Caesar vroeg of laat ook de prijs zal betalen, als het waar is wat je zegt.' Hij keek op en speurde de muur af.
'Maar moet jij zulke opruiende gedachten wel uitspreken, papa?
Je hebt me zelf gewaarschuwd dat we op onze woorden moeten passen, omdat de paleismuren hier poreus zijn.'
'Wat maakt het nu nog uit? Caesar heeft zijn besluit genomen. Hij is de koning van Rome, zo niet in naam, dan toch in de realiteit, en we zijn allemaal aan zijn genade overgeleverd.'
'Denk je dat hij me mijn dood zal laten kiezen? Ik zou me graag op mijn zwaard willen storten, als een eerzame Romein. Of zal hij me dwingen uit de amfoor te drinken, als straf voor de misdaad van het vergiftigen ervan? Zoals hij Pothinus dwong ervan te drinken en te sterven voor de ogen van al die mensen?'
Ik huiverde en verbeet mijn tranen. 'Caesar heeft hem niet gedwongen te drinken: daarom was zijn dood juist zo gruwelijk! Als je Caesar gisteravond had kunnen zien, Meto, hoe hij op die verhoging het recht naar zijn hand zette, als willekeurig welke potentaat in Asia! Hij heeft me verteld dat hij van koning Nicomedes heeft geleerd een heerser te zijn, en nu voelt hij zich geroepen die lessen aan de jonge Ptolemaeus door te geven. Wat voor voorbeeld heeft hij gegeven door zijn bejegening van Pothinus? De eunuch was niet beter dan de rest, de zoveelste meedogenloze intrigant met een voorliefde voor moord, maar hij was ook niet slechter; dat Caesar hem op die manier heeft getart, hem in een gril dwong met inzet van zijn leven een gok te nemen, die grilligheid stuitte me tegen de borst. En Caesar besefte heel goed dat de dood van Pothinus onfatsoenlijk was. Je had zijn gezicht moeten zien toen de eunuch hem vervloekte!'
'Caesar gelooft niet in vervloekingen.'
'Zelfs niet in een vervloeking die een stervende met zijn laatste adem uitspreekt?'
Meto schudde zijn hoofd. 'Vloek of geen vloek, als een man eenmaal dood is, valt er niets meer van hem te vrezen. Wat zei Pothinus zelf tegen de koning, toen hij hun complot rechtvaardigde om Pompejus te doden? "Dode mannen bijten niet.'" Ik knikte, verstijfde toen en slaakte een kreet omdat ik een siddering door mijn lichaam voelde gaan - precies zo'n ingeving als ik die dag had gevoeld toen het houtsnijwerk van Apollodorus op de golven dobberde. Maar nu was de ingeving niet verdwenen voordat ik hem had kunnen vatten. Het inzicht ontplofte in zijn geheel in mijn bewustzijn, onontkoombaar, onweerlegbaar. Ik draaide me om en sloeg met mijn vuist op de afgesloten deur.
'Soldaat! Kom onmiddellijk hier!'
Meto kwam overeind. 'Papa, ga niet weg. We hebben toch nog veel meer te bespreken...'
'En dat zal ook zeker gebeuren, Meto, op een later tijdstip, want dit is niet onze laatste ontmoeting. Soldaat! Ik wil eruit! Ik moet onmiddellijk Caesar spreken!'
Ik trof Caesar niet als consul in toga aan, maar in zijn volle wapenrusting van imperator; de beroemde rode mantel wapperde in de zeebries die over het terras doordrong in de zaal met uitzicht op de vuurtoren. Er heerste de gespannen, gehaaste sfeer van een commandotent op het slagveld; zo had ik Caesar ontmoet in zijn kampement bij Brundisium, kort voordat hij Pompejus uit Italia verdreef, omringd door jonge bevelhebbers met allerlei vragen, en berichten en spoedopdrachten.
Zodra Caesar me zag, stak hij zijn hand op om de bevelhebber die een ogenblik eerder nog zijn aandacht had gehad het zwijgen op te leggen. 'Jullie moeten me verontschuldigen; ik wil deze burger een ogenblik onder vier ogen spreken.'
Alle mannen in de kamer wisten wie ik was: de vader van de veroordeelde Meto, en sommigen keken me verwijtend aan, anderen vol meegevoel. Als één man staakten ze hun bezigheden, rolden hun documenten op en trokken zich terug in het naastliggende vertrek. Nadat de deur was dichtgevallen hoorde ik nog hun lage bromstemmen in druk gesprek.
Ik keek naar Caesar. 'Is er een crisis, consul? Of moet ik imperator tegen je zeggen?'
'Een soort crisis. Achillas heeft een deel van zijn strijdkrachten vooruitgeschoven naar verschillende stadswijken en een ander deel teruggetrokken, kennelijk ter voorbereiding van een aanval. Het is mogelijk dat het nieuws van Pothinus' dood hem heeft bereikt en dat dit zijn reactie is; of misschien werd de aanval al eerder voorbereid. In ieder geval moeten we op het ergste voorbereid zijn.'
'Zal Achillas aanvallen zonder rechtstreeks bevel van koning Ptolemaeus?'
'Dat staat te bezien. Toen je binnenkwam, bespraken we net de verschillende manieren om Achillas de wil van de koning te laten weten zonder de koning of onze eigen boodschappers in gevaar te brengen. Achillas heeft eerder twee afgezanten die ik had gestuurd laten vermoorden. Die man is niet beter dan een struikrover! Hij doet me denken aan de piraten die mij als jongeman hebben ontvoerd.'
'En we weten allemaal hoe het met die piraten is afgelopen.' De kruisiging van de piraten was een bijzonder hoofdstuk in Caesars legendarische loopbaan.
'Achillas heeft Pompejus met zijn eigen zwaard vermoord. Ik zou niets liever zien dan dat hem hetzelfde lot treft als zijn handlanger, wijlen Pothinus.'
'Pompejus is gedood met instemming van de koning,' zei ik, 'of misschien zelfs op zijn aandringen. Zal de koning ook worden gestraft?'
'Doe niet zo belachelijk, Gordianus. Wanneer bepaalde kwalijke invloeden zijn verwijderd, kan de koning pas echt tot zijn recht komen; ik twijfel er niet aan dat hij en zijn zuster tot de sterkste bondgenoten van de Romeinen zullen behoren.' Terwijl hij het zei, zag ik dat er een andere, tegenstrijdige gedachte bij hem opkwam; maar we waren afgedwaald van het doel van mijn bezoek. Caesar maakte geen geheim van zijn ongeduld.
'Je ziet hoe druk ik het heb, Gordianus; ik heb je alleen ontvangen omdat je verzoek zo dringend was en omdat je beloofde dat ons gesprek resultaat zou opleveren. Ik heb diegenen ontboden om wie je hebt verzocht; ze kunnen elk ogenblik hier zijn. Je zegt dat je absoluut zeker weet wat er op Antirrhodus is gebeurd, en dat Meto volkomen onschuldig is. Ik mag hopen dat je dat kunt bewijzen.'
'Degenen die je hebt ontboden kennen gedeelten van de waarheid. Als ze toegeven wat ze weten, zal Caesar de volle waarheid zien.'
De officier bij de deur haastte zich naar Caesar en fluisterde iets in zijn oor.
'De eerste om wie je hebt gevraagd is er,' zei Caesar, en tegen de officier: 'Laat hem binnen.'
Even later ging de deur open om een kleine, gespierde verschijning toe te laten. Zijn haar en baard waren minder keurig verzorgd dan toen ik hem op het schip van Pompejus had gezien. Gevangenschap - eerst in handen van de koning, nu in die van Caesar - had Pompejus' vrijgemaakte slaaf Philippus geen goed gedaan. Hij zag er haveloos en vermagerd uit, met de wilde blik in zijn ogen die me deed vrezen dat hij geestelijk uit zijn evenwicht was geraakt.
Toen hij mij zag, fronste hij. Zijn blik werd nog wilder.
'Ken je me nog, Philippus?' vroeg ik. 'We hebben samen wrakhout gezocht om een brandstapel voor je voormalige gebieder te bouwen.'
'Natuurlijk ken ik je nog. Ik herinner me alles van die vervloekte dag. Kon ik hem maar vergeten!' Hij sloeg zijn ogen neer. 'Ik zie dat jij ook in Caesars klauwen bent gevallen.'
Ik herinnerde me dat hij had aangenomen dat ik een van Pompejus' veteranen was, zo door verdriet overmand dat ik overboord was gesprongen en naar het vasteland was gezwommen; daarom had hij me vertrouwd. Ik zag geen reden het misverstand uit de wereld te helpen.
'We zijn nu allemaal in Caesars handen,' zei ik, en ik keek opzij naar Caesar.'Philippus, ik heb je hulp wanhopig hard nodig. Wil jij me helpen, zoals ik jou die dag aan het strand heb geholpen de Grote de laatste eer te bewijzen?'
'Wat moet ik voor je doen?'
Ik haalde diep adem. Een dag eerder had ik de rotsvaste overtuiging gehad dat mijn verhaal voor Caesar over Meto's rol in de poging tot vergiftiging juist was, en het bewijs was geleverd dat ik me hopeloos had vergist. Stel dat ik het opnieuw bij het verkeerde eind had. Misschien kon ik niet meer op mijn intuïtie en oordeel vertrouwen. Ik zag de ongeruste uitdrukking op Caesars gezicht en ik wist dat ik opeens net zo wild keek als Philippus. Ik vocht tegen de angst en twijfel die me overweldigden.
'Philippus, jij was toch met de Grote bij Pharsalus?'
'Ja.' Hij keek schuw naar Caesar en ik voelde zijn haat en weerzin jegens de man die zijn geliefde gebieder had verslagen. Caesar kwam ertussen. 'Ik heb deze man al over alles verhoord wat met Pharsalus te maken had, en met de moord op Pompejus, en alles wat er in de tussentijd is gebeurd.'
'Ja, Caesar, maar ik denk dat er nog een onderwerp is dat niet in die verhoren ter sprake is gekomen. Wat zei je over je verhoor van Philippus, op de avond dat we samen aten? Dat hij vrijuit sprak over sommige dingen en over andere onderwerpen terughoudend was. Ik denk dat ik iets weet waarover hij liever niet wil praten.'
Caesar keek me vorsend aan en richtte zijn blik weer op Philippus. 'Ga door, Gordianus.'
'Philippus, toen het leger van Pompejus bij Pharsalus was verslagen, was dat toch een grote schok voor hem?'
'Ja.'
'Maar geen volslagen verrassing, denk ik. Hij wist dat Caesar een formidabele vijand was; Caesar had hem al uit Italia verdreven en de bondgenoten van Pompejus in Iberia gedecimeerd. Pompejus moet hebben beseft dat een nederlaag mogelijk was. Zo is het toch?'
Philippus keek me argwanend aan, maar knikte uiteindelijk.
'Bij Pharsalus,' zei ik, 'begon de slag vroeg op de dag, toen Caesars speerwerpers Pompejus' voorste linie aanvielen. De strijd was bloedig en bleef in evenwicht, maar toen de ochtend verstreek en de zon het zenit bereikte, raakten de mannen van Pompejus in paniek en verbraken de linie. Pompejus' voetvolk werd ingesloten. Zijn ruiterij gaf de strijd op en sloeg op de vlucht. Caesars ruiterij zette de vijand na, bracht velen ten val en joeg de overigen op de vlucht, terwijl de hoofdmacht van Caesars voetvolk het kampement van Pompejus omsingelde. Het gerucht gaat dat de Grote, vertrouwend op de overwinning, zich op het middaguur terugtrok in zijn tent om de maaltijd te gebruiken: een uitgebreid maal, met fraai tafelzilver en de allerbeste wijn, een overwinningsbanket waardig. Dat was wat Caesar onder ogen kreeg toen hij het kampement binnenging en Pompejus' tent betrad, die de Grote enkele ogenblikken eerder was ontvlucht. Zo wordt het verhaal in Rome verteld.
Maar ik denk dat het zo is gegaan: toen Pompejus zich in zijn tent terugtrok, had hij niet meer de illusie dat hij de slag zou winnen. Integendeel, hij bleef lang genoeg om te zien dat het tij zich tegen hem keerde en reed terug naar zijn kampement in het besef dat alles verloren was. Hij trok zich in zijn tent terug om op het onvermijdelijke einde te wachten. Hij verzamelde zijn trouwste metgezellen - daar was jij er een van, Philippus - om ogenblikkelijk een uitbundige maaltijd op te dienen. Hij gelastte een van zijn trouwste ondergeschikten - was jij dat, Philippus? - om een heel bijzondere amfoor Falernische wijn te laten komen die hij voor die gelegenheid had bewaard, en uitsluitend voor die gelegenheid. Weet je nog wat je tegen me zei, Philippus, toen je op het strand om Pompejus huilde? Ik weet het nog, hoewel ik indertijd niet precies wist wat je ermee bedoelde. "Hij had bij Pharsalus moeten sterven," zei je. "Niet zo, maar op een tijd en plaats die hij zelf had gekozen. Toen hij wist dat alles verloren was, besloot hij dat te doen." Wat heeft hij precies tegen je gezegd, Philippus?'
Philippus staarde voor zich uit en zag niet mij, maar die verschrikkelijke dag bij Pharsalus voor zich. 'De Grote zei tegen mij: "Help me, Philippus. Help me moed houden. Ik heb het spel verloren en ik zie op tegen de nasleep. Laat me hier mijn einde vinden, laat de geschiedschrijvers vermelden: De Grote heeft bij Pharsalus de dood gevonden.'"
Ik knikte. 'Maar op het laatste ogenblik kon hij het niet; is dat niet wat je me hebt verteld, Philippus? Pompejus de Grote verloor de moed en vluchtte, zo snel dat je moest rennen om hem bij te houden.' Ik schudde mijn hoofd. 'Ik heb het wel gehoord, maar ik heb het verkeerd begrepen. Ik dacht dat je bedoelde dat hij aan een overwinningsmaal aanlag toen hij besefte dat alles verloren was, en dat hij niet de moed kon vinden om het zwaard op te nemen en te sneuvelen; in plaats daarvan sprong hij op een paard om te vluchten. Maar nog voordat de maaltijd begon, wist hij al dat alles verloren was. Terwijl de maaltijd werd opgediend, vroeg hij jou hem te helpen de moed te vinden om te sterven zoals hij vooraf had bepaald, indien het lot zich tegen hem zou keren. Het was geen overwinningsmaal, het was een afscheidsmaal! Die zorgvuldig verzegelde amfoor Falernische wijn die hij van slagveld naar slagveld had meegesleept en die alleen in aanwezigheid van Pompejus zelf mocht worden geopend - wat was er zo bijzonder aan die wijn, Philippus?'
Philippus schudde zijn hoofd en wilde geen antwoord geven, maar Caesar begon het te begrijpen. 'Pompejus wilde door zijn eigen hand sterven,' zei Caesar. 'Niet door zich op zijn zwaard te storten, maar... door vergif?'
Ik knikte. 'Met zijn intiemste vrienden om zich heen, omringd door alle denkbare luxe en rijkdom, en met een uitstekende maaltijd in zijn maag. Maar toen werd het kamp bestormd en jijzelf kwam te paard binnen, consul. Pompejus stond voor een keus die hij niet langer kon uitstellen: gevangenschap en vernedering, of een snelle, zekere dood door vergif - hetzelfde vergif dat zijn vrouw bij de hand hield voor het geval zij voor die keus zou worden gesteld. Hij hoefde de Falernische wijn maar aan te breken, een beker leeg te drinken en de vergetelheid ingaan. Dat was het plan. Maar toen het erop aankwam, kon hij het niet. Was het angst voor de dood? Misschien. Maar ik denk dat zijn levenswil sterker was dan zijn afschuw van ellende en de nederlaag. Hij rende de tent uit, sprong op het eerste paard dat hij kon vinden en wist te ontkomen. En jij reed achter hem aan, Philippus; de verzegelde amfoor met Falernische wijn bleef achter.'
Philippus boog zijn hoofd en knarsetandde. Zijn zwijgen was voldoende antwoord.
Caesar schudde zijn hoofd. 'En dan te bedenken dat ik, als ik de instelling van Pompejus had gehad en even verzot op luxe en verwennerij was geweest als hij, daar zelf had kunnen gaan zitten om me aan Pompejus' hertenbout te goed te doen en zijn Falernische wijn te drinken op de overwinning! Dan was ik daar diezelfde dag gestorven door vergif. Ik had ook elke denkbare dag daarna kunnen sterven als ik ervoor had gekozen Pompejus' Falernische wijn te drinken!'
Ik knikte. 'Zoals de Grote heel goed wist. Hij heeft het zelf gezegd toen ik bij hem aan boord moest komen. "Caesar krijgt zijn trekken nog wel thuis," zei hij tegen me, "precies op een ogenblik waarop hij het niet verwacht. Het ene ogenblik leeft hij nog, en het volgende ogenblik: zo dood als koning Numa!" Ik dacht dat hij bedoelde dat we een verrader in ons midden hadden, of dat hij erop los tierde; maar hij doelde heel concreet op de Falernische wijn die jij - dat wist hij - in handen had gekregen en die je, hoopte hij, op zekere dag zou aanbreken.'
'Daar moet die doortrapte vrijgemaakte slaaf ook op hebben gehoopt. Nietwaar, Philippus? Je wist van de Falernische wijn, maar je hebt me er niet tegen gewaarschuwd. Hoopte je dat ik ervan zou drinken en de dood zou sterven waar Pompejus zelf te laf voor was?'
'Ja!' riep Philippus uit. 'Tot zijn schande ontdekte de Grote dat hij niet in staat was zelfmoord te plegen, dus ging hij naar Egypte, wat op hetzelfde neerkwam. Ik heb me vaak afgevraagd of hij niet hierheen is gegaan in het besef dat die monsters hem zouden afmaken, en hem de moeite zouden besparen de hand aan zichzelf te slaan. Maar de daden van mannen leven voort en ik had nog één hoop: dat er vroeg of laat boodschappers naar het paleis zouden komen onder het uitroepen van het goede nieuws: "Caesar is dood! Niemand weet hoe, niemand weet waarom: hij dronk gewoon een beker wijn en viel opeens dood neer! Kan het vergif zijn geweest? O hemel!'" De kleine man ziedde van sarcasme en woede.
'En zo zou het zijn gegaan,' zei Caesar kil, 'als ik op Antirrhodus van die wijn had gedronken. Dan was ik gestorven, verslagen door een dode!'
'"Dode mannen bijten niet,'"zei ik. 'Dat zei Pothinus over Pompejus. Maar hij vergiste zich. Zelfs na zijn dood had Pompejus nog zijn laatste wraak op je kunnen nemen, Caesar. Door een toeval is de voorproefster van de koningin eraan gestorven; en in de verwarring daarna ben je er bijna toe gekomen Meto uit de weg te ruimen, hoewel hij volkomen onschuldig was, zoals je nu moet beseffen.'
Caesar keek me schuins aan. 'Maar dat albasten flesje dan dat bij Meto is gevonden, een flesje waarvan we weten dat het vergif bevatte en dat leeg was toen we het vonden?'
Op het ideale ogenblik, als in een toneelstuk, kwam de officier bij de deur Caesar melden dat de anderen die hij had ontboden waren aangekomen.
'Neem hem mee,' zei Caesar, doelend op Philippus, 'en laat de anderen binnen.'