- 4 -

 

Wexford vergeleek de twee bladen papier aandachtig, het ene waar met rode balpen op geschreven was, het andere blanco en schoon. Het was hetzelfde soort papier en ook kleur en watermerk waren eender.

'Het was toch van boekhandel Braddon,' zei hoofdagent Martin, die een ijverig en nauwgezet ambtenaar was. Zijn wenkbrauwen waren gefronst en hij keek altijd ernstig. 'Grover verkoopt alleen kladblokken en wat hij schetsboeken noemt. Braddon krijgt dit papier speciaal van een zaak in Londen.'

'Bedoel je dat hij het bestelt?'

'Ja. Het wordt gelukkig maar aan één klant geleverd, een zekere mrs. Adeline Harper, Waterford Avenue, in Stowerton.'

Wexford knikte. 'Goede buurt,' zei hij. 'Grote ouderwetse huizen.'

'Mrs. Harper is niet thuis. Volgens de buurvrouw komt ze pas na Pasen terug. Ze heeft geen huisknecht, alleen een werkster op maandag, woensdag en vrijdag.'

'Zou die mijn afzender kunnen zijn?'

'Het zijn grote huizen, en ze staan nogal ver van elkaar af. Waterford Avenue is geen arbeidersbuurt en er zijn geen flats waar iedereen elkaar kent. Ze bemoeien zich daar niet met andermans zaken. Ze hebben die werkster daar een paar keer gezien, maar niemand weet hoe ze heet.'

'Valt het haar werkgeefster niet op wanneer ze kleinigheden zoals duur briefpapier achterover drukt en weten de buren niets?'

'De buren weten alleen maar,' zei Martin, een beetje uit het veld geslagen omdat hij maar zo weinig kon vertellen, 'dat ze van middelbare leeftijd is, opzichtig gekleed gaat en rossig haar heeft.'

'Maandag, woensdag en vrijdag. . . Ik veronderstel dat ze ook komt als haar werkgeefster er niet is?'

'Vandaag is het vrijdag. Maar ze is er alleen 's morgens en ze was al weg toen ik kwam. "Ik heb haar net voorbij zien gaan," zei de buurvrouw. Ik ben snel de straat in gelopen, maar ik zag haar niet meer.'

Wexford vestigde zijn aandacht weer op de vellen papier en het bijbehorende laboratoriumrapport. Er waren geen vingerafdrukken op de anonieme brief gevonden en er zat geen parfumluchtje aan; het was beschreven met een goedkope balpen zoals je die bij elke boekhandel kunt kopen. Hij had een levendige fantasie, maar hij kon zich de aaneenschakeling van gebeurtenissen die toch aan deze brief vooraf waren gegaan, niet voorstellen. Een werkster met rossig haar die zelf blijkbaar ook niet brandschoon was, had iets gezien of gehoord wat haar ertoe gebracht had de politie te schrijven. Zoiets was toch wel vreemd voor een vrouw die blijkbaar af en toe wat stal. En toch had zij, of iemand uit haar naaste omgeving, die brief geschreven. Ze zou gehandeld kunnen hebben uit angst of wrok.

'Ik vraag me af of het chantage is,' zei Wexford.

'Ik kan u niet helemaal volgen, inspecteur.'

'Omdat wij altijd denken dat chantage succes heeft, of op zijn minst een tijdelijk succes. Stel dat het nou eens helemaal geen succes heeft. Stel dat die roodharige vrouw probeert Geoff Smith te chanteren, maar dat hij er niet op in gaat, dat zij zich wil wreken en haar dreigement uitvoert.'

'Chanteurs zijn altijd wraakzuchtig, inspecteur,' zei Martin op zalvende toon, alsof hij de wijsheid in pacht had.' Een vreselijk nare zaak. Erger dan moord.' Wexford haatte overdreven eerbied, vooral als die zoals nu samenging met het spuien van clichés die hij al honderden keren gehoord had. 'Einde van de eerste les,' zei hij scherp. 'Wil je de telefoon even aannemen?'

Martin griste nog voor de tweede bel de hoorn van de haak. 'Adjudant Burden voor u, inspecteur.'

Zonder op te staan, nam Wexford de hoorn over. Het in elkaar gedraaide snoer ging gevaarlijk dicht langs zijn glazen beeldje. 'Verzet dat ding,' zei hij. Martin pakte het op en zette het op de smalle vensterbank. 'Ja?' zei Wexford in de hoorn.

Burdens stem klonk suf. 'Ik ga nu naar Cawthorne. Kunt u iemand missen om de wagen van miss Margolis op te komen halen? Misschien Drayton, als hij weg kan. O ja, en het huis zal doorzocht moeten worden.'

Wexford merkte op dat hij begon te fluisteren. 'Het is een afschuwelijke bende. Hij heeft inderdaad wel een werkster nodig.'

'Wij zoeken er ook een,' zei Wexford snel, 'opzichtig gekleed en met rossig haar.' Hij legde het uit. Er kwam gekraak uit de telefoon. 'Wat is er aan de hand?'

'De kaas is in de bloempot gevallen.'

'Allemachtig,' zei Wexford. 'Is het zó erg?'

-

Mark Drayton liep het bordes van het politiebureau af en stak de straat over. Hij moest High Street helemaal aflopen om bij Pump Lane te komen. Toen hij bij de krantenwinkel van Grover was gekomen, stond hij even stil en keek door het raam naar binnen. Hij kon haast niet geloven dat Martin ook maar een ogenblik had gedacht dat ze in deze zaak geschept papier verkochten. Het geheel leek op de bedompte, bijna vieze winkels die je in de achterbuurten van grote steden tegenkomt. Tussen de winkel en de bloemisterij ernaast liep een met bruine bakstenen geplaveid steegje waarop wat schuurtjes en een paar garages uit kwamen, dood op een hoge stenen muur achter de winkel.

De etalage zag er uit alsof alles er jaren geleden uitgestald was en er sindsdien niemand meer een vinger naar uitgestoken had. Het was kort na Pasen, dat klopte wel met de uitgestalde paaskaarten. Maar dit was slechts toeval, zoals een klok die stilstaat tweemaal per dag de juiste tijd aanwijst, want er stonden ook kerstkaarten; sommige waren omgevallen en bedekt met een laagje stof.

Tussen de kaarten stonden dode kamerplanten. Misschien waren die te koop of misschien waren ze ooit bedoeld geweest als decoratie. Ze waren zover uitgedroogd dat de aarde rondom de wortels helemaal rul was en er een open rand tussen pot en aarde was ontstaan. Een doos met een ganzenbordspel was opengevallen, zodat het gekleurde bord van een plank hing. De stukken van het spel lagen op de grond tussen roestige spijkers, gemorste confetti en afgevallen bladeren. Drayton vond dat hij zelden zo'n slechte reclame had gezien, iets dat voorbijgangers er wel van moest weerhouden naar binnen te gaan.

Hij vond het weerzinwekkend en wilde net schouderophalend doorlopen toen hij door de vuile glazen afscheiding tussen winkel en etalage een meisje achter de toonbank zag staan. Hij zag haar maar vaag, alleen haar silhouet en haar lichtblonde haar. Zijn belangstelling was gewekt, maar terwijl hij nog stond te aarzelen, liep ze naar de afscheiding, opende die en pakte een spel kaarten dat naast de doos van het ganzenbord lag. Het ergerde hem dat ze de stukken van het spel rustig op de grond liet liggen en zelfs niet even het stof van de doos blies. Bij zijn eigen werk was hij erg netjes en precies en hij was zuinig op zijn spullen.

Omdat het zijn afkeer opwekte en hij wilde laten blijken dat tenminste één potentiële koper dit afkeurde, keek hij koel naar haar op, en toen zijn ogen de hare ontmoetten, wist hij onmiddellijk wie ze was. Hij zag opeens een gezicht voor zich dat hem vier dagen achtervolgd had en dat hem vagelijk bekend voorkwam, maar dat hij niet onmiddellijk thuis kon brengen. Hij staarde haar aan en voelde het bloed naar zijn wangen stijgen. Zij kon niet weten dat hij haar eerder gezien had, of als ze het wel wist, kon ze nog niet raden wat hij dacht. Veel van die gedachten waren zinnelijke, wat vage dromerijen. Bij die gedachten had hij steeds geprobeerd haar beeld in zijn herinnering terug te roepen. Zij kon dat niet weten, maar hij voelde dat ze het wel wist. Zulke levendige, sterke fantasieën bleven niet in de geest die ze had opgewekt; ze moesten langs telepathische weg overgebracht worden naar het onderwerp van die gedachten. Ze liet niets merken. Haar grijze ogen, groot en onverschillig, keken slechts een ogenblik in de zijne. Toen knielde ze tussen het stof en de confetti, pakte het spel kaarten en ging terug om de wachtende klant te helpen. Haar benen waren lang en wat te dun. Op haar knieën zaten twee ronde grijze vlekken van het stof. Hij keek hoe het glaspaneel langzaam achter haar dichtging. Door het blauwachtig transparante, met vuile vingers overdekte glas kon hij alleen nog de wazige vlek van haar goudgele haar zien.

Drayton liep het steegje voorbij; hij probeerde de vuile plassen te ontwijken waar je in de gemorste olie de kleuren van de regenboog kon zien. Hij keek naar de garagedeuren en vroeg zich af waarom niemand ze verfde; verf was goedkoop en het was zo bevredigend dingen schoon en fris te maken. Uit het stalletje voor de deur van de bloemist kwam de geur van trompetnarcissen. Die narcissen hadden iets gemeen met het meisje dat hij net gezien had, dezelfde reine onbesmeurde frisheid, en net als het meisje bloeiden ze tussen het vuil. Wat voor de bloemen de ruwhouten vuile kist was, was voor haar de gore krantenwinkel, een lelijke achtergrond die niet paste bij deze adembenemende schoonheid.

Zou alles wat hij zag hem aan haar herinneren? Had hij vóór maandagavond ook al zo over haar gedacht? Toen hij midden op de brug gekomen was en het weggetje langs de rivier afkeek, stelde hij zichzelf weer die vraag. Hij moest haar toch wel eens gezien hebben, als ze in de stad boodschappen deed. Ze was zo'n meisje naar wie iedere man kijkt. Maandenlang had hij zich vaag tot haar aangetrokken gevoeld. Toen, maandagavond, was hij hier ook voorbijgelopen en had gezien hoe ze op dat weggetje een andere man kuste. Het was een vreemde ervaring geweest haar zo te zien, ontwapend, kwetsbaar, opgaand in haar liefde, zichtbaar voor iedere toevallige voorbijganger. Het bewees dat ze van vlees en bloed was, hartstocht kende en daarom bereikbaar, toegankelijk voor hem.

Hun silhouetten werden in het donkere water weerkaatst, dat van de man op wie hij niet gelet had, en het hare, lang, slank en trillend. Vanaf dat moment was haar beeld hem bijgebleven en had hem achtervolgd als hij alleen was.

Hij staarde naar zijn eigen spiegelbeeld in het water, scherper en werkelijker in het middaglicht dan hun weerspiegeling was geweest in de schemering. Het donkere Italiaanse gezicht met de koele ogen en de gebogen mond verraadde niet wat hij dacht. Zijn haar was tamelijk lang, veel te lang voor een politieman, en hij droeg een donkergrijze duffelse jas over een spijkerbroek en een trui. Burden had bezwaar tegen de jas en het haar, maar hij had niets aan te merken op Draytons zuinigheid met woorden noch op zijn gereserveerdheid, hoewel die een andere oorzaak had dan die van hemzelf.

Het beeld van zijn hoofd en schouders kromp ineen en verdween achter de brug. Drayton voelde in zijn zakken of hij zijn handschoenen wel bij zich had. Het was een gewoontegebaar; hij vergat maar zelden iets. Hij keek een keer om, maar zag alleen maar mensen die boodschappen deden, kinderwagens, fietsen, een hoge stenen muur en een steegje met nat vuil op de keien. Toen ging hij op weg naar Pump Lane in een van de buitenwijken van de stad.

Deze kleine weg naar het platteland rondom Kingsmarkham had hij nog niet eerder gezien, maar zoals alle buitenwegen was het net een tunnel tussen groene oevers met aan weerskanten hoge bomen, een weg die zo smal was dat twee auto's elkaar maar net konden passeren. Een koe, met haar poten tussen de sleutelbloemen, staarde hem aan over de heg. Drayton was niet geïnteresseerd in biologische en landschappelijke aspecten. Hij had slechts aandacht voor het enige in de omgeving dat door mensenhanden gemaakt was: een witte sportwagen die half in de berm, half op de weg geparkeerd stond. Het huisje erachter was niet direct zichtbaar. Toen ontdekte hij tussen in elkaar gegroeide, uitbottende meidoorns en witte appelbloesem een klein roestig hek. De takken waren doornig en nat. Hij tilde ze op en kreeg daarbij een plens water over zijn schouders. Voor het huis stond een groepje appelbomen met gifgroen mos op de stammen. Het haveloze wit van het huis werd alleen onderbroken door de vlammend rode bloemen van een hoge heester tegen de muur, en hoewel Drayton dat niet wist, was dit de plant waaraan het huisje zijn naam dankte.

Hij deed zijn handschoenen aan en stapte in de Alpine. Hoewel hij zelf niet veel bezat, had hij toch respect voor materiële zaken. Het moest geweldig zijn zo'n wagen te hebben en een plezier ermee te rijden. Het ergerde hem dat de eigenaar de wagen bleek te gebruiken als een rijdend vuilnisvat; de grond lag bezaaid met lege sigarettendoosjes en afgebrande lucifers. Drayton wist dat hij niet meer moest aanraken dan beslist noodzakelijk was, maar hij moest de gescheurde krant wel van de voorruit halen voor hij kon gaan rijden. Dat de takken van de meidoorn langs het dak van de auto schuurden, vond hij bijna net zo erg als wanneer ze langs zijn eigen huid waren gegaan.

Hij moest de verleiding om de langere weg langs Forby te nemen, weerstaan. Op deze tijd van de dag was het niet druk op de weg en er was geen enkel excuus - hoewel hij het leuk gevonden had - voor zo'n omweg. Drayton had zichzelf geleerd elke verleiding te weerstaan. Hij wist dat hij binnenkort voor één verleiding zou bezwijken, maar nooit voor een dergelijke kleinigheid.

Op de stoel naast hem lag een geelbruin gevlekte bontjas. Hij rook naar een zwaar parfum, de geur van een knappe vrouw, en riep bij Drayton gedachten op aan de liefde. De auto gleed onhoorbaar over de weg. Hij was midden in High Street voor hij bemerkte dat de thermometer gevaarlijk snel opliep. De naald was bijna bij de rode streep gekomen. Aan dit deel van de hoofdweg lagen geen garages, maar hij herinnerde zich dat hij er in York Street een gezien had, net voorbij de juwelierszaak van Joy en het arbeidsbureau.

Hij reed ernaartoe en maakte de motorkap open. De stoom wolkte hem tegemoet en hij deed een stap achteruit.

'De radiator lekt,' zei hij tegen de pompbediende.

'Ik zal wel wat water voor u halen. Als u langzaam rijdt, zal het wel lukken. Moet u nog ver?'

'Nee, een klein eindje,' zei Drayton.

Het water dat ze erin goten, liep er meteen weer uit. Drayton was nu vlakbij het politiebureau. Hij reed langs de juwelierszaak waar de etalage vol lag met rijnstenen op vuurrood fluweel en hij kwam ook langs Grover, maar hij keek niet. Hoewel hij veel verschillende dingen las, was hij niet geïnteresseerd in poëzie, maar hij dacht wel dat de liefde van een man en zijn leven twee heel verschillende dingen zijn. Hij zou er later nog wel heen gaan, als hij klaar was met zijn werk.

-

De garage van Cawthorne was wel even wat anders dan de kleine zaak waar Drayton met de auto van Anita Margolis geweest was. Zoals hij daar stond op het kruispunt naar Stowerton, was het onmogelijk erlangs te rijden zonder hem te zien. Van het dak van de showroom tot aan het torentje op het glazen kantoortje waar Cawthorne klanten ontving, hing een geel-met-rood spandoek: 'Bij twintig liter driedubbele zegels.' Dezelfde kleuren waren gebruikt voor de acht pompen en het neonlicht boven de garage-ingang. Burden kon zich nog herinneren dat hier niet zo lang geleden een groep zilverwitte berken had gestaan en dat de vereniging voor natuurbescherming alles in het werk gesteld had om te voorkomen dat Cawthorne hier een garage zou bouwen. Een paar berken die waren blijven staan, verdrongen zich tegen de muur van de showroom als ontheemde inboorlingen die door een veroveraar uit een nieuwe wereld verjaagd zijn.

In tegenstelling tot de garage was het huis erachter oud; een overwinning van de neogotiek, met aan alle kanten koepeltjes, torentjes, geveltjes en uitstekende goten. Vroeger hadden er twee ongetrouwde zusters gewoond en heette het Birch House. Nu hadden Cawthorne en zijn vrouw het geheel in Victoriaanse stijl ingericht met de meest monsterlijke dingen die je bedenken kunt. Op de schoorsteenmantels lagen lopers met franje en erbovenop stonden hoge groene vazen, opgezette vogels en namaakfruit onder glazen stolpen. Na een weifelende blik in de richting van Rupert Margolis bracht Cawthorne hen naar een salon en ging zijn vrouw halen.

'Dat is dan de allernieuwste gril,' zei Margolis knorrig. 'Al die Victoriaanse rotzooi.' Boven de schoorsteen hing een oleografie van een vrouw in een Grieks gewaad die een lelie in haar hand had. Hij keek er kwaad naar. 'Cawthorne is zeker zestig en zijn vrouw is een ouwe tang. Ze zijn gek op jonge mensen. De jongelui denken vast dat ze deze rotzooi bij hun trouwen gekregen hebben.' En hij lachte kwaadaardig.

Burden vond dat hij zelden zo'n hard mens ontmoet had, maar toen mrs. Cawthorne binnenkwam, begreep hij wat Margolis bedoeld had. Ze was buitengewoon mager en ze droeg een erg korte jurk met korte mouwen. Haar haar was rood geverfd en het zag er uit als de bovenkant van een plumeau.

'Hé, hallo, Roo. Je laat je hier nooit zien.' Burden was er opeens zeker van dat ze Margolis misschien pas voor de tweede keer ontmoette en ze gaf hem meteen maar troetelnaampjes alsof hij een figuur uit Winnie de Poe was. Ze was het type dat jaagt op beroemdheden. Ze plofte in een gecapitonneerde leunstoel waarbij ze een heel stuk van haar magere benen liet zien. Margolis negeerde haar volkomen. 'Wat is er nu eigenlijk met Ann aan de hand?' vroeg ze.

'We hopen dat u ons kunt helpen, mrs. Cawthorne,' zei Burden gewichtig, maar hij keek daarbij naar haar echtgenoot. Hij was een al wat oudere man met een witte snor en een militair voorkomen. Als de ouderen de rage van de jongeren om uniformen te dragen hadden overgenomen, zou Cawthorne geen gek figuur hebben geslagen. Een huzarenuniform zou hem goed gestaan hebben. 'U gaf dinsdagavond een feestje, mr. Cawthorne. Miss Margolis was ook uitgenodigd. Ik heb begrepen dat ze niet gekomen is.'

'Klopt,' zei Cawthorne bruusk. 'Ze is 's middags nog even langs geweest, zei dat ze zeker zou komen. Niet geweest. Ik heb me flink bezorgd gemaakt, dat kan ik u wel zeggen. Ik ben blij dat de politie zich er nu mee bemoeit.'

'Ja, en Dickie Fairfax was helemaal voor haar uit Londen gekomen.' Mrs. Cawthorne schoof dichter naar Margolis toe. 'Vroeger waren ze bevriend. Erg bevriend, mag ik wel zeggen.' Ze knipperde met haar goudkleurig geverfde oogharen.

'De schrijver Fairfax?' Voor die morgen had Burden nog nooit van hem gehoord, maar hij wilde niet twee keer op een dag voor een barbaar versleten worden. Mrs. Cawthorne knikte. 'Die arme Dickie was helemaal van streek toen ze niet op kwam dagen en is om ongeveer elf uur maar weer verdwenen.'

'Heeft een van mijn beste cognacglazen op een dieselpomp laten staan,' zei Cawthorne nors. 'Die ongemanierde snotaap.'

'Maar hij is de hele avond hier geweest?' Tussen acht en elf, dacht Burden. Als je de anonieme brief kon geloven, dan was dat de beslissende tijd.

'Nou en of hij hier was. Kwam precies om acht uur en begon meteen te hijsen.'

'Jij bent ook zo gierig,' zei mrs. Cawthorne onvriendelijk. 'Gierig en jaloers. Alleen maar omdat Ann liever met hem omging.' Ze lachte schel. 'Russell en zij hebben wat met elkaar.' Burden keek vlug naar Margolis, maar de schilder was in gedachten verzonken. Mrs. Cawthorne prikte haar man met een benige vinger in de ribben. 'Dat maakt hij zichzelf tenminste wijs.' Het bloed steeg Cawthorne naar de toch al rode wangen. Zijn haar leek net witte wol of de vacht van een Schotse terriër.

Margolis schrok plotseling op. Hij keerde zich naar Burden alsof er niemand anders in de kamer was.

'Ann heeft Dickie allang de bons gegeven. Ze heeft nu iemand anders. Ik probeer me zijn naam te herinneren.'

'Geoff Smith, misschien?' Burden keek naar de drie gezichten, maar zag geen enkele reactie. Hij had een stukje van de brief onthouden. {Hij is klein, jong, heb donker haar en een zwarte auto en hij heet Geoff Smith.) Dat was natuurlijk niet zijn echte naam. Smith was nooit de echte naam.

'Goed. Dat is het voorlopig wel. Ik dank u voor uw hulp.'

'Dat noem ik geen hulp.' Mrs. Cawthorne giechelde. Ze probeerde Margolis bij de hand te pakken, maar slaagde er niet in. 'Wat moet je zonder haar beginnen, Roo,' zei ze. 'Als er ook maar iets is dat Russell en ik voor je kunnen doen . . .'

Burden verwachtte dat Margolis zou blijven zwijgen of misschien iets grofs zeggen. Maar hij staarde moedeloos naar mrs. Cawthorne. 'Niemand heeft ooit iets voor me kunnen

doen,' zei hij. Toen liep hij met kaarsrechte schouders de kamer uit. Gedurende een ogenblik was hij precies het genie zoals Burden zich dat voorstelde. Burden volgde hem, met Cawthorne achter zich aan. De adem van de garagehouder rook naar whisky. Hij had het typische gezicht van een soldaat: flink, robuust en een beetje dom. Zelfs zijn naam had iets soldatesks, dacht Burden. Al heel wat jaartjes geleden had zijn moeder hem Russell genoemd omdat het zo goed paste bij Cawthorne en omdat het grootse dingen voorspelde. 'Generaal sir Russell Cawthorne, K.C.B., D.S.O., klonk goed .. . Burden wist dat daar niets van terechtgekomen was. Deze man had nog nooit een veldslag gewonnen of zelfs maar een troep soldaten gecommandeerd. Hij hield een garage.

'Ik ben op zoek naar een zekere Geoff Smith; het zou een vriend van miss Margolis kunnen zijn.'

Cawthorne slaakte een bulderende lach. 'Zou best eens waar kunnen zijn, maar ik heb nog nooit van hem gehoord. Ze heeft nogal wat vriendjes. Lief meisje, kan geweldig rijden en heeft een goed hoofd voor zaken. Ik heb haar die auto verkocht. Zo hebben we elkaar ontmoet. Pingelde, weet u, echt zaken vrouwtje. Zoiets waardeer ik wel. Logisch dat ze heel wat vrienden heeft.'

'Zou u zichzelf daar ook onder willen rekenen?'

Het was te gek. De man was goed zestig. En toch kon 'vriendje' tegenwoordig op een geliefde van elke leeftijd slaan. Het was in twee opzichten een eufemisme.

Een ogenblik leek het erop of Cawthorne geen antwoord zou geven en toen hij zijn mond opendeed, was dat niet om de vraag te beantwoorden.

'Bent u getrouwd?'

'Ja.'

'Vreselijke zaak, niet?' Hij hield even zijn mond en staarde somber naar een pompbediende die bezig was groene zegels en wisselgeld aan een klant te geven. 'Samen oud worden. . . vreselijk!' Hij ging rechtop staan als een soldaat die salueert. 'Natuurlijk is het je plicht om zo lang mogelijk jong te blijven. Je uitleven, bezig blijven, veel met jonge mensen omgaan. Dan heb je de helft van de slag al gewonnen.' Het was waarschijnlijk de enige die hij ooit zou leveren.

'Bent u met miss Margolis "omgegaan", mr. Cawthorne?'

De garagehouder kwam met zijn gezicht en zijn whiskyadem dichter naar Burden toe. 'Eén keer,' zei hij. 'Eén keer maar. Ik nam haar mee uit eten in Pomfret, in het Cheriton-Forst hotel. Eigenlijk stom van me. De kelner kende me. Hij had me daar wel eens met mijn vrouw gezien. Tja, toen ik bestelde zei hij: "Voor uw dochter ook gerookte zalm, sir?" '

Waarom doe je dan ook zoiets? Waarom jezelf op zo'n afgrijselijke manier voor gek zetten? Burden kende geen verleidingen en dagdroomde zelden. Hij stapte naast Margolis in de auto en vroeg zich af waarom de weerlozen altijd in de vuurlinie gingen staan.

Langs de trap en op de overloop hingen schilderijen. Het werd al donker en hoofdagent Martin struikelde over een stapel wasgoed die voor de slaapkamerdeur van Anita Margolis lag.

'Geen brieven en geen dagboeken, sir,' zei hij tegen Burden. 'Ik heb m'n hele leven nog niet zoveel kleren bij elkaar gezien. Het is daarbinnen net een . . . eh . . . manufacturenzaak.'

'Een boetiek, zul je bedoelen,' zei Drayton.

'Daar heb jij zeker ervaring mee, hè?' snauwde Burden. Drayton leek hem in staat om zonder blozen zwarte lingerie voor zijn vrouw of vriendin te gaan kopen. Door de half open deur, waartussen een goudkleurig sandaaltje lag, zag hij stapels kleren op het bed liggen en twee uitpuilende kleerkasten. 'Als uw zuster uit eigen vrije wil is weggegaan, zei hij tegen Margolis, 'zou ze kleren meegenomen hebben. Is er iets weg?'

'Geen idee. Het heeft helemaal geen zin mij zoiets te vragen. Ann koopt aan de lopende band kleren. Ze heeft hele stapels.'

'Het vreemde is,' zei Drayton, 'dat we geen regenjas kunnen vinden.'

Martin knikte. 'Ja, da's waar. Bontjassen, suède kleding, van alles, maar geen regenjas, en het regende dinsdagavond pijpenstelen.'

'Soms neemt ze kleren mee,' zei Margolis, 'soms niet. Het kan best zijn dat ze zo weggegaan is en onderweg koopt wat ze nodig heeft.'

Terwijl de anderen boven verder zochten, volgde Burden de schilder naar beneden. 'Had ze geld bij zich?' De vrouw van het portret, de vrouw die zo'n grote en blijkbaar dure garderobe bezat, zou beslist niet tevreden zijn met een koopje van C & A. Of zou haar vrijer dokken? Hier was alles mogelijk.

'Hoeveel geld had ze bij zich?'

'Maandag kreeg ze haar cheque. Ze heeft geld van zichzelf.

Vader heeft al zijn geld aan haar nagelaten. Hij mocht mij niet en ik kon hem niet uitstaan, dus heeft hij alles aan Ann nagelaten. Iedere drie maanden krijgt ze wat.' Burden zuchtte. Ieder ander zou het over een privé-inkomen gehad hebben, over uitkeringen per kwartaal. 'Weet u hoeveel het was?'

'Natuurlijk weet ik dat,' zei Margolis kwaad. 'Ik ben niet gek. Altijd hetzelfde bedrag: vijfhonderd pond.'

'En ze had die cheque bij zich?' Eindelijk iets waarmee hij verder kon werken, het begin van een motief.

'Ze verzilverde hem meteen,' zei Margolis, 'en stopte het geld in haar handtasje.'

'Het hele bedrag!' Burden was met stomheid geslagen. 'Bedoelt u dat ze naar een feestje ging met vijfhonderd pond in haar handtasje?'

'Dat moet wel. Ze sleept het altijd overal mee naar toe,' zei Margolis ongeïnteresseerd, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. 'Als ze dan iets ziet wat ze hebben wil, kan ze het meteen kopen. Ze betaalt niet graag met cheques omdat ze bang is haar rekening te overtrekken. In sommige dingen is ze nogal burgerlijk. Een ongedekte cheque vindt ze erg.'

Zelfs als het allemaal vijfpond biljetten waren, dan nog zou vijfhonderd pond een aardig dikke bobbel zijn in een handtasje. Zou ze voorzichtig zijn en kijken waar ze het tasje openmaakte en wie de inhoud kon zien? Dit was trouwens toch een door en door onfatsoenlijke vrouw. Een fatsoenlijke vrouw woonde in een netjes opgeruimd huis. Ze had een echtgenoot, een baan of allebei. Ze zette haar geld op de bank. Burden dacht al voor zich te zien wat er met Anita Margolis gebeurd was. Op weg naar het feestje was ze een winkel of een garage binnengestapt, had haar tasje opengemaakt en die schurkachtige Smith had gezien wat erin zat. Een knappe schurk, waarschijnlijk, met een vlot smoesje. Jong, donker, met een zwarte auto. Ze waren samen weggegaan en hij had haar om het geld vermoord. Degene die de brief geschreven had, was het een en ander te weten gekomen, had misschien geprobeerd hem te chanteren, wat niet gelukt was.

Maar het zou bijna onmogelijk zijn een onbekende te vinden die ze toevallig was tegengekomen. Een vast vriendje, vooral een met geldzorgen, zou de oplossing kunnen zijn.

'Weet u de naam van Fairfax' opvolger al?' vroeg hij.

'Alan Zus-of-zo. Hij heeft geen cent en is nogal provinciaal. Ik weet echt niet wat ze in hem ziet, maar Ann zoekt het graag in de achterbuurten, als u snapt wat ik bedoel. Fitz of zo. Fitzwilliam? Het is niet precies Fitzwilliam, maar het lijkt er wel op. Ik heb hem maar één keer gezien, maar dat was genoeg.'

Burden merkte nogal zuur op: 'U schijnt niemand graag te mogen.'

'Ik mag Ann erg graag,' zei Margolis droevig. 'Misschien kan mrs. Penistan, onze vroegere werkster, het u vertellen. Als u naar haar toe gaat en ze zit te springen om hier het huis schoon te komen maken, houdt u haar dan vooral niet tegen.'

Toen ze buitenkwamen, viel er een kille motregen uit de grijze lucht. Margolis liep met Burden naar het tuinhekje. 'U heeft dus nog geen werkster gevonden?' Achter hem hoorde hij de schilder met kinderlijke trots zeggen: 'Ik heb bij Grover een raamadvertentie geplaatst. Ik heb het op een kaartje geschreven; kost maar twee shilling per week. Ik begrijp werkelijk niet waarom de mensen zoveel geld uitgeven voor een advertentie in The Times als dit zo makkelijk en goedkoop is.'

'Juist,' zei Burden, die zich moest inhouden om niet te gaan schreeuwen en stampvoeten. 'Die mrs. Penistan, heeft die roodachtig haar?'

Margolis stond tegen de heg geleund, plukte jonge scheuten uit een meidoornstruik, stopte ze vervolgens in zijn mond en begon er met smaak op te kauwen. 'Ze heeft altijd een hoed op,' zei hij. 'Ik weet niet welke kleur haar ze heeft, maar ik weet wel waar ze woont.' Hij pauzeerde, misschien wachtte hij wel tot hij gefeliciteerd werd met deze onverwachte intellectuele prestatie. De uitdrukking op Burdens gezicht scheen voldoende, want hij ging verder. 'Ik weet het omdat ik haar eens thuis heb gebracht toen het regende. Het is in Glebe Road, links, net voorbij de vijfde boom, vlak voor de brievenbus. Beneden hangen rode gordijnen en . . .' Burden onderbrak hem geërgerd. Als dit een genie was, dan had hij er zijn buik van vol. 'Ik vind het wel.' Hij kon het altijd in het bevolkingsregister opzoeken. De naam Penistan kwam ongetwijfeld heel wat minder voor dan Smith.