- 18 -
Ze zat in het kantoor van Wexford te wachten. Een paar minuten geleden in de hal had men hem gewaarschuwd dat ze er was, dus was hij in staat zijn natuurlijke verbazing te onderdrukken en haar zelfverzekerd tegemoet te treden. 'Miss Margolis, neem ik aan?'
Ze moest thuis geweest zijn. Nadat ze teruggekomen was uit het oord waar ze gezeten had, moest ze naar huis zijn gegaan om haar bontjas te halen. De jas hing losjes om haar schouders over een rood-met-bruin broekpak. Hij bemerkte dat ze bruin verbrand was en dat haar donkere haar een bronsachtige glans had, hetgeen veroorzaakt moest zijn door een fellere zonneschijn dan die van Sussex.
'Rupert zei dat u dacht dat ik dood was,' zei ze. 'Maar hij is gewoonlijk nogal onzeker. Ik dacht dat ik maar beter even langs kon komen om het op te helderen.' Ze zat op het randje van zijn bureau en duwde wat papieren opzij. Hij voelde zich als een gast in zijn eigen kantoor en het zou hem niets verbaasd hebben als ze hem op diezelfde gebiedende en innemende toon had gezegd dat hij kon gaan zitten.
'Ik denk dat ik het meeste al weet,' zei hij vastberaden. 'Ik stel voor dat ik u het verhaal vertel en dat u er de grootste fouten uithaalt.' Ze glimlachte naar hem met een katachtig plezier. 'U bent in Spanje geweest, of in Italië. Ibiza, misschien?'
'Positano. Ik ben vanmorgen terug komen vliegen.' Ze sloeg haar benen over elkaar. Er zat roze franje aan de wijd uitlopende pijpen van haar broek. 'Dickie Fairfax heeft kans gezien in een week honderdvijftig pond van mijn geld over de balk te gooien. Het is me misschien niet aan te zien, maar in feite ben ik erg burgerlijk. Liefde is allemaal wel mooi, maar het is abstract, als u snapt wat ik bedoel. Geld is iets concreets en als het weg is, is het weg.' Ze voegde er bedachtzaam aan toe: 'Dus heb ik hem gelaten waar hij was en ben naar huis gekomen. Hij zal nu misschien wel bij de consul moeten aankloppen om zich te laten repatriëren.' Boven de brug van de mooie haviksneus trokken de zwarte wenkbrauwen samen. 'Zegt de naam Dickie u iets?'
'Ik heb zo'n vaag vermoeden,' zei Wexford, 'dat hij de jongeman is die naar het feestje bij Cawthorne ging, en die toen hij bemerkte dat u er niet was, verder trok om u te zoeken en onderwijl verzen van Omar Khayyam brulde.'
'Wat slim van u!' Als ze hen zo aankeek, dacht Wexford, een beetje vleiend, dan was het geen wonder dat ze bij haar kwamen spinnen en zich door haar lieten verslinden. 'Weet u,' zei ze, 'ik was vast van plan naar dat feestje te gaan, maar die stomme snertwagen van me begaf het. Ik had geen idee dat er iets mis mee was tot na halftien toen ik wegging naar het feest. De hele weg kookte hij als een fluitketel. Toen dacht ik aan Ray. Ik wist dat hij het voor me kon maken . . . O, maar u zou het vertellen!'
Wexford glimlachte terug, maar niet erg enthousiast. Hij was de jongedames zat, hun manier van doen, hun moeilijkheden, hun maniertjes. 'Ik kan er alleen naar raden,' zei hij. 'Anstey was niet thuis. Ik denk dat u toen heeft geprobeerd naar het feestje te rijden, maar dat de auto het begaf . . .'
'U bent iets vergeten. Eerst heb ik Ray nog gezien; ik was net bezig de auto uit het steegje te rijden toen het meisje van Grover thuiskwam in haar auto. Ray zat naast haar, hij zag er vreselijk uit. Ze zei dat hij dronken was, maar, hemeltje, het leek of hij op sterven lag! Ze wilde me niet bij hem in de buurt laten, dus heb ik de auto weggereden en ze alleen gelaten.'
'Hij was stervende,' zei Wexford, 'of hij was al dood.' De wenkbrauwen gingen omhoog naar de bronzen lok, maar ze zei niets. 'U had wel eens naar ons toe kunnen komen, miss Margolis. U hebt de naam nogal sociaal voelend te zijn.'
'Maar ik heb het u verteld,' zei ze zacht. 'In elk geval heb ik het Rupert verteld. Toen ik een paar honderd nieter bij Grover vandaan was, deed de auto het niet meer. Ergens bij een huis vroeg ik wat water om de radiator bij te vullen. Ik kroop tot halverwege Stowerton en zat mijn gesternte te vervloeken in dat rotding toen Dickie langs kwam; hij liep keihard iets te zingen over vrolijk zijn met sappige druiven. Ongeveer zes maanden geleden hadden we een soort verhouding gehad en hij kwam bij me zitten om wat te praten. Ik had al dat geld in mijn tasje; het was water voor een dorstige ziel. "Hij is altijd op voordeeltjes uit en toen hij wist dat ik centen had, opperde hij het idee om samen naar Italië te gaan. Nou ja, het is hier tenslotte rotweer.'
Wexford zuchtte. Ze was overduidelijk de zuster van haar broer.
'Hij was vreselijk zat,' ging ze plompverloren verder. Wexford dankte God dat Burden met iets anders bezig was. 'We hebben daar uren gezeten. Toen hij eindelijk zowat nuchter was, ging hij naar Cawthorne om zijn auto op te halen, en ik bracht de mijne thuis. Dat moet om ongeveer één uur geweest zijn. Rupert lag in bed en hij vindt het vreselijk om gestoord te worden, dus heb ik hem een briefje geschreven, om hem te vertellen waar ik heen ging en toen herinnerde ik me Ray. Ik schreef dat hij naar Grover moest gaan om te kijken hoe Ray het maakte, want ik vertrouwde het niet. . .'
'Waar heeft u het neergelegd?'
'Wat neergelegd?'
'Het briefje.'
'O, het briefje. Ik had het op een groot vel patroonpapier geschreven en dat heb ik voor een stapel kranten op het keukenaanrecht gezet. Misschien is het weggeraakt.'
'Hij heeft het weggegooid,' zei Wexford. 'De stoppen waren doorgeslagen en in het donker heeft hij het tegelijk met de kranten weggegooid. Hij verwachtte dat we iemand konden sturen om het allemaal voor hem op te ruimen.' Hij voegde er bedachtzaam aan toe: 'Wij vonden het beneden onze waardigheid. Misschien zouden we wat nederiger moeten zijn.'
'Het zou u misschien heel wat moeilijkheden bespaard hebben,' zei Anita Margolis. Plotseling lachte ze, waarbij ze heen en weer schommelde zodat het glazen beeldje gevaarlijk schudde. 'Dat is nou net iets voor Roo. Hij denkt dat de wereld hem een regiment slaven verschuldigd is.' Ze herinnerde zich dat de zaak waar ze over spraken niet iets was om over te lachen en werd snel ernstig. 'Ik heb Dickie in High Street opgepikt,' zei ze, 'en we zijn naar Londen Air-port gereden.'
'Waarom hebt u een andere jas aangetrokken?'
'Een andere jas? Heb ik dat gedaan?'
'De jas die u nu draagt, lag op de bank van uw auto.'
'O ja, nu herinner ik 't me. Het stortregende, dus heb ik mijn enige regenjas aangetrokken, een rood plastic geval.
Weet u, die auto van Dickie maakt zo'n vreselijk kabaal en ik wilde niet dat hij de rust verstoorde en Rupert wakker maakte, dus hebben we in High Street afgesproken.' Ze keek hem schelms aan. 'Hebt u ooit wel eens drie uur in een doornatte bontjas in een auto gezeten?'
'Nee, nog nooit.'
'Het spreekwoordelijke verdronken katje,' zei ze. 'Ik neem aan dat u toen ook uw paspoort opgehaald hebt?' Ze knikte en hij vroeg lichtelijk geërgerd: 'Stuurt u nooit prentbriefkaarten, miss Margolis?'
'O, noem me toch Ann. Dat doet iedereen. Wat die kaarten betreft: soms wel, als ik me amuseer. Maar Dickie smeet eenvoudig met miljoenen van die afschuwelijke kleine lires en ik heb er helemaal niet aan gedacht. Arme Roo! Ik denk dat ik hem morgen maar meeneem naar Ibiza. Hij is zo van streek, en ik kan al die prachtige nieuwe kleren hier toch niet dragen.'
Ze liet zich loom van het bureau zakken en Wexford zag, te laat om het nog te kunnen voorkomen, dat de zoom van haar gevlekte jas achter breekbaar glas bleef hangen. Het blauwe beeldje zeilde naar beneden en door haar poging om het te redden, sloeg het tegen de poot van zijn bureau. 'Oei, dat spijt me verschrikkelijk,' zei Anita Margolis. Ze raapte welgemeend maar nogal halfslachtig enkele van de grotere scherven op. 'Wat jammer!'
'Ik heb het nooit mooi gevonden,' zei Wexford. 'Nog één ding voor u weg gaat. Is die aansteker ooit van u geweest?'
'Welke aansteker?'
'Een van goud voor Ann, mijn tweede levenslicht.' Ze boog nadenkend haar hoofd en twee dikke lokken donker haar gleden langs haar wangen. 'Een aansteker die ik eens aan Kirkpatrick heb laten zien?' Wexford knikte. 'Die was niet van mij,' zei ze, 'die was van Ray.'
'Had hij hem per ongeluk in de auto laten liggen?'
'Hm. Ik heb hem dat ding de volgende dag teruggegeven. Goed, ik heb Alan in de waan gelaten dat hij van mij was.' Ze wiebelde met haar tenen in de gouden sandaaltjes waarbij ze glas in het kleed trapte, 'Hij was ook altijd zo jaloers, hij vroeg er gewoon om geplaagd te worden. Hebt u zijn auto gezien? Daarin wilde hij me mee uit nemen. "Wat denk je eigenlijk wel dat ik ben?" zei ik, "een pronkstuk in een carnavalsoptocht?" Ik ben bang dat ik graag plaag.'
'Dat is u dan wel gelukt,' zei Wexford streng.
-
De ontslagbrief was met de andere papieren op zijn bureau opzij geschoven. De dikke witte envelop met de naam van de inspecteur erop in een duidelijk, recht handschrift was nog ongeopend. Drayton had goed papier gebruikt en inkt, geen balpen. Wexford wist dat hij van de goede dingen in het leven hield, de beste en mooiste. Maar je kon ook te veel op schoonheid gesteld raken, erdoor in verleiding worden gebracht en er tenslotte in verstrikt raken. Wexford dacht wel dat hij het begreep, maar dat begrip zou hem er niet van weerhouden dit ontslag te aanvaarden. Hij was God alleen dankbaar dat het allemaal op tijd aan het licht gekomen was. Een dag later en hij zou Drayton gevraagd hebben of hij zin had met een groep jongelui die Sheila bij elkaar trommelde naar de schouwburg in Chichester te gaan. Een dag later . . .
Anita Margolis had de geur van haar parfum achtergelaten, Chant d'arömes, dat Wexford met zijn neus beter kon onderscheiden dan de proef van een analist. Het was een vleugje frivoliteit, duur en hard zoals zijzelf. Hij opende het raam om het te laten vervliegen voor het komende onderhoud.
Drayton kwam vijf minuten voor de afgesproken tijd binnen toen Wexford op de grond knielde om het gebroken glas op te rapen. Toch kwam de jongeman niet op een ongunstig tijdstip. Wexford was aan zijn nederige taak begonnen omdat hij elke bezigheid beter vond dan ijsberen omdat een nieuwe agent zich belachelijk had gemaakt.
'Ik heb gezien dat je ontslag neemt,' zei hij. 'Ik geloof dat het erg wijs van je is.'
Draytons gezicht was bijna onveranderd, misschien wat bleker dan gewoonlijk. Op iedere wang zaten vier rode strepen, maar de nagels van het meisje waren te kort geweest om de huid open te krabben. Zijn gezicht stond niet uitdagend, maar ook beslist niet nederig. Wexford had verlegenheid verwacht en een uitbarsting van lang opgekropte gevoelens zou hem niet verbaasd hebben. Misschien kwam dat nog. Op dat ogenblik demonstreerde Drayton zo'n geweldige zelfbeheersing dat het bijna leek of hij op zijn gemak was.
'Luister eens, Drayton,' zei hij moeilijk, 'niemand veronderstelt dat je dat meisje werkelijk iets beloofd hebt, daar ken ik je te goed voor. Maar aan het hele geval . . . eh . . . zit een luchtje, dat is een feit.'
Er volgde een smalle, ingehouden glimlach als van iemand die een overbekend grapje hoort. 'De stank van corruptie,' zei Drayton en zijn toon was koeler dan de glimlach. Het verschaalde Franse parfum hing tussen hen.
'Ik ben toch bang dat wij absoluut boven verdenking moeten staan.' Wat kon hij anders zeggen? Wexford dacht aan de pompeuze preek die hij voorbereid had en het maakte hem misselijk 'Verdomme, Mark,' barstte hij los, terwijl hij om het bureau heen liep en voor Drayton ging staan waarbij hij boven hem uitstak. 'Waarom kon je niet luisteren naar mijn raad en haar laten vallen toen ik je dat zei? Je kende haar, ze praatte met je. Kon je zelf dan niet tot die conclusie komen? Dat alibi dat ze Kirkpatrick gaf, en wij dachten dat hij haar bewerkt had. Het alibi was voor haarzelf! Ze zag hem om acht uur, niet om halftien.'
Drayton knikte langzaam, met samengeknepen lippen. Glassplinters kraakten onder de schoenen van Wexford. 'Ze was op weg naar het huis van Ruby toen ze hem zag en Anstey was bij haar, dat heeft Kirkpatrick alleen niet gemerkt. Grover vertelde dat ze dinsdagmiddag ging winkelen. Toen heeft ze de was gedaan, 's middags, niet 's avonds.'
'Dat begon ik al te vermoeden,' mompelde Drayton. 'En je hebt niets gezegd?'
'Het was alleen een vaag gevoel van onbehagen, een vermoeden dat er iets fout zat.'
Wexford knarsetandde. Zijn adem stokte bijna in zijn keel van ergernis. Ergernis ook over zijn eigen domheid omdat hij met een zeker gevoel van romantiek en samenzweerderigheid verder in was gegaan op het liefdesleven van Drayton, terwijl hij het toch afkeurde.
'Je hebt ik weet niet hoe lang bij die zaak rondgehangen en al die tijd lag het lijk van die kerel in de garage. Je kende haar, je kende haar verdomd goed . . .' Hij ging steeds harder praten om Drayton uit zijn tent te lokken. 'Was je dan helemaal niet nieuwsgierig wie haar vriendje was geweest? Ze hadden vier weken een huurder gehad die in de nacht van de moord verdween. Had je ons dat niet kunnen vertellen?'
'Dat wist ik niet,' zei Drayton. 'Ik wilde het niet weten.'
'Je moet alles willen weten, Mark,' zei Wexford moe. 'Dat is de belangrijkste regel van het spel.' Hij was vergeten hoe het was om verliefd te zijn, maar hij herinnerde zich een verlicht raam, een meisje dat naar buiten leunde en een man die daaronder in de schaduw stond. Het benauwde hem te weten dat er hartstocht kon bestaan tezamen met verdriet, dat die twee tegelijk in een man konden huizen zonder dat zijn gezicht het verried. Hij had geen zoon, maar af en toe is iedere man iemands vader. 'Ik zou hier weggaan,' zei hij, 'ver weg. Je hoeft niet bij de rechtszitting te zijn. Je zult het allemaal vergeten, neem dat maar van mij aan.'
'Wat heeft ze gedaan?' vroeg Drayton bijzonder rustig. 'Anstey hield het mes tegen haar keel. Hij vertrouwde erop dat haar angst en zijn eigen aantrekkingskracht haar meegaand zouden maken. Zij was dat niet. Ze pakte het mes van hem af en stak hem in een long.'
'Was hij dood toen ze thuiskwamen?'
'Dat weet ik niet. Ik geloof ook niet dat zij het weet. Misschien komen we daar nooit achter. Ze liet hem alleen en rende naar boven, naar haar vader, maar de volgende dag durfde ze niet terug te gaan; dat kan ik me indenken. Op zekere dag zou haar vader de auto nodig hebben en dan zou Anstey gevonden worden. Ze hoopte dat er voor die tijd een wonder zou gebeuren. Ik denk dat jij dat wonder moest zijn. Jij moest haar helpen hem weg te brengen, maar wij waren haar voor.'
'Ze had de autosleuteltjes al voor me klaargelegd.' Hij sloeg zijn ogen neer en zijn stem was nu bijna een gefluister.
'We kwamen een halfuur te vroeg, Drayton.'
Het hoofd van de jongen schokte omhoog. 'Ik zou het nooit gedaan hebben.'
'Niet toen het er werkelijk op aankwam, hè? Nee, je zou het nooit gedaan hebben.' Wexford kuchte. 'Wat ga je nu doen?'
'Ik red me wel,' zei Drayton. Hij liep naar de deur, een glassplinter brak onder zijn schoenen. 'Uw beeldje is gebroken,' zei hij beleefd, 'dat spijt me.'
In de hal trok hij zijn duffelse jas aan en zette de capuchon op. Met een zwarte lok haar die over zijn voorhoofd viel, zag hij er uit als een middeleeuwse schildknaap die zijn ridder verloren is en de kruistocht in de steek heeft gelaten. Nadat hij hoofdagent Camb, die alleen maar wist dat Drayton in de nesten zat, gedag had gezegd, liep hij de koude, winderige straat op in de richting van zijn kamer. Hij had een kleine omweg kunnen maken om niet langs de winkel van Grover te komen, maar dat deed hij niet. Het gebouw was volkomen donker alsof ze allemaal verhuisd waren, en in het steegje zagen de keien er uit als natte stenen in een grot.
Twee, drie maanden, misschien een jaar, dan zou het ergste voorbij zijn. Er gingen altijd wel mannen dood en ze werden door wormen opgegeten, maar ze stierven nooit van liefde . . . De wereld was vol met baantjes en meisjes. Hij zou een meisje vinden en een baantje en het zou hem goed gaan. De trompetnarcissen in de etalage van de bloemist hadden een onaangeroerde, volmaakte frisheid. Hij zou altijd aan haar denken als hij iets moois zag in een lelijke omgeving. Maar uiteindelijk kwam je alles weer te boven. Hij wilde alleen maar dat hij zich niet zo misselijk voelde en tegelijkertijd zo vreselijk jong. De laatste keer dat hij zich zo gevoeld had, was veertien jaar geleden toen zijn moeder stierf en dat was ook de laatste keer geweest dat hij gehuild had.
* * *