XXVI
Apollodorus kwam het eerst binnen, gevolgd door Merianis; beider gezichten stonden grimmig. Ik keek even naar Caesar en zag die grimmigheid in zijn trekken gespiegeld. Toen trok er een andere uitdrukking over zijn gezicht, die moeilijk te peilen was - consternatie, gelatenheid, vrees? - bij de entree van Cleopatra. Ik had Caesar gevraagd haar onderdanen te laten komen zonder de vorstin erbij, en als het kon zonder dat ze ervan wist; maar nu stond ze hier. Ze zeilde binnen in haar koninklijke gewaden in goud en vuurrood, met de uraeuskroon met gierenkop op het hoofd. Haar aanwezigheid bij deze gelegenheid verschilde hemelsbreed van die van de verleidster die in ditzelfde vertrek uit een kleed was gerold. Zelfs onder officiële omstandigheden had ze in mijn ogen niet eerder zo'n voorname uitstraling gehad. Ze wierp een vernietigende blik op mij en richtte een vriendelijker blik op Caesar. 'De consul wil mijn onderdanen nogmaals ondervragen?'
Caesar schraapte zijn keel. 'Gordianus heeft uiteindelijk toch meer licht kunnen werpen op de gebeurtenissen die zich op Antirrhodus hebben voorgedaan.'
Ze trok haar ene wenkbrauw op. 'Heeft het iets te maken met de vrijgemaakte slaaf Philippus, die ik in de gang passeerde?'
'Misschien. Laat me volstaan met te zeggen dat de amfoor met Falernische wijn nog voor opening al was vergiftigd. De bijzonderheden kunnen wij een andere keer nader bespreken, maar voorlopig is dat feit voor mij naar bevrediging aangetoond.'
De koningin knikte langzaam. 'Dat werpt een pijnlijke vraag op.'
'Ja. Hoe kon het gebeuren dat het lege albasten flesje bij Meto is aangetroffen, terwijl het, zoals nu blijkt, niets te maken had met de vergiftiging?'
'Een merkwaardige situatie.'
'Inderdaad merkwaardig, majesteit, en hoogst verontrustend. Toch ben ik ervan overtuigd dat iemand hier het kan uitleggen.'
Het werd heel stil in het vertrek. Ten slotte zei de koningin: 'Is de eenvoudigste verklaring niet ook de waarschijnlijkste? Je zegt dat er al vergif in de amfoor aanwezig was. Maar kan hij niet dubbel zijn vergiftigd? Het flesje is bij Meto gevonden; het flesje was leeg. Ik houd het voor mogelijk dat Meto het flesje bij Gordianus heeft meegenomen, al dan niet met medeweten van zijn vader, met de bedoeling het te gebruiken: tegen jou, misschien, Caesar, of tegen ons allebei. Hij heeft de amfoor voor je opgehaald en naar Antirrhodus gebracht; daarbij zag hij zijn kans schoon om het vergif te gebruiken, dus nam hij dat ook mee. Toen hij de amfoor openmaakte, maakte hij tegelijkertijd het flesje open en goot het leeg in de amfoor. Niemand van ons merkte het op, gewoon omdat we er niet op bedacht waren. Volgens jou zat er al vergif in de amfoor. Het ziet ernaar uit dat Meto dat niet wist, maar zijn handelen is er niet minder boosaardig om. Zijn misdrijf is niet minder schandelijk omdat het onnodig was.' Bij het uitspreken van deze beschuldiging stond de koningin kaarsrecht voor hem en haar stem klonk zacht, maar ze aarzelde geen ogenblik. Cicero zelf had op het Forum voor sceptische rechters niet met meer gezag zijn pleidooi kunnen uitspreken. Maar Caesar was niet overtuigd. 'Het klinkt volstrekt aannemelijk wat u zegt, majesteit, en toch kan de verklaring me niet bevredigen.' Hij richtte zijn blik op Merianis, die haar ogen neersloeg en op haar lip beet. De uitbundige, lachende, knappe jonge vrouw die me in het paleis had begroet leek op dat ogenblik ver weg; op haar plaats stond een door zorgen getekende gedaante die me met haar schichtige blik en schuwe bewegingen meer aan Philippus deed denken. Sinds de dood van Zoë op Antirrhodus had ik Merianis niet meer zien lachen. Elke keer als ik haar zag leek ze gejaagder.
'Misschien, Merianis, kun jij een bevredigender verklaring geven?' vroeg Caesar. Ze huiverde, hoewel het warm was in het vertrek. Ze keek net ver genoeg op om de koningin een vragende blik te kunnen toewerpen; zij reageerde met een nauwelijks waarneembaar knikje.
'Ik beken,' zei Merianis. Haar stem trilde.
'Leg uit,' zei Caesar.
'Ik heb gedaan wat ik heb gedaan... om Meto kwaad te doen. Het was een beschamende daad, een priesteres van Isis onwaardig.'
'Ga door,' zei Caesar.
'Ja, Merianis, ga door,' zei de koningin streng. Ik schudde mijn hoofd. 'Consul, toen ik verzocht de onderdanen van de koningin te ontbieden, lag dit niet in mijn bedoeling. Dit is...'
'Stil, Gordianus. Ik leid het verhoor. Ga door, Merianis. Leg me uit wat je die dag hebt gedaan.'
'Met de vergiftiging had ik niets te maken. Maar toen Zoë stierf en de koningin me bij zich riep...'
'Ja, dat kan ik me herinneren,' zei Caesar. 'Jullie spraken op fluistertoon met elkaar.'
'Ze zei alleen dat ik Apollodorus moest halen.'
'Jullie spraken enige tijd met elkaar en jullie waren geëmotioneerd.'
'Ik... Ik was geschokt door wat er was gebeurd. Ik was van streek en in de war. De koningin moest herhalen wat ze had gezegd. Haar geduld met mij raakte op.'
Caesar knikte. 'En toen zag ik je naar Meto kijken. Met een vreemde uitdrukking op je gezicht.'
'Ik keek hem vreemd aan omdat... omdat ik op dat ogenblik besefte dat er een complot tegen hem werd gesmeed.'
'Juist ja. Ga door.'
'De koningin zei dat ik Apollodorus moest halen. Ik holde naar hem toe. Maar eerst... ging ik naar mijn kamer... om het flesje vergif te halen.'
'Dus jij had het flesje uit de reiskist van Gordianus weggenomen?' vroeg Caesar.
'Ja.'
'Maar hoe wist je van het bestaan van het flesje af, hoe wist je wat erin zat?'
'Op de dag dat ik Meto naar zijn kamer bracht, vroeg Gordianus me weg te gaan... maar ik bleef op de gang staan. Ik luisterde naar hun gesprek. Ik hoorde wat Gordianus zei over het flesje en het vergif dat erin zat, en ik hoorde ook Meto tegen hem zeggen dat hij het weg moest doen! Later haalde ik het flesje uit de kist toen ik de kans zag, alleen omdat ik bang was dat Gordianus het voor zichzelf zou gebruiken, en omdat ik die gedachte niet kon verdragen.' Pas nu keek ze me aan. 'Dat is de waarheid, dat zweer ik bij Isis! Ik heb het flesje alleen gestolen omdat ik je tegen jezelf wilde beschermen, Gordianus! Je moet me geloven!'
Ik haalde diep adem en wilde iets zeggen, maar Caesar stak zijn hand op om me het zwijgen op te leggen. 'Ga door, Merianis.'
'De koningin stuurde me weg om Apollodorus te halen, maar eerst holde ik naar mijn kamer om het flesje te pakken. Ik goot het leeg...'
'Had je dat nog niet gedaan?' vroeg Caesar op scherpe toon.
'Waarom heb je het niet leeggeschonken nadat je het had gestolen, als het je bedoeling was te voorkomen dat het vergif zou worden gebruikt?'
Merianis reageerde beduusd. 'U hebt gelijk. Het was al leeg... Daar dacht ik niet aan. Ik raak weer in de war...'
'Ga door!' Zelfs Cleopatra schrok even van Caesars toon. Merianis begon te huilen.
'Toen ik Apollodorus vond, legde ik hem snel uit wat er was gebeurd, en ik vertelde hem wat ik wilde dat er zou gebeuren: dat hij het lege flesje bij Meto zou vinden, zodat Meto de schuld zou krijgen van de vergiftiging.'
'Maar waarom, Merianis? Waarom had je een grief tegen Meto?'
'Geen grief - een gebroken hart! Zodra ik hem zag, begeerde ik hem. Hij had mij ook moeten begeren. Ik maakte tegenover hem geen geheim van mijn gevoelens, en hij wees me af. Ik wilde dat hij zou lijden!' Ze sidderde en sloeg haar handen voor haar gezicht.
'En jij, Apollodorus?' Caesar wierp een brandende blik op de lange Siciliaan. 'Jij werkte mee aan de misleiding?'
Eerder was Apollodorus' houding bij elke gelegenheid volstrekt zelfverzekerd, zelfs brutaal en uitdagend geweest, maar nu sloeg hij zijn ogen neer en sprak met schorre, hese fluisterstem. 'Ik heb gedaan wat Merianis me vroeg.'
'Maar waarom, Apollodorus?'
'Omdat...' Hij sprak met opeengeklemde tanden... 'Omdat ik van haar houd.'
'Juist.' Caesar knikte ernstig. 'Je moet wel heel veel van haar houden.'
'Ja!'
Ik kon me niet meer bedwingen. 'Caesar!' zei ik, maar weer legde hij me met zijn hand het zwijgen op en keek bestraffend naar me. Hij richtte zich weer tot Cleopatra.
'En wat heeft de vorstin hierop te zeggen?'
Haar houding was hooghartiger dan ooit. Cleopatra leek zo koel en onaantastbaar als een marmeren zuil. 'Een dergelijke misleiding tast natuurlijk de waardigheid van de consul aan...'
'Niet minder dan de waardigheid van de koningin wordt aangetast, als zij door haar ondergeschikten wordt misleid!'
'Ja, maar hun misdaad is minder schandelijk dan vergiftiging...'
'Bepaald niet minder schandelijk, als het gevolg het doodvonnis voor een van mijn naaste medewerkers was geweest, een onschuldig man!' Caesar haalde diep adem. 'Majesteit, er moet gestraft worden.'
Er trok een rimpeling van afkeer over het volmaakt beheerste gezicht van de vorstin, als een windveer over vlak water. Er klonk heel even iets van emotie in haar stem. 'De consul spreekt rechtvaardig. Dit bedrog moet worden gestraft, en dat zal ook gebeuren.' Ze richtte haar blik eerst op Merianis, daarna op Apollodorus. In de blikken die ze met haar intiemste onderdanen wisselde werd iets diepzinnigs overgedragen. Stilzwijgend gaf de koningin beiden een bevel; stilzwijgend aanvaardden beiden haar beslissing. Het drietal leek naar een hoger plan verplaatst dat noch voor Caesar, noch voor mij toegankelijk was. Dat is mijn verontschuldiging voor het feit dat ik niet ingreep. Ze werden toneelspelers op de planken en Caesar en ik werden toeschouwers, die niets anders konden doen dan toezien in ontzetting en eerbied. Apollodorus haalde een dolk te voorschijn. Later zou ik me afvragen waarom Caesars schildwachten hem niet hadden ontwapend. Maar zoals we al wisten beschikte hij over een grote vingervlugheid en op de een of andere manier was het hem gelukt het wapen binnen te smokkelen.
Apollodorus richtte zich tot Merianis, die met gesloten ogen bevend voor hem stond, alsof ze wist wat er nu zou gebeuren. Haar lippen bewogen geluidloos in gebed. Apollodorus stak haar in het hart. Ik denk dat ze heel snel stierf, want ze maakte alleen een sisgeluidje - 'Liefste Isis!' - terwijl ze door haar knieën zakte. Haar lichaam schokte even na en bleef toen heel stil liggen. Zonder aarzelen knielde Apollodorus, zette de lange, bebloede dolk voor zich rechtop en liet zich er met zijn volle gewicht op vallen. Zijn dood was minder waardig dan die van Merianis. Hij gromde, hoestte bloed op de vloer en liet een reutelende zucht horen. 'Mijn koningin!' riep hij uit en deed zijn best nog eenmaal naar Cleopatra te kijken. Zijn ogen rolden weg. Zijn kaak zakte open. Bloed stroomde uit zijn mond. Hij viel op zijn zij en trok zijn knieën op. Zijn voeten schopten en trapten; toen bleef hij even stil liggen als Merianis.
De schildwacht bij de deur slaakte een kreet en kwam aangerend, gevolgd door anderen. Caesar hief zijn arm. 'Blijf daar!'
'Maar consul!' protesteerde de man.
'De kamer uit. Nu.'
Mompelend en met weifelende blikken op Cleopatra trokken Caesars mannen zich terug.
Cleopatra staarde naar de levenloze lichamen aan haar voeten. Ze haalde verschrikt adem en uitte een kreet. Een ogenblik dacht ik dat ze haar zelfbeheersing zou verliezen en huilend op de vloer zou vallen. Maar ze hield haar hoofd opgericht, vocht tegen haar tranen en keek Caesar met vochtige ogen aan.
'Is Caesar voldaan?' vroeg ze.
Weer wilde ik iets zeggen, maar Caesar hield zijn hoofd schuin, stak zijn kaak naar voren en legde me met zijn blik het zwijgen op.
'Caesar is... voldaan.'
Ze sloeg haar ogen neer. 'En de zaak is afgedaan?'
'De zaak is afgedaan. De onderdanen van de koningin zijn gestraft. Meto is vrijgesproken en zal in vrijheid worden gesteld. Wij zullen nooit meer spreken over wat op Antirrhodus is gebeurd.'
'Welaan dan,' zei de koningin. Ze maakte de lange linnen mantel los die geplooid aan haar ene schouder was gespeld, schudde het kledingstuk uit en legde het over de lijken van Merianis en Apollodorus. 'Als het mag, zorg dan dat niemand deze stoffelijke resten aanraakt. Over enkele ogenblikken komen balsemers van de tempel beiden afvoeren, zodat de juiste rituelen kunnen plaatsvinden bij elk stadium van de reis waarop zij nu zijn vertrokken.'
Ik kon er niets aan doen. Mijn stem trilde. 'Wat verschrikkelijk als er iets zou gebeuren waardoor de koningin teleurgesteld zou zijn! Zelfs in het leven na dit leven moeten haar trouwe onderdanen klaarstaan om haar op te wachten op de dag dat de koningin zelf overgaat!'
Ze wierp me een kille blik toe. 'Je begrijpt het volkomen, Gordianus. Apollodorus en Merianis aanbidden Isis en ik belichaam Isis. Hun trouw kent geen grenzen en hun beloning evenmin. Zo is het in deze wereld gesteld; zo zal het in de wereld hierna gesteld zijn, gedurende de gehele eeuwigheid. De goddelozen zullen val.269
len en tot stof vergaan, maar de rechtvaardigen zullen het eeuwige leven deelachtig zijn.'
'Met u als hun koningin?'
'Maak je geen zorgen, Gordianus. Ik betwijfel ten zeerste of je in een volgend leven tot mijn onderdanen zult behoren.'
Met opgeheven hoofd schreed ze naar de deur.