XIV
'Vader?' fluisterde Meto. Hij was gekleed voor de dienst met zijn glanzende borstpantser, een korte mantel en zijn zwaard in een schede aan zijn middel. Het harde krijgsleven paste hem; hij leek slank en kerngezond. Hij was nu een man van eenendertig, maar in mijn ogen zag hij er nog steeds heel jongensachtig uit; misschien hoorde dat wel bij hem. Zijn brede, knappe gezicht was donker van de zon. Door de diepe bruining staken de littekens die hij hier en daar aan zijn onbedekte armen en benen had wit af. Altijd als ik hem na lange tijd terugzag, telde ik die littekens, bevreesd dat het er meer zouden zijn geworden. Maar ik kon ze niet vinden. Hij had de veldtocht door Griekenland en de Slag bij Pharsalus heelhuids overleefd. Ik zei niets.
Caesar fronste. 'Meto, wat doe jij hier? Ik had toch gezegd dat ik niet gestoord wilde worden.'
Meto's blik ging tussen ons heen en weer. Ik kon de verwarring op zijn gezicht niet aanzien. Pas na enige tijd leek Caesars vraag tot hem door te dringen. 'Er was één ding waarvoor ik je mocht storen, imperator.'
Caesar gezicht begon te stralen. Zijn ogen glinsterden alsof het vuur van de Pharos erin werd weerkaatst. 'Eindelijk bericht van de koningin?'
'Niet alleen bericht, maar een koerier met een geschenk.'
'Waar is hij?'
'Op de gang. Een grote, sterke kerel die Apollodorus heet. Hij beweert dat het geschenk dat hij bij zich heeft van de koningin zelf afkomstig is.'
'Een geschenk?'
'Een kleed dat hij heeft opgerold en dat hij in zijn armen torst.'
Caesar ging rechtop zitten en zette zijn handpalmen tegen elkaar. 'Wie is die Apollodorus? Wat weten we van hem?'
'Volgens onze inlichtingen is hij geboren in Sicilië. Hoe hij naar Alexandrië is gekomen, of in welke functie hij koningin Cleopatra dient, weten we niet, maar hij vergezelt haar overal, schijnt het.'
'Een lijfwacht?'
'De paleiskliek van Ptolemaeus beweert dat Apollodorus meer is dan haar lijfwacht. Zijn voorkomen is in elk geval indrukwekkend.'
'Toch denk ik dat we zulke beweringen als roddel moeten afdoen,' zei Caesar, die zelf als politicus van begin af aan het onderwerp van roddel was geweest. Meto knikte. 'Maar Apollodorus schijnt nooit van haar zijde te wijken.'
'Gaat hij overal met haar mee naartoe?'
Meto knikte.
'Juist. Hoe is hij het paleis binnengekomen?'
'Hij beweert dat hij met een bootje naar een verdekte landingsplaats is geroeid, met zijn kleed aan land is gegaan en in het paleis is doorgedrongen. Ik weet niet hoe hij langs de bewakers van Ptolemaeus is gekomen; het is duidelijk dat hij het paleis heel goed kent en er schijnen allerlei geheime gangen te zijn. Bij de Romeinse controle heeft hij een fors uitgevallen dolk aangeboden en zich laten aftasten op wapens; daarna heeft hij verklaard dat het kleed een geschenk is van de koningin en dat zij hem heeft opgedragen het in eigen persoon te overhandigen.'
'Juist. Dan moet het wel een heel mooi kleed zijn. Laat hem maar binnenkomen.' Terwijl Meto zich omdraaide, richtte Caesar zich tot mij. 'Je stoort je toch niet aan deze onderbreking, Gordianus? Onze conversatie liep toch al vrij stroef.'
'Misschien kan ik beter weggaan.'
'Je moet het zelf weten. Maar wil je echt de komende ogenblikken mislopen?'
'Het aanbieden van een kleed?'
'Niet zomaar een kleed, Gordianus, een kleed van niemand minder dan koningin Cleopatra! Koning Ptolemaeus, of beter gezegd die eunuch Pothinus, heeft de afgelopen dagen alles in het werk gesteld om te voorkomen dat iemand mij uit naam van de koningin zou benaderen. Hovelingen die Cleopatra trouw waren gebleven zijn aangehouden, hun boodschappen zijn in beslag genomen en vernietigd en de boodschappers zelf zijn ter dood gebracht. Ik heb bezwaar gemaakt bij de koning: hoe waagt hij het boodschappen te onderscheppen die gericht zijn aan de consul van Rome? Het heeft niets uitgehaald. De koning wil dat ik maar één kant van hun conflict hoor, maar ik zou graag kennismaken met zijn zuster. Je hoort zulke fascinerende verhalen over Cleopatra! Marcus Antonius heeft haar een paar jaar geleden ontmoet, toen hij haar vader hielp de troon te heroveren, en hij zei iets heel merkwaardigs...'
Ik knikte. 'Ik denk dat hij tegen mij hetzelfde heeft gezegd. Hoewel ze toen pas veertien was, ongeveer zo oud als haar broer nu, had ze iets in haar karakter dat Marcus Antonius herinnerde... aan jou.'
Caesar lachte.'Stel je voor!'
Ik keek naar Caesar, een man van tweeënvijftig met plukjes haar die over zijn kale hoofd waren gekamd, een sterke, wilskrachtige kaak en een harde, berekenende glans in zijn ogen, ietwat verzacht door de sluier van ontmoediging die over mannen neerdaalt die te veel van de wereld hebben gezien. 'Ik kan het me nauwelijks voorstellen,' bekende ik.
'Ik ook niet! Maar welke man zou zich de kans laten ontnemen om een jongere incarnatie van zichzelf te ontmoeten? Zeker als die incarnatie van het andere geslacht is!'
'Ik heb begrepen dat Cleopatra een incarnatie van Isis is.'
Caesar keek me spottend aan. 'Volgens sommige filosofen is Isis een Egyptische manifestatie van de Griekse godin Aphrodite, die ook de Romeinse Venus is, van wie ik afstam. De wereld is klein. Als Cleopatra Isis is, en Isis Venus, dan lijkt er een familieband te zijn, een goddelijke verwantschap zelfs, tussen koningin Cleopatra en mijzelf.'
Ik glimlachte aarzelend. Meende hij dat allemaal letterlijk, of was het woordenspel? Zijn gezicht stond ernstig.
'Imperator!' Meto verscheen in de deuropening. Hij meed mijn blik. 'Ik stel Apollodorus voor, dienaar van Cleopatra, met een geschenk van hare majesteit.'
Meto ging opzij om een lange, imposante figuur binnen te laten. Apollodorus was een knappe man met lang en dik zwart haar dat met een bandje uit zijn gezicht werd gehouden, en een keurig verzorgde zwarte baard. Hij droeg een korte, mouwloze tunica die zijn lange, gespierde benen en armen blootliet. Over zijn biceps liepen aderen die over de gespannen spieren bolden terwijl hij een opgerold kleed presenteerde. Ik herinnerde me al die trappen die ik had moeten lopen; het lichaam van Apollodorus glom van het zweet van de inspanning maar zijn ademhaling was rustig. Op drie plaatsen was een touw om het kleed gebonden om het bijeen te houden. Apollodorus knielde en legde het tapijt voorzichtig op de vloer. 'Koningin Cleopatra begroet Gaius Julius Caesar in de stad Alexandrië,' zei hij in het Latijn, met een merkwaardige tongval die deed vermoeden dat hij de groet uit zijn hoofd had geleerd. In het Grieks zei hij tegen Meto: 'Als ik mijn dolk terug mag, zodat ik het touw kan doorsnijden...'
'Dat doe ik zelf wel,' zei Caesar. Meto trok zijn zwaard uit de schede en bood het Caesar aan. Caesar zette de scherpe punt tegen het touw. Apollodorus reageerde geschrokken. 'Voorzichtig!'
'Het is toch mijn kleed?' zei Caesar. Hij lachte naar Meto. 'Ben ik niet een man die dingen op hun waarde kan schatten?'
'Zeker, imperator,' zei Meto.
'En ga ik ooit slordig om met wat van mij is?'
'Nooit, imperator.'
'Welaan dan.' Vaardig sneed Caesar de touwen door en ging achteruit om Apollodorus in staat te stellen het kleed uit te rollen. Terwijl het kleed werd uitgerold, werd duidelijk dat er iets in zat: geen ding, maar een levend, kronkelend wezen. Ik week achteruit en slaakte een zachte kreet, maar zag Caesar en Meto lachen; zij waren niet echt verbaasd toen koningin Cleopatra uit het kleed te voorschijn rolde en zich in een vloeiende beweging oprichtte. Aan het opgerolde kleed was niet te zien geweest welke schat het verborg; het leek onmogelijk dat het een persoon kon bevatten van de grootheid van een figuur als Cleopatra. Maar de grootte die haar naam opriep vormde een merkwaardig contrast met de werkelijke afmeting van de vrouw. Ze leek zelfs nauwelijks een vrouw, eerder nog een meisje, klein en slank, met de handen en voeten van een kind. Ze droeg haar haar naar achteren gekamd in een knotje in haar nek, ongetwijfeld het meest praktische kapsel voor het reizen per kleed. Achter op het hoofd droeg ze een eenvoudige diadeem, een uraeuskroon die niet met een zich verheffende cobra was versierd, maar met de kop van een heilige gier. Haar donkerblauwe gewaad bedekte haar van de hals tot de enkels en werd bijeengehouden door gouden gordels om haar middel en onder haar boezem. En ze mocht dan klein zijn, ze had niet het figuur van een meisje; de welving van haar heupen en borsten zou de beeldhouwer hebben behaagd van de Venus die eerder zo'n indruk op me had gemaakt. Ook haar gezicht zou een meesterbeeldhouwer hebben geboeid. Ze was geen onovertroffen schoonheid - Bethesda was op haar hoogtepunt mooier geweest, en Cassandra ook - maar haar grote, sterke trekken hadden iets intrigerends. Koningin Cleopatra had het soort gezicht dat fascinerender wordt als je er langer naar kijkt, want het leek elke keer als ze haar hoofd bewoog op een subtiele manier te veranderen. Ze richtte zich op, trok haar schouders naar achteren en rilde even, alsof ze de belemmering van haar verblijf in het kleed van zich af wilde schudden. Ze bracht haar handen achter haar hoofd om het haarknotje los te maken en schudde haar lange haar zodat het op haar schouders viel, zonder dat haar diadeem verschoof. Ze hief haar armen en haalde haar vingers door haar lokken. Ik keek even naar Meto en Caesar. Zij leken net zo geboeid als ik, vooral Caesar. Wat voor wezen was dit dat gevangenschap en dood had getrotseerd om in de aanwezigheid van Caesar te zijn en dat nu tegenover drie vreemden stond en onbevangen als een kat haar uiterlijk verzorgde?
Ze keek ons beurtelings aan. Meto's verschijning viel kennelijk bij haar in de smaak, want ze nam hem ongehaast van hoofd tot voeten op. Mij vond ze minder interessant. Ze richtte haar ogen op Caesar en haar blik bleef op hem rusten. Ze keken elkaar zo intens aan dat al het andere om hen heen leek te vervagen; ik voelde dat ik voor beiden een schaduw was geworden. Caesar glimlachte. 'Meto, wat vind je van het geschenk van koningin Cleopatra?'
'Wantrouw de Grieken, ook als zij geschenken brengen,' citeerde Meto. Ik nam aan dat hij het als grapje bedoelde, die vergelijking van het vloerkleed van de koningin met het paard van Troje, maar toen ik naar haar keek, zag ik dat ze er niet om kon lachen. De koningin negeerde de opmerking. Ze nam een formele houding aan, met de ene voet voor de andere, het hoofd licht naar achteren gebogen, de armen elegant gespreid. Haar Latijn was foutloos en accentloos. 'Welkom in Alexandrië, Gaius Julius Caesar. Welkom in mijn paleis.'
'Haar paleis?' hoorde ik Meto mompelen.
Caesar wierp hem een scherpe blik toe en richtte zich toen tot mij. 'Mijn excuses, Gordianus. Het was mijn bedoeling dat jij en ik vanavond in alle rust de maaltijd zouden gebruiken en tot een uitwisseling van gedachten zouden komen. Maar je weet nooit wanneer de staatszaken zullen roepen, zoals vanavond op zo'n ongebruikelijke wijze is gebeurd.'
'Excuses zijn onnodig,' zei ik. 'Ik had als gast weinig te bieden. Zowel mijn conversatie als mijn eetlust liet te wensen over. Ik laat jullie alleen.'
Ik liep zonder om te zien het terras over en de luxueus ingerichte zaal in. Ik bleef nog even staan bij het standbeeld van Venus. Iets aan de koningin herinnerde me aan de godin, iets ongrijpbaars waarop grote kunstenaars hun zintuigen richten. Gewone mensen noemen het goddelijkheid en herkennen het als ze het tegenkomen, zelfs als hun tong het niet onder woorden kan brengen of hun handen het niet kunnen uitbeelden. Die eigenschap bezat koningin Cleopatra - of was ik gewoon tijdelijk verblind, zoals elke man kan worden verblind door het doelwit van zijn begeerte? Cleopatra kon toch net zomin een godin zijn als Bethesda? En Caesar was net zomin een god als ik. Ik duwde de bronzen deur open om de gang op te gaan, en besefte pas dat iemand me achterna was gelopen toen ik een stem achter me hoorde mompelen: 'Die vrouw komt om te stoken.'
Ik bleef staan en draaide me om. Meto botste bijna tegen me op, maar ging uit respect achteruit. 'Papa,' fluisterde hij, en hij sloeg zijn ogen neer.
Ik zei niets terug. Ondanks zijn wapenrusting, zijn krachtige ledematen en krijgshaftige littekens en de baardstoppels op zijn kin was hij in mijn ogen op dat ogenblik een jongen, bevreesd en vol twijfel. Ik beet op mijn lip. Ik verzamelde moed. 'Nu we elkaar toch hebben ontmoet: ik moet je iets vertellen. Het zal niet gemakkelijk zijn...'
'Snelst gedaan is best gedaan,' zei Meto, zoals ik hem als kind had geleerd; dat gold voor het verwijderen van doorns of het drinken van vieze geneeskrachtige drankjes. Hij keek me nog steeds niet aan, maar zijn lippen vormden een verontschuldigend lachje. Ik probeerde het te negeren.
'De reden dat ik naar Egypte ben gekomen...'
Hij keek me aan. Ik wendde mijn blik af.
'Bethesda was al een tijd ziek,' zei ik. 'Een ziekte die artsen niet konden benoemen. Ze dacht dat ze, als ze maar in de Nijl kon baden...'
Meto fronste. 'Is Bethesda hier bij je in Egypte?'
Mijn tong werd van lood. Ik probeerde te slikken, maar kon het niet. 'Bethesda is meegereisd naar Egypte. Ze heeft in de Nijl gebaad, zoals ze zo graag wilde. Maar de rivier heeft haar van me afgenomen. Ze is verdwenen.'
'Wat bedoel je, papa? Is ze verdronken?'
'De rivier heeft haar meegevoerd. Misschien was het beter zo, als haar ziekte ongeneeslijk was. Misschien was dat wel van meet af aan haar bedoeling.'
'Bethesda is dood?' Zijn lippen trilden. Zijn wenkbrauwen trokken naar elkaar toe. De zoon die niet langer mijn zoon was, de lieveling van Caesar die duizenden mannen had zien sterven, die zich een weg had gebaand door bergen lijken en stromen bloed, begon te huilen.
'Meto!' Ik fluisterde zijn naam, maar bleef op afstand.
'Ik had nooit gedacht...' Hij schudde zijn hoofd.Tranen stroomden over zijn wangen. 'Als je ver van huis bent, kun je het niet laten om na te denken over wat daar gebeurt, maar je leert jezelf alleen aan goede dingen te denken. In het veld is er bij de voorbereiding van de slag, het vechten zelf en de nasleep zo veel angst om je heen, zo veel verwarring en bloedvergieten, dat thuis in je gedachten precies het tegenovergestelde daarvan is, een veilige, prettige plek waar de mensen van wie je houdt allemaal samen zijn en niets ooit verandert. Maar dat is natuurlijk een droom, een fantasie. Het is overal hetzelfde als ergens anders. Niemand is waar dan ook veilig. Maar ik had nooit gedacht... dat Bethesda...' Hij keek me verontwaardigd aan. 'Ik wist niet eens dat ze ziek was. Dat had je me toch per brief kunnen laten weten... maar je schrijft me geen brieven meer.'
Ik trok mijn schouders naar achteren en hield mijn rug recht.
'Nu ja. Ik heb het je verteld. Bethesda is weg. Haar lichaam is verdwenen, anders had ik haar laten mummificeren, zoals altijd haar wens was.'
Meto schudde verbijsterd zijn hoofd. 'En Diana? Hoe is het met haar? En kleine Aulus? En...'
'Je zuster...' Ik verbeterde mezelf. 'Mijn dochter en haar zoon maakten het goed toen ik uit Rome vertrok. Ze verwacht weer een kind, anders was ze misschien meegegaan.'
'En Davus? En Eco? En...'
'Ze maken het allemaal goed,' zei ik, en ik wilde een eind aan het gesprek maken.
Hij zuchtte. 'Papa, ik weet hoe zwaar dit voor je moet zijn geweest. Ik kan alleen...'
'Zo is het genoeg!' zei ik. 'Je moest het horen en ik heb het je verteld. Ga nu terug naar Caesar.'
'Terug?' Hij lachte vreugdeloos en veegde een traan van zijn wang. 'Heb je niet gezien hoe hij keek? En hoe zij keek? Ze is een stokebrand. Het is al lastig genoeg om met die verdwaasde jonge koning zaken te doen, maar hij is nog niets vergeleken bij koningin Cleopatra. Ik moet toegeven dat ze wel lef heeft...'
'Ik zie hoe lang je tranen om Bethesda hebben geduurd. Nu eisen Caesar en de koningin je weer op en wat jullie hier ook komen doen.'
'Papa! Dat is niet eerlijk.'
'Denk wat je wilt, maar spreek me niet aan alsof ik je vader ben.'
Hij schrok hoorbaar. Hij kromp ineen, alsof ik hem met een mes in zijn borst had gestoken. 'Papa!' fluisterde hij hoofdschuddend. Ik had kunnen zweren dat hij weer een kind was, hoogstens tien of twaalf, een onzekere jongen, verkleed als soldaat. Het vergde het uiterste van mijn zelfbeheersing om hem niet tegen mijn borst te drukken. In plaats daarvan liep ik resoluut de gang door en alle trappen af, Meto overlatend aan de wensen van zijn opperbevelhebber en de koningin.