XXXI
Ik vroeg belet bij koningin Cleopatra. Tot mijn verrassing werd ik vrijwel onmiddellijk tot haar toegelaten.
Ze lag op een purperen ligbank met veel gouden kussens. Slaven wuifden haar koelte toe met struisvogelveren. Het gewaad dat ze droeg was ruim geplooid, maar verhulde haar zwangerschap niet.
'Gordianus die de Vinder wordt genoemd! Ik dacht dat je vandaag naar Rome zou vertrekken, samen met die lastige zoon van je'
'Ik had zullen gaan, majesteit. Ik heb me bedacht.'
Ze trok een wenkbrauw op. 'In plaats daarvan kom je mij bezoeken?'
'Majesteit, u hebt me eens verteld over de bijzondere omstandigheden die verbonden zijn met het sterven in de Nijl.'
Ze tuurde naar me en knikte langzaam. 'Degenen die in de Nijl om het leven komen, ontvangen de zegen van Osiris. Hij omhelst de ka terwijl de stromingen en kolken in de rivier het holle riet van het lichaam omhelzen.'
Ik schudde mijn hoofd. 'Al dat gepraat over de heilige Nijl! Ik heb de Nijl gezien. Ik heb tot aan mijn hals door het modderige water gewaad om het lijk van Bethesda te zoeken. Ik voelde de kille bodem aan mijn voeten zuigen. Ik rook de stank van rottende planten aan de dampende oever. De Nijl is helemaal niet mooi. Het is een rottende, stinkende, troebele, donkere stroom! De Nijl brengt de dood.'
'Maar de Nijl brengt ook leven!' Cleopatra legde haar hand op haar gezwollen buik. 'Sommige mannen - laffe, onwetende dwazen! - uiten dezelfde klacht over de heilige delta tussen de benen van een vrouw. En toch komt daar nieuw leven vandaan. Onnozele mannen die hun neus optrekken voor de glibberige vochten en sterke geuren van de vruchtbaarheid! Jullie spelen liever met jullie harde, glanzende zwaarden en speren en zien het bloed uit elkaars wonden spuiten! Ja, de Nijl is alles wat je zegt: een uitgestrekte, eindeloze vlakte met traag stromend water en glibberige modder. Die stroom breidt zich uit over Egypte en brengt overal leven en dood. Dat is wat de goden doen. Zij schenken leven. Zij schenken de dood, en het leven na de dood.'
'Dat zegt u: dat diegenen die in de Nijl om het leven komen, herboren worden. Maar komt het ooit voor dat ze uit de dood opstaan?'
'Wat bedoel je?'
'Lopen ze ooit weer in deze wereld rond?'
Ze keek me aan met een duistere blik. 'Denk je aan mijn broer?
Het is waar dat zijn lijk nooit is teruggevonden, maar...'
'Er is nog iemand van wie het lijk nooit is gevonden.'
Ze fronste haar voorhoofd en knikte toen. 'Je vrouw?'
'Ja.'
'Waarom stel je zo'n vraag, Gordianus?'
'Laat me nog een vraag stellen. U hebt me verteld dat u de oude priesteres kent van de tempel bij Naucratis.'
'Ik heb de tempel bezocht. Ik heb haar ontmoet.'
'Is het mogelijk dat ik haar hier in Alexandrië heb gezien, op een van de markten?'
'Ze is heel oud, maar er is geen reden waarom ze niet de stad in zou gaan als ze dat wil. Zelfs een priesteres moet voedsel kopen. Maar als je alleen de priesteres had gezien, zou je me deze vragen niet stellen, is het wel?'
'Ik heb een vrouw bij de priesteres gezien. Rupa heeft haar ook gezien. Maar we zagen niet dezelfde vrouw. Hij zag zijn zuster Cassandra, van wie hij de as in de Nijl heeft verstrooid. Ik zag... Bethesda. Daarom vraag ik me af...'
'Of jullie allebei een vrouw hebben gezien die jullie hebben herkend.'
'Precies. Tenzij...'
'Tenzij jullie allebei hebben gezien wat jullie meenden te zien. Cassandra en Bethesda, op de een of andere manier door de rivier verenigd en uit de doden opgestaan.'
Ik huiverde. 'Komen zulke dingen voor in Egypte?'
'Misschien. Maar ik denk dat je de voorkeur zou geven aan een rationele, minder mystieke verklaring - zo is het toch, Gordianus?
Misschien vertoonden beide vrouwen een grotere gelijkenis dan je besefte. Misschien was de vrouw die jij en Rupa op de markt hebben gezien werkelijk je vrouw - die toch niet is gestorven.'
'Maar de vrouw die ik heb gezien leek jonger dan Bethesda...'
'Ze was ziek toen je haar de laatste keer zag, nietwaar, en ze was toch al enige tijd ziek? Als ze is hersteld, verkwikt door de zachte Egyptische winter en gebruind door de warme Egyptische zon, zou ze er dan niet jonger uit kunnen zien dan vroeger?'
'Bethesda - nog in leven! Maar hoe is dat mogelijk? We hebben eindeloos gezocht...'
'Misschien wilde ze niet gevonden worden. Had je iets gedaan waardoor ze beledigd was?'
Ik dacht aan Cassandra. Bethesda had nooit laten merken dat ze wist wat er tussen ons gaande was, en toch...
'Of misschien is er in de rivier iets met haar gebeurd,' zei de koningin. 'Misschien is ze in haar verwarring verdwaald.'
'Maar toen ze bij zinnen kwam, moet ze me toch zijn gaan zoeken...'
'Waar dan? Je was meegevoerd door het leger van Ptolemaeus; hoe kon ze weten waar je was gebleven? Zelfs als ze je op een of andere manier naar Alexandrië is nagereisd, waren wij in het paleis maandenlang niet te bereiken. Misschien heeft je vrouw al die tijd in de tempel van Osiris aan de Nijl doorgebracht om de onzuiverheid te reinigen die haar ziekte had veroorzaakt, zichzelf te verjongen en haar levenskracht terug te krijgen door de priesteres te dienen.'
Ik haalde sidderend adem. 'Dat zou ik graag willen geloven.'
'Maar je vreest voor valse hoop?'
'Ja!'
'De enige oplossing is doen wat je je hele leven hebt gedaan: zelf de waarheid vinden, Gordianus. Ga naar de tempel bij Naucratis. Kijk wat je daar aantreft.'
'En als Bethesda daar niet is?'
'Je zult haar vinden. Zo niet in de tempel, dan in de rivier. Je moet haar vinden en je bij haar voegen, op de ene manier of de andere. Dat wil je toch? Dat is toch je grootste wens?'
'Ja!'
'Overwin dan je angst. Ga naar de tempel aan de Nijl. Doe wat je moet doen om met je vrouw te worden verenigd.'
Ik verliet de koningin bevend en vol twijfel, maar met het vaste voornemen haar voorstel uit te voeren. Ze glimlachte bij mijn vertrek. Was het omdat ze de heilige wijsheid van Isis met me had gedeeld? Of was het omdat ze me, als ik deed wat ze had gezegd, nooit meer terug zou zien?
Ik maakte de reis per rivierboot en daarna te paard over de weg langs de rivier. Nu ik alleen reisde, zonder de troost of afleiding van gezelschap, besefte ik dat ik dat al heel lang niet had gedaan. Ik werd herinnerd aan mijn jonge jaren, toen ik reizen had ondernomen zonder te weten waartoe ze zouden leiden of hoe lang ze zouden duren; ik had de weg afgelegd zoals een man zijn lot volgt, soms bezorgd, soms uitgeput door de vermoeienissen van de reis, maar vaker verkwikt door het gevoel van vrijheid en de mogelijkheid dat er achter de volgende bocht iets moois en verrassends wachtte. Het was prettig om met mijn gedachten alleen te zijn, naar de bezienswaardigheden op de oever te kijken en daarna die langs de weg.Toen ik in de nabijheid van de tempel kwam, voelde ik me zowel bedaard als vol verwachting.
Het weer was zacht. Palmbomen deinden in een milde zuidenwind. Boeren waren aan het werk op de akkers om bevloeiingsdijkjes te herstellen en waterraden te herstellen voor de jaarlijkse bevloeiing. Alexandrië leek ver weg, Rome nog verder. Dit was het Egypte dat ik me uit mijn jonge jaren herinnerde, het Egypte dat ik graag weer had willen bezoeken. Ik voelde de zon op mijn gezicht, ademde de geuren van de levenschenkende Nijl in en voelde me teruggevoerd in de tijd, alsof de tussenliggende jaren er niet waren geweest. Ik was de jongeman die ik was geweest toen ik in Egypte aankwam, met weinig eigendommen en zonder verplichtingen, vol vertrouwen in de toekomst, zoals alleen jonge mensen kunnen zijn. Ik kwam bij een plek met dicht en hoog gebladerte tussen de weg en de rivier. Hoewel ik de tempel niet kon zien, wist ik dat hij ergens tussen het dichte groen moest staan. Ik maakte mijn paard vast en strekte de stramme benen van een oude man die het rijden ontwend is. Zelfs die herinnering aan de broosheid van mijn lichaam verstoorde niet de illusie dat ik in de tijd was teruggegaan. Achter een gordijn van slingerplanten vond ik een pad door het struikgewas. Het spel van licht en schaduw verstoorde mijn gevoel voor afstanden. Het afgezonderde van de plek betoverde me. Het pad voerde nu eens in de ene, dan weer in de andere richting tot ik het gevoel kreeg dat ik hopeloos verdwaald was. Toen bereikte ik een zonnige open plek en zag de tempel voor me. Libellen dansten door zonnestralen. Water borrelde en gorgelde in de door de bron gevoede poel naast de tempel.
Ik liep het bordes op. Ik stapte over de drempel en ging het heiligdom van Osiris binnen. De geur van brandende mirre omhulde me. De ruimte was schemerig verlicht. Er verscheen een gedaante uit het halfduister en ik kwam dichterbij tot ik het uitgedroogde, verweerde gezicht van de priesteres zag. Ik hoorde gemiauw en keek neer op een zwarte kat die langs haar knokige enkels streek. Was het dezelfde vrouw die ik op de markt in Alexandrië had gezien, of had mijn geheugen me bedrogen?
'Priesteres,' zei ik, 'ik ben hier maanden geleden geweest, in de zomer, met mijn vrouw. Ze was onwel. Ze vroeg om raad. Op jouw aanraden is ze een bad in de Nijl gaan nemen. Weet je dat nog?'
De wijze vrouw trok haar schouder op naar haar oor en tuurde naar mijn gezicht. 'O ja. Dat weet ik nog.'
'En daarna, niet lang geleden, meende ik jou op een markt in Alexandrië te zien. Heb ik jou daar gezien? Was jij in de stad?'
Ze keek me een ogenblik aan en schudde toen haar hoofd. 'Dat is niet de vraag die je werkelijk wilt stellen. Daarvoor ben je niet hier gekomen.'
'Nee. Je hebt gelijk. Ik ben voor Bethesda gekomen. Is ze hier?'
'Je vrouw was ernstig ziek toen ze hier kwam, zieker dan je kon weten. Haar lichaam was zwak, maar het was haar geest die ziek was geworden. Ze was heel dicht bij de dood. Ik kon weinig anders voor haar doen dan haar aan de zorg van de rivier toevertrouwen.'
'En heeft de rivier haar genezen?'
'Ga naar de rivier. Zoek de plaats waar je haar het laatst hebt gezien. Vind daar zelf de waarheid.'
Haar woorden klonken precies zoals die van Cleopatra. Ik huiverde, zoals ik in de aanwezigheid van de koningin had gehuiverd. Ik liep de tempel uit om op adem te komen. Toen ik weer naar binnen ging, was de priesteres verdwenen en de kat ook. De ruimte was verlaten; er sputterde alleen een lamp en uit een vat mirre ontsnapte een laatste flard rook.
Ik liep de trap af, sprong over de door de bron gevoede poel en nam het pad dat naar de rivier leidde. Ik kwam bij de tweesprong en aarzelde; ik probeerde me te herinneren hoe ik verder moest gaan. Het ene pad liep dood in begroeiing, wist ik nog, en daar had ik gezien hoe de as van Cassandra het stromende water vertroebelde; het andere pad had me naar de plaats geleid waar Bethesda was verdwenen. Maar welk van beide paden was het juiste?
Mijn geheugen liet me in de steek en ik bleef een tijd in verwarring staan. Het probleem was eenvoudig, maar mijn verstand was zo beneveld dat ik het probleem als een kind moest oplossen: stap voor stap. Bethesda was stroomafwaarts van Cassandra's as de rivier in gegaan; nu ik de rivier voor me had, die van rechts naar links stroomde, moest het linkerpad stroomafwaarts leiden; dus dat was het pad dat ik moest hebben.
Het pad leidde omlaag. Door de bladeren ving ik een glimp op van vonkend zonlicht op groen water. Ten slotte bereikte ik de oever. Hier was een afgesloten, stille plek met een bladerdak en overal riet. Bethesda was nergens te bekennen. Ik riep haar naam. Mijn kreet verontrustte een troep vogels, die klapwiekend en roepend uit de begroeiing de hemel tegemoet vlogen. Ik ontdeed me van mijn tunica en lendendoek. De hoek met de zon was zodanig dat de hele rivier leek te glinsteren van dansend licht. Er werden zo veel lichtpuntjes door de rivier op mijn naaktheid weerkaatst dat ik me voelde alsof ik in een gewaad van zonnevlekjes gekleed ging. Het blinken verblindde mijn ogen en verwarmde mijn lichaam. Ik liep de rivier in. De stevige zandbodem werd al snel gevolgd door glibberige modder, die aan mijn voeten zoog. Het water kwam tot aan mijn borst en na een volgende stap tot aan mijn kin.
'O, Bethesda!' fluisterde ik. Biezen deinden in de warme wind. Zonlicht glom op het water. Het vredige aanzien van de Nijl gunde me geen aanwijzing omtrent mijn lot, of het lot van welke sterveling ook; toch leek de rivier me te verwelkomen. Het warme, donkere water bood troost; de uitgestrektheid schonk een einde aan de ij delheid van een sterveling; de tijdloosheid ervan bood toegang tot de eeuwigheid.
Nog een stap en het water sloot zich boven mijn hoofd. Ik deed mijn ogen open. Het water was troebel en groen, maar de oppervlakte leek een enorm blad gedreven zilver. Ik deed mijn mond open om het Nijlwater tot mijn longen toe te laten. Een brandende volheid vloeide naar mijn borst. De zilveren koepel boven mijn hoofd werd uitgedoofd. Het troebele water werd zwart. Ik voelde handen die me vastpakten. Uit het troebele zwart kwam een gezicht te voorschijn. Cassandra's gezicht! Nee - het gezicht van Bethesda, met trekken zo zacht en glad als toen ik haar in Alexandrië had leren kennen. Ze drukte haar mond tegen de mijne. Haar kus trok de Nijl uit mijn longen en benam me de adem...
Ik deed mijn ogen open en knipperde druppels van mijn wimpers. Ik lag op mijn rug op een zandige rivieroever. Een koepel van bladeren trilde boven me; de bladeren leken van zilver. De hemel daarboven leek een onaardse kleur purper, doorschoten met aquamarijn en vermiljoenkleurige strepen.
Ik voelde de warmte van een lichaam naast het mijne; er lag iemand naast me op het zand. Ze kwam in beweging en richtte zich op haar enige elleboog op om naar me te kijken.
'Bethesda!' fluisterde ik, en ik moest even hoesten. Ik proefde de smaak van de Nijl op mijn tong.
'Echtgenoot,' fluisterde ze met een stem vol liefde en tederheid. Ze kuste me.
'Bethesda, waar zijn we?'
Ze fronste. 'Ben je zo in de war, echtgenoot, dat je je niet herinnert dat je de Nijl in bent gelopen?'
'Ja, maar leven we allebei nog, of zijn we dood?'
'Maakt het iets uit? We zijn bij elkaar.'
'Ja, maar... zijn we al onsterfelijk?'
Ze lachte. Zo zorgeloos en ontspannen had ik haar heel lang niet horen lachen. 'Doe niet zo onnozel, echtgenoot. Het antwoord is toch duidelijk?'
'Niet echt.' De hemel boven ons hoofd leek niet op een hemel die ik me kon herinneren. Of was dat vreemde kleurpalet eenvoudig een fenomeen dat werd veroorzaakt door een ontmoeting van zonlicht, zeemist en een nabije zandstorm? 'Waar ben je al die tijd geweest, Bethesda?'
Ze lachte. 'Ik mag eerst vragen stellen. Is mijn kleindochter al geboren?'
'Ja! Diana heeft me een brief geschreven; maar hoe weet je dat het een meisje is?'
Ze haalde haar schouders op. 'Goed gegokt. Ik wil haar zien. We moeten zo gauw mogelijk terug naar Rome.'
Ik glimlachte. 'Dus we leven nog?'
Ze trok een wenkbrauw op. 'Kunnen de geesten van de doden niet op reis?'
'Misschien wel.' Ik hield mijn hoofd scheef. 'Ik heb wel gehoord van spookschepen, maar ik had nooit gedacht dat ik zelf ergens aan boord zou gaan spoken! Nu ja. Toen we jong en arm waren, hebben we ook een manier gevonden om in Rome te komen; dat zal ons nu weer gelukken. We gaan samen.' Ik nam haar hand in de mijne. 'Laten we naar huis gaan, Bethesda.'
'Ja, echtgenoot. Laten we naar huis gaan!'