VIII

Bij het invallen van de duisternis bereikte het leger een fort ergens ten oosten van Alexandrië. Ik besefte vaag dat de wagen tot stilstand was gekomen. Ik was in slaap gesukkeld, niet van lichamelijke vermoeidheid maar door een soort geestelijke verdoving; alleen door weg te zakken in schimmige dromen kon mijn geest ontsnappen aan een onverdraaglijke werkelijkheid, een samenspel van eentonige beweging en angst, lichamelijk ongemak en verlammend verdriet. De boeien om mijn enkels werden losgemaakt. Iets scherps bracht me met een schok tot bewustzijn.

'Opstaan, Romein!' De spion, geholpen door enkele soldaten, joeg ons uit de wagen. Mijn botten deden pijn van een hele dag rijden over een bijzonder slechte weg. Mijn benen waren krachteloos omdat ik me urenlang nauwelijks had kunnen bewegen. Ik strompelde voor de speer uit die in mijn rug werd geprikt. Hoge muren met enorme lemen versterkingen omgaven ons. Op de ruime binnenplaats van het fort was het leger in de weer met het uitladen van provisies en de inrichting voor de nacht. De meeste gebouwen binnen de vestingmuren waren kaal en onversierd, maar één gebouw viel op door zijn rijke uitvoering. Schitterende zuilen in bonte kleuren steunden een dak van glanzend koper. Naar dit gebouw werden we door de spion opgedreven. Met Rupa en de jongens wachtte ik voor de ingang, ingesloten door soldaten, terwijl de spion naar binnen ging. Hij bleef geruime tijd weg. Boven ons leek de woestijn in brand te staan. De ondergaande zon belichtte bloedrode en saffraangele wolken die gloeiden als gesmolten metaal en daarna verkleurden naar steeds diepere tinten blauw met sterren van zilver. Ik had er niet meer aan gedacht hoe indrukwekkend een Egyptische zonsondergang kon zijn, maar de schoonheid van de stervende dag bracht me alleen verdriet. Bethesda was er niet bij om mijn ontzag te delen. Uiteindelijk kwam de spion terug, met een zelfvoldane grijns op zijn gezicht.

'Je hebt geluk vandaag, Romein! Je zult de grote eer deelachtig worden niemand minder dan Achillas te ontmoeten!'

Die moordenaar? had ik bijna gezegd. Het doden van Pompejus kon moeilijk anders worden omschreven. Achillas was kennelijk een man van wie ik geen genade hoefde te verwachten. Lampen met slangenkoppen op ijzeren driepoten flankeerden een lange gang versierd met een veelheid van hiëroglyfen. De spion bracht ons naar een hoge zaal die eerder Grieks dan Egyptisch was ingericht, met geometrische tapijten en enorme muurschilderingen van veldslagen. Schrijvers en ander administratief personeel liepen gehaast heen en weer in de grote ruimte. Te midden van al die beweging stonden twee geheel verschillend uitziende mannen, die met de hoofden dicht bij elkaar een verhit gesprek voerden. Achillas herkende ik direct, want die had ik aan boord van Pompejus' galei gezien. Hij droeg de volle wapenrusting van een bevelhebber van de koninklijke garde, met een pluim van roodgeverfd paardenhaar op zijn helm. Zijn gebruinde gezicht stond op onweer en zijn gespierde lichaam leek massief in vergelijking met de bleke, slanke man naast hem. Die man had een ovaal gezicht en opvallende groene ogen. Zijn gele linnen gewaad was met een bies van gouddraad afgezet; om zijn voorhoofd droeg hij een gouden band en zijn smalle borst werd gesierd door een halfrond pantser van gedreven goud. Hij was veel te oud om koning Ptolemaeus te kunnen zijn, maar hij zag eruit als een man die gewend was bevelen te geven en gehoorzaamd te worden.

Toen we dichterbij kwamen, keken ze onze kant op en staakten hun gesprek.

De spion boog zo diep dat zijn neus de vloer bijna raakte. Als Romein was ik een dergelijk vertoon van serviliteit niet gewend, maar het is een wezenlijk bestanddeel van het leven in Egypte, en trouwens van het leven in elk rijk met een absolute heerser. 'Excellenties,' fleemde de spion met neergeslagen ogen, 'hier is de man die ik bedoelde, de Romeinse spion die ik vanmorgen heb aangehouden bij het verlaten heiligdom van Osiris, stroomafwaarts van Naucratis.'

De mannen bekeken me, al was het woord 'man' niet echt van toepassing op die bleke figuur, bedacht ik, want hij was waarschijnlijk een eunuch: alweer een aspect van het hofleven in erfmonarchieën dat Romeinen vreemd is. Achillas nam me fronsend op. 'Hoe noemt hij zichzelf?'

'Gordanius, excellentie.'

'Gordianus,' verbeterde ik. De vaste klank van mijn stem verbaasde mezelf. Achillas en zijn metgezel, die gewend waren hun ondergeschikten op gedempte, nederige toon te horen spreken, leken verrast dat een gevangene fier en vrij sprak, en het waagde de aangesprokene in de ogen te kijken.

De bevelhebber van de koninklijke garde trok zijn voorhoofd in rimpels. Zijn metgezel staarde me aan zonder met zijn ogen te knipperen.

'Gordianus,' herhaalde Achillas fronsend. 'De naam zegt me niets.'

'Zoals ik al zei, excellentie, is hij aan boord van Pompejus' galei gezien, juist op het moment dat u met de zogenaamde Grote aan boord van de koninklijke sloep terugvoer.'

'Hij is mij niet opgevallen. Gordianus? Gordianus? Zegt jou die naam iets, Pothinus?'

De eunuch zette zijn vingertoppen tegen elkaar en tuitte zijn lippen. 'Misschien,' zei hij, en hij klapte in zijn handen. Onmiddellijk meldde zich een schrijver, met wie Pothinus zachtjes sprak terwijl hij naar mij bleef staren. De schrijver verdween achter een gordijn in een deuropening.

'En die anderen?' vroeg Achillas.

'De reisgenoten van de Romein. Zoals u wel ziet...'

'Ik had het niet tegen jou,' snauwde de bevelhebber. De spion kromp ineen en wrong zijn handen.

Ik schraapte mijn keel. 'De grote man heet Rupa. Spreken kan hij niet, maar hij is niet doof. Hij was de sterke man bij een groep komedianten in Alexandrië voordat hij naar Rome kwam. Vanwege een verplichting aan wijlen zijn zuster heb ik hem in mijn gezin opgenomen. Hij is nu een vrij man en Romeins burger. De twee jonge slaven zijn broers. Ik betwijfel of ze alle drie samen genoeg verstand hebben om er als spion mee door te kunnen.'

'Heer!' piepten Mopsus en Androcles als uit één mond. Rupa fronste; hij kon mijn bewering niet zo goed volgen, maar vanwege zijn simpelheid was het moeilijk hem te beledigen. Achillas bromde iets en hield zijn gezicht in de plooi. De eunuch bleef neutraal kijken, ook toen de schrijver haastig terugkwam met een papyrusrol. De rol was open gerold bij een bepaalde tekst, die de schrijver aanwees nadat hij Pothinus de rol had overhandigd.

'Gordianus, die de Vinder wordt genoemd,' las Pothinus voor.

'Dus je staat wel in mijn namenboek. Romein, geboren tijdens het consulaat van Spurius Postimius Albinus en Marcus Minucius Rufus in het Romeinse jaar 643... Dus hoe oud ben je? Tweeënzestig? Het is je aan te zien, moet ik zeggen! Echtgenote: half Egyptisch, half joods, naam Bethesda, voorheen zijn slavin (aangekocht in Alexandrië), moeder van zijn dochter. Twee zoons, allebei aangenomen, een vrijgeborene, naam Eco, de ander geboren als slaaf, naam Meto; zie over hem de addenda.' Pothinus keek nadrukkelijk naar de slaaf, die als een geslagen hond het hoofd boog en zich haastte om nog een rol te gaan halen. De eunuch wilde verdergaan met voorlezen, toen hij achter me iemand zag en plotseling een nederige houding aannam, met zijn handen langs zijn lichaam en het hoofd gebogen. Achillas deed hetzelfde.

Fluitspel begeleidde de verschijning van de jonge koning. Alle activiteiten in de grote zaal werden gestaakt. De verschillende schrijvers en officieren verstarden alsof ze de Medusa hadden gezien. Een mij niet duidelijke rangorde gaf sommigen het recht te blijven staan, terwijl anderen zich op hun knieën lieten vallen en weer anderen languit gingen liggen, plat op hun gezicht, met langs het hoofd gestrekte armen. De spion liet me weten wat mijn houding diende te zijn.

'Knielen, Romeinse hond! Op je knieën, met je gezicht op de vloer!' Hij zette zijn instructie kracht bij met een por in mijn ribben. Ik ving alleen een glimp op van de koning, in schitterende gewaden van goud en zilver en de uraeuskroon met cobra. Omdat mijn handen op mijn rug waren vastgebonden, was het niet gemakkelijk op mijn knieën te gaan met mijn gezicht op de vloer. Achter me hoorde ik Androcles zijn broertje influisteren: 'Moet je onze heer zien, met zijn achterste in de lucht!' Er volgde een hoge kreet omdat de spion Androcles met een schop duidelijk maakte dat hij dezelfde kwetsbare houding had ingenomen. Daarna liet de spion zich op zijn knieën vallen terwijl de koning en zijn gevolg langs ons liepen.

'Achillas, Pothinus,' zei Ptolemaeus. Hij mocht dan een jongen zijn, zijn stem was al die van een man geworden en klonk lager dan ik had verwacht.

'Majesteit,' zeiden beiden tegelijk.

'Mijn trouwe onderdanen mogen overeind komen en hun werkzaamheden voortzetten,' zei Ptolemaeus.

Pothinus gaf de opdracht door. Opeens was er overal weer beweging in de zaal, alsof standbeelden tot leven waren gekomen. De spion kwam overeind. Ik wilde hetzelfde doen, maar hij gaf me een schop en snauwde: 'Blijf liggen!'

Vanuit mijn positie kon ik weinig zien, maar ik kon alles horen. Het fluitspel klonk nog wel, maar minder luid. Het was een merkwaardige melodie, op het eerste gehoor eenvoudig, maar in vreemde variaties herhaald. De vader van Ptolemaeus had de bijnaam Auletes gehad, de Fluitspeler, omdat hij zo veel van het instrument hield. Was dit een compositie van de gestorven koning?

Dat de jonge Ptolemaeus zich door deze schakel met zijn vader liet vergezellen was het soort kunstgreep dat ik kende van Romeinse politici; de jonge koning, verwikkeld in een dodelijke strijd met zijn zuster Cleopatra, greep elk middel aan om zich te presenteren als waardige opvolger van zijn vader.

'Ik dacht dat u zich in de koninklijke verblijven zou opfrissen, majesteit, na de inspanningen van de reis,' zei Pothinus. Ptolemaeus gaf niet meteen antwoord. Hij wendde zich van Pothinus af en stapte naar mij toe, tot ik voelde dat hij boven me uittorende, want ik kon het geparfumeerde leer van zijn sandalen ruiken. 'Ik heb gehoord dat je een Romeinse spion hebt aangehouden, Pothinus.'

'Misschien, majesteit. Misschien ook niet. Ik probeer de zaak tot de bodem uit te zoeken. Aha, daar is een van mijn schrijvers met de aanvullende informatie waarom ik heb gevraagd.'

Ik nam aan dat de andere rol was gebracht. Terwijl Pothinus mompelend de tekst las bleef de koning bij me staan. Ik keek strak naar een mestkever die net voor mijn neus de vloer overstak.

'En, Pothinus?' vroeg de koning. 'Wat ben je te weten gekomen?'

Pothinus schraapte zijn keel. 'De man is Gordianus, bijgenaamd de Vinder. Hij heeft in zijn levensonderhoud voorzien door bewijsmateriaal te verzamelen voor advocaten bij de Romeinse rechtbanken. Daardoor heeft hij in het verleden het vertrouwen gewonnen van een aantal machtige Romeinen: Cicero, Marcus Antonius...'

'En Pompejus!' zei de spion, die achter me stond. Er viel een korte, onbehaaglijke stilte. De man had ongevraagd gesproken en ik kon me voorstellen dat Pothinus hem vernietigend aankeek.

'Ja, Pompejus,' zei de eunuch droog. 'Maar volgens mijn bronnen hebben die twee aan het begin van de oorlog tussen Pompejus en Caesar een hooglopend conflict gekregen. Het is dus erg onwaarschijnlijk dat deze Romein een spion voor Pompejus was, zoals de man die hem heeft aangehouden beweert. Het tegendeel is waarschijnlijk!'

'Wat bedoel je, Pothinus?'

'De man heeft een zoon, majesteit, die Meto heet en een van de intiemste vertrouwelingen van Caesar is; andere soldaten noemen hem zelfs "Caesars tentgenoot".'

Ik moest me bedwingen om niet te kreunen. Meto's relatie met zijn legeraanvoerder had me lange tijd bevreemd en ik vond het verschrikkelijk als anderen erover roddelden. Nu leken die speculaties zelfs tot hier, in Egypte, doorgedrongen!

Ptolemaeus' belangstelling leek gewekt. 'Caesars tentgenoot?

Wat wordt daar precies mee bedoeld?'

De eunuch snoof. 'De Romeinen verspreiden voortdurend laagbij-de-grondse seksuele roddels over elkaar, majesteit. Politici beledigen hun rivalen door te beweren dat die de een of andere daad heeft verricht. Gewone burgers beweren wat ze maar willen over hun bestuurders. Soldaten verzinnen rijmpjes en epigrammen en zelfs marsliederen waarin hoog van de seksuele veroveringen van hun bevelhebbers wordt opgegeven, of waarin de spot wordt gedreven met beschamende neigingen.'

'Ze plagen hem? Zijn soldaten... plagen... Caesar?'

'De Romeinen zijn niet zoals wij, majesteit. Ze zijn nogal kinderlijk als het om seksuele aangelegenheden gaat en ze hebben geen enkel respect voor elkaar of de goden. Door hun primitieve staatsvorm, waarbij elke burger oorlog voert tegen alle andere burgers in een eindeloze strijd om rijkdom en macht, zijn ze even goddeloos als zedeloos.'

'Caesars soldaten zijn ongelooflijk loyaal. Ze vechten zich dood voor hem,' zei koning Ptolemaeus rustig. 'Dat heb je me toch zelf verteld, Pothinus?'

'Onze inlichtingen wijzen daarop. Er zijn veel voorbeelden van, zoals de soldaat in de zeeslag bij Massilia die nog doorvocht nadat hij verschillende ledematen had verloren, en stierf met Caesars naam op de lippen; en bovendien..

'En toch menen ze het zich te kunnen permitteren hem te bespotten. Hoe is dat mogelijk? Ik dacht dat Caesars soldaten hem zo toegewijd waren omdat zij een aspect van goddelijkheid in hem herkenden en zich daaraan bereidwillig onderwierpen; wordt er niet gezegd dat hij van de Romeinse godin Venus afstamt? Maar een sterveling bespot geen god; noch staat een god toe dat zijn aanbidders hem belachelijk maken.'

'Zoals ik al zei, majesteit, zijn de Romeinen een goddeloos volk, politiek corrupt, seksueel primitief, geestelijk bezoedeld. Daarom moeten wij alle voorzorgsmaatregelen tegen dat volk nemen.'

Ptolemaeus kwam nog dichter bij me staan. De kever onder mijn neus schoot weg om plaats te maken voor de teen van de koninklijke sandaal. Zijn teennagels waren uiterst verzorgd, merkte ik op. Zijn voeten roken naar rozenwater.

'Dus deze man kent Caesar, Pothinus?'

'Ja, majesteit. En als hij inderdaad een spion is, lijkt het mij waarschijnlijker dat hij door Caesar hierheen is gestuurd om Pompejus te bespioneren en getuige te zijn van diens aankomst op onze kust.'

'Dan hebben we hem wel iets laten zien!' zei Achillas, die zich opeens in het gesprek mengde.

'Op je knieën, Romein,' zei Ptolemaeus.

Ik kreunde en voelde een pijnscheut in mijn rug bij mijn poging overeind te komen zonder mijn handen te kunnen gebruiken. De koning deed een paar stappen achteruit en keek op me neer. Ik waagde het heel even naar hem te kijken voordat ik mijn ogen neersloeg. Zijn gezicht was inderdaad dat van een jongen van vijftien. Zijn Griekse komaf was hem duidelijk aan te zien; hij had blauwe ogen en een lichte huid. Hij was niet bepaald knap; zijn mond was te groot en zijn neus te lang om aan het Griekse schoonheidsideaal te beantwoorden, maar de intelligentie straalde uit zijn ogen en een trekje bij zijn mondhoek wees op een speels gevoel voor humor.

'Jij heet Gordianus bijgenaamd de Vinder?'

'Ja, majesteit.'

'De spion die je gevangen heeft genomen beweert dat je in dienst van Pompejus stond. Waar of niet waar?'

'Niet waar, majesteit.'

'Pothinus suggereert dat Caesar je opdrachtgever is.'

'Niet waar, majesteit.'

'Maar het is wél waar dat je Caesar kent?'

'Ja, majesteit.' Ik zag wel dat hij graag meer over Caesar wilde weten, en dat zijn belangstelling voor mij voortkwam uit mijn onzekere relatie met Caesar. Ik schraapte zijn keel. 'Als het de majesteit behaagt, kan ik hem het een en ander over Caesar vertellen; vooropgesteld dat ik mijn hoofd mag behouden, natuurlijk.'

Zonder hem echt aan te kijken, zag ik toch dat zijn mond vertrok in een scheef lachje. De jonge koning van Egypte was geamuseerd. 'Jij daar, spion. Hoe heet jij?'

De man noemde een naam met veel lettergrepen die Egyptisch was, niet Grieks. Ptolemaeus vond de naam blijkbaar te ingewikkeld, want hij bleef de man bij zijn beroep aanspreken.

'Wat bracht je ertoe te denken dat deze Romein een spion van Pompejus is, spion?'

Met zijn hoge stem begon de spion te vertellen hoe en waar hij me het eerst had gezien, en hoe hij me had teruggevonden bij het tempeltje aan de Nijl.

Ptolemaeus liet zijn blik op mij rusten. 'En, Gordianus bijgenaamd de Vinder, wat heb jij te zeggen?'

Ik herhaalde waarom ik naar Egypte was gekomen, hoe ik door de vloot van Pompejus was overvallen, hoe Bethesda de dag daarvoor was verdwenen en hoe ik gevangen was genomen. We hadden allemaal Grieks gesproken. Opeens sprak Ptolemaeus mij in het Latijn aan. Zijn uitspraak was merkwaardig, maar hij maakte geen grammaticale fouten. 'De spion lijkt me niet erg snugger. Wat zeg jij daarop, Gordianus die de Vinder wordt genoemd?'

Uit mijn ooghoek zag ik de spion fronsen; kennelijk kon hij deze taal niet verstaan. Ik gaf antwoord in het Latijn. 'Wie ben ik dat ik het oordeel van de majesteit zou tegenspreken?'

'Je lijkt me een man met veel ervaring, Gordianus. Wat vind je nu echt van deze spion? Spreek vrijmoedig; dat gelast ik je!'

Ik schraapte mijn keel. 'Het is mogelijk dat de man een idioot is, majesteit, maar ik weet zeker dat hij een dief is.'

'Verklaar je nader.'

'Nadat ik was vastgebonden, zocht hij in mijn reiskist zogenaamd naar belastend bewijsmateriaal om tegen me te gebruiken. Toen hij niets vond, stal hij enkele voorwerpen die hij zelf van waarde achtte.'

Ptolemaeus' mondhoek trok naar de andere kant, zodat zijn gezicht een scheve frons vertoonde. Hij richtte zijn blik op de spion en hernam in het Grieks: 'Wat heb je van deze Romein gestolen?'

De mond van de spion viel open en hij beefde. Hij zweeg iets te lang. 'Niets, majesteit.'

'Wat op een vijand wordt buitgemaakt behoort automatisch de koning toe, wiens bevelhebbers bepalen wat er in overeenstemming met de wensen van de koning mee gebeurt. Weet je dat soms niet, spion?'

'Natuurlijk, majesteit. Ik zou er niet aan denken... Dat wil zeggen, ik zou een gevangene nooit iets afnemen zonder eerst... zonder het direct over te dragen aan...'

In het Latijn zei Ptolemaeus tegen mij: 'Wat heeft hij van je gestolen, Gordianus die de Vinder wordt genoemd?'

'Munten, majesteit.'

'Romeinse sestertiën?'

'Ja, majesteit.'

'Als de man een paar Romeinse munten bij zich heeft, of zelfs een zak vol, is dat geen bewijs dat hij die van jou heeft gestolen.'

'Dat denk ik ook niet, majesteit.'

'Een dergelijke zware beschuldiging uiten tegen een vertegenwoordiger van het koninklijk gezag is een halsmisdaad als het bewijs niet kan worden geleverd.'

Ik probeerde te slikken, maar ik had een volkomen droge mond. 'Hij heeft nog iets anders uit mijn reiskist gestolen.'

'Wat dan?'

'Een kam, majesteit. Een mooie kam van zilver en ebbenhout. Mijn vrouw wilde die absoluut meenemen... Ze was er erg aan gehecht.' Ik kon niet verder praten. Ptolemaeus staarde weer naar de spion. De man had ons gesprek in het Latijn niet kunnen volgen, maar beefde en knarsetandde.

'Achillas!'

Achillas kwam naderbij. 'Majesteit?'

'Laat je mannen deze man zijn tunica uittrekken en wat hij nog meer aanheeft. Keer alle zakken om en kijk wat je kunt vinden.'

'Zoals u wenst, majesteit.'

Soldaten kwamen toegestroomd. In een oogwenk werd de spion tot op zijn naakte huid uitgekleed. Hij onderging de onwaardige behandeling sputterend en werd vuurrood, van hoofd tot voeten. Ik wendde mijn blik af, en zag Pothinus staan. Was het mijn verbeelding, of wierp de eunuch een steelse blik op het scrotum van de naakte man?

Op de achtergrond bleef de musicus spelen. Een tijdje had ik zijn muziek niet meer opgemerkt, hoewel hij onafgebroken was blijven spelen, hetzelfde lied in eindeloze variaties.

'Wat hebben je mannen gevonden, Achillas?'

'Munten, majesteit. Stukjes perkament. Een geurwaterflesje van albast. Een paar...'

'Een kam?'

'Ja, majesteit.' Achillas hield de koning de kam voor; hij keek erop neer, maar raakte hem niet aan.

'Een kam van zilver en ebbenhout,' merkte Ptolemaeus op. De spion, die daar naakt en alleen stond, wrong zijn handen en sidderde. Er begon iets te stromen en ik zag dat zijn blaas zich leegde. Hij stond blozend in zijn eigen urine, beet op zijn lippen en jammerde.

De musicus bleef op zijn fluit spelen. Het lied klonk nu opgewekter en sneller.

'Genade, majesteit, ik smeek u!' jammerde de spion.

'Achillas.'

'Majesteit?'

'Laat deze man onmiddellijk ter dood brengen.'

Pothinus kwam naar voren. 'Majesteit, de man is een waardevolle agent. Hij beschikt over heel veel specialistische kennis. Wilt u alstublieft in overweging nemen...'

'Deze man heeft van de koning gestolen. Hij heeft gelogen tegen de koning. Jullie zijn zelf getuige geweest van die leugen. Wil je beweren, Pothinus, dat er een bezwaar kan worden aangevoerd tegen zijn executie?'

Pothinus sloeg zijn ogen neer. 'Nee, majesteit. De woorden van de koning maken me nederig.'

Achillas.'

'Majesteit?'

'Breng deze man onmiddellijk ter dood, waar hij staat, zodat alle aanwezigen getuige kunnen zijn van de snelheid van het recht van de koning.'

Achillas stapte op de man toe. Soldaten grepen de spion bij de armen, niet alleen om hem stil te houden, maar ook om te voorkomen dat hij in elkaar zakte; zijn knieën knikten en anders was hij gevallen. Achillas legde zijn gespierde handen om de keel van de man en begon hem te wurgen. Het gezicht van de man was al rood, maar nu werd het paars. Zijn lichaam schokte. Vreemde klanken ontsnapten aan zijn mond tot een weerzinwekkend krakend geluid een einde maakte aan zijn gereutel. Het hoofd van de man viel opzij en zijn slappe lichaam zakte op de vloer. Het was stil in de zaal, op de vrolijke wijs van de fluitspeler na.

'Pothinus.'

'Ja, majesteit?'

'Zorg dat de Romein en zijn metgezellen worden losgemaakt, dat de van hem gestolen voorwerpen aan hem worden teruggegeven, dat hij passend onderdak krijgt en dat hem het nodige wordt verschaft voor een aangenaam verblijf. Houd hem ter beschikking voor het geval de koning hem wil spreken.'

Pothinus boog diep. 'De wil van de majesteit zal geschieden.'

Dezelfde soldaten die de spion hadden ontkleed en vastgehouden kwamen nu naar mij toe om mijn boeien los te maken. Intussen verwijderde koning Ptolemaeus zich op de klanken van een nieuwe en vrolijke melodie uit de zaal.

Zo maakte ik kennis met de Egyptische koning, zijn raadgevers en de gang van zaken aan het hof.