XIII

Merianis kwam me die avond halen. In de deuropening bekeek ze me van top tot teen.

'Een mooie tunica,' zei ze. 'Donkerblauw staat u goed en de gele bies in dat zeepaardjesmotief is heel modieus. Maar zou uw toga niet passender zijn?'

Ik moest lachen. 'Voor een informeel etentje, in dit klimaat?

Dat lijkt me niet. Wil dit zeggen dat je met me meegaat?'

'Tot aan de Romeinse grens,' zei ze, met een ironische toespeling op het door de Romeinen gebruikte deel van het paleiscomplex. 'Zodra ik u aan de grenswacht heb overgedragen, heb ik mijn plicht gedaan.'

'Jammer. Een man krijgt altijd meer zelfvertrouwen als hij met een mooie vrouw aan zijn arm verschijnt. Maar ik denk niet dat er bij deze gelegenheid vrouwen aanwezig zullen zijn.'

'Er zijn geen vrouwen... uitgenodigd,' zei ze. Het leek me dat ze daar iets dubbelzinnigs mee bedoelde, maar ik had geen idee wat.

'Welaan dan, Merianis, als mijn verschijning ermee door kan, kunnen we gaan. Rupa, zorg voor de jongens. Gedraag je, jongens!'

We liepen door met toortsen verlichte gangen, naar jasmijn geurende tuinen en binnenplaatsen met Griekse standbeelden en Egyptische obelisken. Merianis legde haar hand op mijn arm.

'Wat gaat u aardig met ze om.'

'De jongens?'

'En Rupa. Alsof hij uw kind is.'

'Officieel is hij ook mijn kind. Mijn aangenomen zoon.'

'Juist. U hebt hem aangenomen bij wijze van vervanging...' Ze maakte haar zin niet af.

'Nee. Ik heb hem geadopteerd omdat dat de wens was van zijn overleden zuster, een wens die ze in haar testament had opgenomen. Het had niets te maken met. Ze knikte.

'Zal Meto er vanavond zijn?' vroeg ik.

'Ik denk het niet. Pothinus heeft Caesar uw opvatting overgebracht. Maar Caesar zal in elk geval met u eten, met of zonder Meto.'

Ik zuchtte diep. 'Ik kom de avond wel door. Aanliggen, eten, beleefde conversatie; de tijd verstrijkt en uiteindelijk mag de gast vertrekken.'

'Ziet u zo op tegen de ontmoeting met Caesar? Ik zou hem dolgraag ontmoeten! Geen man ter wereld is zo beroemd of zal ooit beroemder zijn, waarschijnlijk. Ze zeggen dat hij de prestaties van Alexander in de schaduw stelt. Zelfs maar enkele woorden tegen hem zeggen zou al...' Ze kon de juiste woorden niet vinden, maar huiverde demonstratief. Ik keek haar van opzij aan en vroeg me af hoeveel mannen ter wereld, als ze voor de keus werden gesteld, liever een avond met Caesar zouden doorbrengen dan met Merianis.

'Ik hoop maar dat de avond zonder pieken en dalen verloopt en dat Caesar me niet voor verrassingen stelt.'

Ze trok haar ene wenkbrauw op. 'Ik zou me geen zorgen maken over verrassingen van zijn kant.'

'Wat bedoel je?'

Ze glimlachte. 'Mannen zijn toch dol op verrassingen?'

'Dat hangt ervan af.'

'Van de man?'

'Van de verrassing. Merianis, waarom lach je telkens zo koket?'

'Ik ben vanavond in een uitstekend humeur.'

'En waar komt dat door?'

'O, we zijn er al: daar is de poort naar Klein Rome.' We hadden een kleine binnenplaats bereikt in wat een van de oudere gedeelten van het paleis moest zijn, want de stenen en de beelden waren zichtbaar meer aangetast door de tand des tijds. De poort waar we net doorheen waren gekomen werd geflankeerd door Egyptische schildwachten met speren. Aan de overkant van de binnenplaats stonden hun Romeinse collega's.

Toen we naderbij kwamen, wisselden de Romeinen een blik die niets met mij te maken had en alles met Merianis. Ze viel bij hen in de smaak.

'Dit is Gordianus die de Vinder wordt genoemd,' zei ze. 'Uw heer verwacht hem.'

De oudste schildwacht snoof. 'Wij Romeinen hebben geen

"heer".'

'Uw opperbevelhebber, dan.'

De schildwacht keek even naar mij en liet toen uitvoerig zijn blik over Merianis gaan. 'Maar wie verwacht jou, schatje?'

'Niet zo brutaal!' snauwde ik. 'Deze vrouw is een priesteres in de koninklijke tempel van Isis.'

De schildwacht keek taxerend naar me. 'Het was niet oneerbiedig bedoeld.'

'Schiet dan een beetje op. Heb je niet gehoord dat ik zou komen?'

'Jawel.'

'Breng me dan onmiddellijk bij Caesar.'

De schildwacht droeg zijn taken over aan een ander die binnen stond en beduidde dat ik hem moest volgen. Ik keek over mijn schouder om naar Merianis, die me nogmaals geheimzinnig toelachte; toen sloeg ik een hoek om, zodat ik haar niet meer kon zien.

Dit deel van het paleis lag niet ver van de kamers die ik gebruikte, en toch leek ik in een andere wereld terecht te zijn gekomen. Hier geen fluisterende hovelingen die op klepperende sandalen in ritselende lange linnen gewaden door de gangen liepen en een wolk chrysantenolie en rozenwater achterlieten; of ijverige koninklijke slaven, vervuld van hun eigen gewichtigheid; of de mysterieuze flarden muziek en gelach uit ontoegankelijke kamers aan de overzijde van door de maan verlichte binnenplaatsen. In plaats daarvan was ik in de bruuske, strikt mannelijke sfeer van een Romeins legerkamp terechtgekomen. Ik rook vissoep, hoorde schor en bulderend gelach en voelde bij controlepost na controlepost ruwe handen die onder mijn tunica naar wapens zochten. Op een van de grote binnenplaatsen waren de soldaten ondergebracht in tenten. Beelden van Osiris en Serapis, beelden van onschatbare waarde, verhieven zich in bizar contrast boven luierende legioensoldaten in onderkleding, die met gekruiste benen op de oude mozaïekvloer zaten te dobbelen met stenen van schapenbot.

Ten slotte droeg de schildwacht me over aan een hoge officier, die zich uitputte in verontschuldigingen voor eventuele lompheden die me ten deel konden zijn gevallen en me verzekerde dat zijn opperbevelhebber mij graag met alle aandacht voor mijn welzijn zou ontvangen. We bestegen een lange, hoge trap, sloegen af en moesten nog een trap op. De officier merkte dat ik licht buiten adem raakte en bleef even staan; daarna namen we nog een trap. Aan het einde van een lange zuilengang zwaaiden hoge bronzen deuren open. De officier liet me binnen en trok zich terug.

Het was een bijzonder imposant vertrek. De vloer was van donkergroen marmer met donkerpaarse en oranjebruine adering. Zuilen van hetzelfde exclusieve marmer - ik had nog nooit zoiets gezien - schoorden een zoldering van vergulde massieve balken, ingelegd met tesserae van ebbenhout en ivoor. Hier en daar lagen tapijten met duizelingwekkend ingewikkelde motieven, omringd door zware meubels: driepoottafels die van massief zilver gemaakt leken, stoelen en banken, ingelegd met edelstenen en voorzien van mollige kussens van moirézijde. Het vertrek werd verlicht met een stuk of tien zilveren lampen die aan kettingen aan de zoldering hingen. Elke lamp had de vorm van vier ibissen die in verschillende richtingen wegvlogen, de punten van hun gespreide vleugels raakten elkaar en vlampuntjes flakkerden in hun geopende snavel. Het zachte licht was gelijkmatig verdeeld over de ruimte, waardoor een sfeer van ontspanning en rust ontstond die de schittering van de meubilering verzachtte. Licht van maan en sterren viel door hoge vensters met uitzicht in alle vier de muren; de ramen werden omlijst door gordijnen van groen linnen, afgezet met zilverdraad. Ik liep naar het dichtstbijzijnde raam, dat op het zuiden een uitzicht bood over pannendaken, hangende tuinen en obelisken, met het Mareotismeer op de achtergrond, een stille zwarte spiegel die de sterren weerkaatste.

'Gordianus! Ondanks mijn herhaalde verzoeken aan die ellendige eunuch was ik er niet zeker van dat je zou komen.'

Ik draaide me om en zag dat Caesar in een hoek van de zaal zat met een doek over de schouders, zodat alleen zijn hoofd zichtbaar was. Achter hem stond een slaaf in een groene tunica, druk in de weer met kam en schaar.

'Ik hoop dat je het niet erg vindt, Gordianus, maar ik ben nog niet helemaal klaar met mijn kapsel. Ik heb het de laatste tijd zo druk gehad dat ik mijn uiterlijk nogal heb verwaarloosd. Dit is Samuel, de beste barbier ter wereld, een jood uit Antiochië. Ik heb Gallia veroverd en Pompejus verslagen, maar er is één vijand waar ik machteloos tegenover sta: die verdomde kale plek! Die is onoverwinnelijk. Genadeloos. Elke maand gaan er meer haren verloren, de slaglinie wijkt en de kale plek eist meer terrein op. Maar als een vijand zich niet laat overwinnen, is het nog mogelijk hem de overwinningsbuit te ontnemen. Alleen Samuel kent het geheim waardoor deze vijand tot staan kan worden gebracht. Hij knipt en kamt mijn haar op de juiste wijze en... Eureka! Niemand zal weten dat de kale plek zo groot is geworden.'

Ik trok mijn ene wenkbrauw op, in de verleiding hem tegen te spreken; vanwaar ik stond vond ik de kaalheid overduidelijk, maar als Caesar meende dat een paar plukken haar over zijn naakte hoofd kammen de illusie van een dikke bos haar opleverde, wie was ik dan om hem uit de droom te helpen?

'Zo, klaar!' verklaarde Samuel. De barbier was een klein mannetje dat op een houtblok moest gaan staan om bij Caesars hoofd te kunnen. Hij stapte van zijn blok, legde zijn instrumenten weg, trok de doek van Caesars schouders en schudde hem uit. Ik zag tot mijn opluchting dat Caesar even informeel gekleed was als ik, in een lange saffraankleurige tunica met een losse gordel om zijn middel. Hij zag er slank uit. Meto had me eens verteld dat Caesar zich erop beroemde dat hij nog net zo slank was als op zijn dertigste, terwijl het middel van Pompejus op latere leeftijd de dubbele omvang had aangenomen.

'Misschien wil je ook gebruikmaken van Samuels diensten?' zei Caesar. 'Je ziet er wat ruig uit, als ik het zo mag zeggen. Samuel kan niet alleen haar knippen, hij is ook bedreven in het verwijderen van ongewenst haar uit neusgaten of oren, of andere lichaamsdelen die ontharing behoeven.'

'Heel vriendelijk, imperator, maar ik laat de eer liever aan me voorbijgaan.'

'Zoals je wilt. Ga dan maar, Samuel. Geef maar door dat ik nu wel wil eten. Op het terras, dunkt me.' Hij liet zijn blik op mij rusten. 'Je hoeft me niet met mijn militaire rang aan te spreken, Gordianus. Ik ben met vredelievende bedoelingen naar Egypte gekomen. Als consul van het Romeinse volk.'

Ik knikte. 'Graag, consul.'

Hij liep naar het terras. Ik wilde zijn voorbeeld volgen, maar bleef als aan de grond genageld staan toen mijn blik viel op een levensgroot naakt Venusbeeld dat in een hoek stond. Het was een adembenemend beeld, zo levensecht en vol zinnelijkheid dat het marmer leek te ademen. Het lichaam van deze Venus leek warm, niet koud; haar lippen leken te zullen spreken of kussen; haar ogen keken me zoekend aan. Haar gezicht leek zowel sereen als hartstochtelijk. In Rome zijn moderne kopieën van zulke meesterwerken hier en daar te zien in de tuinen van de rijken en geplaatst op openbare gebouwen, als maanzaad dat over een pudding is gestrooid. Maar een kopie is nooit hetzelfde als het origineel en dit was kennelijk geen kopie; het beeld kon alleen zijn gemaakt door een van de grote meesters uit de Griekse gouden eeuw. Caesar zag mijn reactie en kwam naast me voor de Venus staan.

'Indrukwekkend, nietwaar?'

'Ik heb haar gelijke nog nooit gezien,' gaf ik toe.

'Ik ook niet. Ik heb gehoord dat ze vroeger Alexander zelf heeft toebehoord en dat hij haar in zijn allereerste vorstelijke paleis in Alexandrië heeft geplaatst. Stel je voor: Alexander heeft haar aangekeken!'

'En zij heeft Alexander aangekeken,' zei ik, starend in de ogen van het beeld. Het rare was dat ik het vreemd vond dat ik de eerste was die de blik afwendde. Caesar knikte. 'Na de dood van Alexander viel Egypte toe aan zijn opperbevelhebber Ptolemaeus en dit standbeeld werd een erfstuk in de nieuwe koninklijke familie. Weet je, ik dacht toen ik hier de eerste keer binnenkwam, wetend dat koning Ptolemaeus zelf dit verblijf voor me had uitgezocht, dat dit beeld hier expres was neergezet om indruk op me te maken, me een gevoel van thuis te geven, omdat Venus mijn voorouder is. Maar als je ziet hoe het voetstuk aansluit op de vloer, is duidelijk dat ze al heel lang in deze zaal staat, misschien al generaties lang. Dus het ziet ernaar uit dat de gast bij het vertrek past, niet het vertrek bij de gast.' Hij glimlachte. 'En als je heel goed kijkt - kom eens wat dichterbij, Gordianus, ze zal je niet bijten - zie je een heel dunne, iets verkleurde lijn aan haar hals. Zie je wat ik bedoel?'

Ik fronste. 'Ja. Het hoofd moet ooit zijn afgebroken en opnieuw gemonteerd.'

'Precies. En toen ik dat opmerkte, moest ik me wel afvragen: heeft die ellendige eunuch me deze kamer gegeven omdat hij weet dat Venus mijn voorouder is, en omdat hij me wilde vleien?

Of heeft hij me hier geïnstalleerd om me er weinig subtiel op te wijzen dat iedereen, zelfs een godheid, zijn hoofd kan verliezen?'

Ik wendde mijn blik af van de Venus en liep naar een ander venster, dat aan de oostzijde, met uitzicht over de joodse wijk. In het open veld achter de stadsmuren ontwaarde ik de meanderende vorm van het kanaal naar Canopus en de Nijl daarachter. 'Het uitzicht is spectaculair.'

'Je zou het overdag moeten zien. De haven aan de ene kant, het meer aan de andere: een ideale ligging voor een stad. Je begrijpt waarom Alexander dacht dat hij vanaf deze plek zou kunnen heersen over de hele wereld, zodra hij die had veroverd.'

'Maar die kans heeft hij nooit gekregen,' zei ik. 'Hij stierf voordat hij van zijn triomfen kon genieten.' Er bleef een stilte hangen in de zaal. Zelfs de Venus leek haar adem in te houden, geschrokken door die onheilspellende woorden.

'Het is warm vanavond,' zei Caesar. 'Zullen we buiten eten, op het terras, met uitzicht op de haven?'

Ik liep achter hem aan naar het betegelde terras, dat verlicht werd door komforen op statieven met leeuwenpoten. Hij nam de ene ligbank, ik de andere. Het maanlicht op de vuurtoren misleidde mijn gevoel voor perspectief en schiep de illusie dat de toren een replica in miniatuur was, dat ik er de hand op zou kunnen leggen als ik mijn hand over de balustrade stak. Ik keek naar het westen, waar een massief bouwwerk nog hoger oprees dan de vertrekken van Caesar. 'Wat is dat?'

'Dat is het theater, met een steile muur aan de kant van de stad en toegang tot de haven aan de achterzijde. Het staat vlak naast dit gebouw; de tussenruimte is gering, die kan gemakkelijk worden versterkt.'

'Versterkt?'

'Ja, met stenen, gestapeld puin, dat soort materiaal. Ik heb al bedacht dat het theater heel goed dienst zou kunnen doen als fort, gemakkelijk te verdedigen tegen een aanval van de landzijde en toegankelijk voor versterkingen van overzee.'

'Denk je dat die noodzaak zich zal voordoen?'

'Officieel niet. Maar het is mijn tweede natuur geworden om zulke mogelijkheden te beoordelen. Overal waar ik kom vorm ik me een oordeel over verdedigbare posities, schuilplaatsen, strategische punten.' Hij glimlachte. 'Ik ben hier in Egypte met een betrekkelijk klein leger, Gordianus, niet veel meer dan een erewacht; maar een klein aantal goed geoefende mensen kan de strijd aan met een overmacht, als ze hun positie maar zorgvuldig hebben gekozen.'

'Komt er dan oorlog in de stad?'

'Niet als het ook maar enigszins te vermijden is. Maar we moeten op alles voorbereid zijn, zeker in zo'n licht ontvlambare stad als Alexandrië.'

'Juist. Ik zie hier maar twee ligbanken op het terras. Zijn wij de enigen aan de maaltijd?'

'Waarom niet? Sinds ik in Alexandrië ben aangekomen, wordt dit de eerste avond dat ik met iemand eet die geen soldaat, gezant, eunuch of spion is.'

Ik verstarde bij dat laatste woord.

Caesar keek me met een sardonische blik aan. 'Ik heb toch gelijk, Gordianus? Je bent toch geen... eunuch?'

Hij lachte. Ik deed mijn best om met hem mee te lachen. Hij klapte in zijn handen. Even later werd de eerste gang gebracht: een schotel nijlbaars in zoute saffraansaus. De slaaf die de schaal bracht was kennelijk ook Caesars proever. Terwijl hij zijn heer de schaal ter goedkeuring liet zien, fluisterde hij: 'Echt verrukkelijk!'

Caesar lachte. 'Deze maaltijd is verwennerij voor me, Gordianus. Pothinus is nogal karig met de rantsoenen voor mijn mannen; hij beweert dat er tekorten zijn in de stad, hoewel de hovelingen volgens mij weldoorvoed zijn. Maar zolang de eunuch mijn mannen tekortdoet, eet ik hetzelfde als zij, behalve bij een bijzondere gelegenheid als deze.'

Caesar at met smaak. Ik had niet veel trek.

'Ik begrijp nog altijd niet waarom je me hebt ontboden,' zei ik.

'Maar Gordianus! Je doet alsof ik je heb bevolen hier te komen voor een verhoor. Ik heb Pothinus alleen gevraagd je uit te nodigen voor de avondmaaltijd en een gesprek.'

'Waarover?'

'Ik was nogal verbaasd je laatst tussen het gevolg van de koning te zien staan. Voordat ik je aan Meto kon aanwijzen, was je verdwenen. Later deed ik navraag bij Pothinus en hij bevestigde dat ik inderdaad Gordianus de Vinder had gezien, in een toga naast een adembenemende vrouw. Ik ben nieuwsgierig hoe je in Alexandrië verzeild bent geraakt.'

'Heb je dat niet ook aan Pothinus gevraagd?'

'Jawel, maar ik heb geen reden om te geloven wat de eunuch tegen me zegt. Ik hoor de waarheid liever uit jouw mond.'

Ik veinsde niet langer belangstelling voor de baars en staarde naar de vuurtoren. 'Ik ben met mijn vrouw Bethesda naar Egypte gereisd. Ze was ziek. Ze wilde in de Nijl baden, in de overtuiging dat het water haar genezing zou brengen. In plaats daarvan... is ze door de rivier meegevoerd.'

Caesar gebaarde naar de slaaf dat hij de vis moest weghalen.

'Dus het is waar. Pothinus heeft me hetzelfde verteld. Ik voel met je mee, Gordianus. Ik weet van Meto hoeveel je van je vrouw hield.' Hij zweeg een ogenblik. 'Je moet begrijpen dat ik hierdoor in een delicate positie ben gekomen. Meto weet niet dat je in Alexandrië bent.'

'Nee? Maar die dag dat je aankwam heb ik gezien dat je iets tegen hem zei, zodra je me had herkend. Hij draaide zich naar me om...'

'En zag niemand, behalve natuurlijk de oogverblindende vrouw die daar opeens in haar eentje stond, omdat jij was verdwenen. Ik heb je naam niet genoemd. Ik vroeg Meto alleen naar de man in toga te kijken en me te vertellen of mijn ogen me bedrogen. Toen hij geen man in toga zag, drong ik niet verder aan; je herinnert je misschien dat ik nogal in beslag werd genomen door een andere kwestie, de begroeting van de koning van Egypte. Toen ik Pothinus later sprak, zonder Meto erbij, informeerde ik naar jou en Pothinus vertelde me hoe je naar Egypte was gekomen. Het leek me niet zinvol het verhaal uit de derde hand aan Meto door te geven, althans niet voor ik je in eigen persoon had gesproken. Meto weet dan ook nog niet dat je in Alexandrië bent en is niet op de hoogte van het tragische bericht over je vrouw; het lijkt me ook niet passend dat ik hem dat vertel, nu jij hier bent. Hij kan het droevige nieuws beter van zijn vader horen.'

Ik voelde mijn hart bonzen. 'Je hebt hem vanavond toch niet hier uitgenodigd?'

'Nee. Meto weet niet met wie ik vanavond eet, alleen dat ik heb gevraagd me niet te storen.' Hij lachte. 'Misschien denkt hij dat ik een verhouding heb met die schitterende vrouw.'

'Ze heet Merianis,' zei ik.

Caesar glimlachte. 'Over het algemeen houd ik Meto altijd bij me. Hij houdt het officiële dagboek van mijn bewegingen bij; die aantekeningen zijn onmisbaar voor me bij het opstellen van mijn herinneringen, maar het is niet zo dat ik zonder hem niet kan ademen of eten. Dus je zoon zal zich vanavond niet bij ons voegen.'

Ik voelde pijn in mijn borst. 'Ik verzoekje hem niet "mijn zoon" te noemen.'

Caesar schudde zijn hoofd. 'Gordianus! De oorlog is zwaar voor je geweest, nietwaar? Je lijkt wel wat op Cicero: het ging je voor de wind in de oude tijd, toen iedereen iedereen voor de rechtbank sleepte, wetten verdraaide om politieke vijanden te straffen, de wildste beschuldigingen uitte en rechters zand in de ogen strooide. Dat is nu allemaal veranderd. Zoals toen wordt het nooit meer. Ik vrees dat de huidige tijd je niet bevalt. Je bent ontevreden en wrokkig geworden, verbitterd zelfs, maar daar mag je die arme Meto niet de schuld van geven. Aha, daar is de tweede gang: palmharten in gekruide olijfolie. Misschien zal deze schotel je beter bevallen dan de vis.'

Caesar at. Ik staarde naar het voedsel. Hij had een punt aangeroerd dat me uit mijn slaap had gehouden sinds ik Meto bij zijn aankomst had teruggezien. Bethesda was geen bloedverwant van Meto geweest, net zomin als ik; maar in alles was ze een moeder voor hem geweest. Iemand zou Meto moeten vertellen dat ze was verdwenen. Hij zou de omstandigheden willen weten; hij kon vragen hebben waarop ik als enige antwoord kon geven, twijfels die ik als enige kon verzachten. Verdiende hij het niet de feiten onder vier ogen van mij te horen?

Caesar nam een slokje wijn. 'Misschien kunnen we beter over iets anders praten. Ik heb begrepen dat je getuige bent geweest van het einde van Pompejus, en dat je zelfs hebt geholpen een brandstapel voor hem op te richten.'

'Heeft Philippus je dat verteld?'

'Ja.'

'Je hebt hem zeker flink uitgehoord nadat Pothinus hem als geschenk bij je had afgeleverd.'

'Dat was een ongelukkig ogenblik. Als lid van Pompejus' huishouding, en als renegaat en vijand van het Romeinse volk, had Philippus me op discretere wijze in handen moeten worden gespeeld, samen met andere krijgsgevangenen. Maar ik heb hem met alle respect behandeld. Hij is niet verhoord op de manier die jij suggereert; ik heb persoonlijk een lang gesprek met hem gevoerd, zoals wij nu doen.'

'Dan heeft hij je zeker verteld wat je over Pompejus' laatste dagen wilde weten?'

'Philippus was openhartig over bepaalde zaken en terughoudend over andere. Omdat jij erbij bent geweest, wil ik het verhaal graag uit jouw mond horen.'

'Waarom? Om je te verlustigen? Of om te helpen voorkomen dat jou hetzelfde lot treft uit handen van je Egyptische gastheren?'

Zijn gezicht verstrakte. 'Toen ik het hoofd van Pompejus zag, kreeg ik tranen in mijn ogen. Zo'n eerloos einde had hij niet verdiend.'

'Bedoel je dat hij had moeten vallen door Romeinse wapens in plaats van Egyptische?'

'Ik had liever gezien dat hij was gesneuveld, inderdaad, in plaats van op slinkse wijze vermoord.'

'Opdat jij de roem kon opeisen?'

'Ik weet zeker dat hij zelf ook liever in de strijd was gevallen.'

'Maar Pompejus heeft de gelegenheid gekregen in de strijd te vallen, bij Pharsalus. In plaats daarvan sloeg hij op de vlucht. Zijn einde was gruwelijk, maar het ging snel. Hoeveel mannen die jij erop uitstuurt om slag te leveren komen zo snel en efficiënt aan hun einde, consul, en voor hoeveel van die mannen krijg je tranen in je ogen? Je kunt onmogelijk om allemaal huilen, dan zou je nooit uitgehuild zijn.'

Hij keek me koel aan, zonder blijk van woede of verontwaardiging. Ik denk dat hij niet gewend was zo te worden toegesproken en dat hij niet goed wist hoe hij het had. Misschien dacht hij dat ik een beetje gek was.

'Er zijn nog andere zaken die we kunnen bespreken, Gordianus. Zo houdt mijn vrouw mij tijdens mijn afwezigheid uit Rome per brief op de hoogte van de gebeurtenissen in de stad. Calpurnia heeft me een bijzonder interessante brief geschreven over de problemen waarin jij bent gekomen toen Milo en Caelius probeerden het volk tegen mij op te zetten. Ze heeft me ook uitvoerig geschreven over je omgang met die opmerkelijke jonge vrouw Cassandra. Van Pothinus begreep ik dat je reis naar Egypte ook ten doel had Cassandra's broer in staat te stellen haar as in de Nijl te verstrooien.'

'Ja. Dat is gebeurd op dezelfde dag dat Bethesda is verdwenen.'

'Dat moet een verschrikkelijke dag voor je zijn geweest! Ik kan me je verdriet voorstellen, gezien de bijzondere band die je met Cassandra had. Maar ik ben blij dat mijn vrouw je heeft kunnen helpen Cassandra's bezittingen na haar dood te verdelen. Ik begrijp dat Calpurnia zich heeft ingespannen om te zorgen dat je Rupa in huis zou nemen en dat je het volledige bedrag hebt ontvangen dat Cassandra je heeft nagelaten.'

Dit was de Caesar die ik kende: de geraffineerde politicus met de gave voor het vinden van andermans zwakke plek, waardoor hij de ander kan ontwapenen of vernietigen. Mij hoefde Caesar niet te vernietigen, maar als hij kans zag mijn vijandigheid weg te nemen door een beroep te doen op mijn gevoelens om me over te halen me aan zijn zijde te scharen, zou hij dat niet nalaten. Op de houding die hij die avond tegenover me innam viel niets aan te merken, en toch had hij het schuldgevoel aan het licht gebracht dat ik voelde omdat ik Meto had gemeden; in dezelfde ademtocht had hij me herinnerd aan de band die tussen mij en Cassandra was ontstaan en aan de bijzondere gunst die Caesars vrouw Calpurnia me na Cassandra's dood had verleend. Het was een automatisme bij hem, dit soort verbale manipulatie; misschien besefte hij het zelf nauwelijks meer. Toch grepen zijn woorden me aan.

'Cassandra was een veelzijdige vrouw,' zei hij met melancholieke stem. 'Mooi, begaafd, verrassend intelligent. Ik begrijp heel goed dat je haar begeerde, bewonderde, misschien zelfs van haar hield...'

'Ik wil liever niet over haar praten. Niet nu. Niet met jou.'

Hij bestudeerde me enige tijd. 'Waarom niet? Met wie zou je beter over Cassandra kunnen praten dan met mij? Jij en ik hebben veel van de wereld gezien, Gordianus. Wij zijn sterk in overleven. Er zijn zo veel dingen waarover we kunnen praten. We zouden vrienden moeten zijn, geen vijanden! Ik weet nog altijd niet wat ik je heb misdaan. Ik heb je zoon in vertrouwen genomen. Ik heb hem een hogere positie geschonken dan waarop de meeste vrijgemaakte slaven kunnen hopen. Het leven van je zoon is tot nu toe een reeks triomfen geweest, dankzij mijn vrijgevigheid en zijn eigen sterke karakter. Je zou mij dankbaar moeten zijn, en je zou trots op hem moeten zijn! Ik kan je niet peilen. Meto kan dat ook niet. Elke Romein wil zijn vader behagen, en dat geldt ook voor Meto. De afstand die tussen jullie is ontstaan doet hem veel pijn...'

'Genoeg, Caesar! Moet je elk debat winnen? Moet elke man ter wereld je zijn liefde en toewijding schenken? Dat doe ik niet. Dat kan ik niet. Ik zie de ellende die jij en Pompejus in de wereld hebben aangericht en ik voel geen liefde maar intense weerzin. Mijn zoon houdt van je, Caesar, met zijn hele hart en ziel, en ook met zijn lichaam, zoals de roddelaars beweren. Is dat niet genoeg voor je?'

Ik staarde Caesar aan, en hij staarde sprakeloos mij aan. Toen voelden we allebei op hetzelfde ogenblik de aanwezigheid van een ander. Tegelijk keken we om.

Meto stond in de deuropening.