- 2 -
Na een dag en een nacht met harde oostenwind waren de straten nu droog. Het zou binnenkort wel weer gaan regenen, maar voorlopig was de lucht nog staalblauw. Door het centrum van de stad kletterde het tot puntige golfjes opgezweepte water van de Kingsbrook over ronde stenen.
Er stond zo'n stormachtige wind dat je hem niet alleen kon voelen, maar ook kon horen. Hij gierde door de steegjes die oude winkels van nieuwe blokken scheidden en klapte met een angstaanjagend krassend geluid de bladerloze takken tegen leisteen en cement. Mensen die op de bus stonden te wachten, in noordelijke richting naar Stowerton, in zuidelijke naar Pomfret, doken dieper weg in hun jas om zich beter tegen de kou te beschermen. Van iedere passerende auto waren de raampjes gesloten en als fietsers boven op de brug over het snel stromende riviertje kwamen, bracht de wind hen voor een ogenblik bijna tot stilstand, waarna ze dan weer verder zwoegden en langs de Olive and Dove naar beneden zigzagden.
Alleen aan de trompetnarcissen in de etalage van de bloemist kon je zien dat het april was en geen december. Ze zagen er achter het beschermde glas net zo netjes en zelfvoldaan uit als de winkeliers en kantoorbedienden die het geluk hadden op deze gure morgen binnen te kunnen blijven. Tot deze laatsten behoorde, voorlopig tenminste, ook adjudant Michael Burden die vanuit zijn lekker verwarmde uitkijkpost Highstreet observeerde.
Vanuit het verrassend moderne politiebureau van Kingmarkham heeft men een goed uitzicht op de stad, hoewel het van de dichtstbijzijnde buren is gescheiden door een strook groen. Op het grasland stond deze morgen een paard vastgebonden dat er net zo koud en ongelukkig uit zag als Burden zich tien minuten geleden gevoeld had toen hij het politiebureau binnenstapte. Hij stond nog steeds te ontdooien bij een rooster van de centrale verwarming dat een stroom warme lucht tegen zijn benen blies. In tegenstelling tot zijn baas, inspecteur Wexford, citeerde hij zelden, maar op deze gure donderdagmorgen zou hij het ermee eens geweest zijn dat april de wreedste maand is, die, al brengt hij geen seringen voort, in ieder geval hyacinten doet groeien uit het dode land. Die hyacinten stonden tegen elkaar geleund in de stenen potten op het plein voor het gebouw, hun bloemen afgedekt met een wirwar van kreukelige bladeren. Het was de bedoeling geweest dat de bloemen net zo blauw zouden worden als de lamp boven de luifel, maar ze hadden het afgelegd tegen de lange winter. Burden had het gevoel dat hij over een toendra uitkeek in plaats van de vruchten van een Engels voorjaar.
Hij nam de laatste slok hete thee zonder suiker uit het kopje dat hoofdagent Camb hem gebracht had; thee zonder suiker omdat Burden dat lekker vond, niet voor de lijn. Hij kon eten wat hij wilde, hij bleef toch wel slank en zijn windhondengezicht bleef mager en ascetisch. Hij was altijd keurig gekleed. Vanmorgen had hij een nieuw pak aan en hij vleide zich met de gedachte dat hij er uit zag als een effectenmakelaar met vakantie. In dit kantoor met zijn kamerbreed tapijt, de geblokte gordijnen en een glazen beeldje zag hij er inderdaad niet uit als een rechercheur.
Hij zette het theekopje terug op het schoteltje van zwart aardewerk en keek weer naar een figuur aan de overkant van de straat. Hij moest er vandaag steeds aan denken dat hij er zelf zo keurig uitzag en hij schudde afkeurend het hoofd bij de aanblik van deze baliekluiver met zijn lange haar en onconventionele kleding. Door de warmte binnen begon het raam langzaam te beslaan. Burden veegde netjes een stukje schoon en ging dichter bij het raam staan. Hij vroeg zich soms wel eens af wat er van de herenkleding van tegenwoordig terecht moest komen - rechercheur Drayton was zo'n voorbeeld van die slordigheid van tegenwoordig - maar dit! Een vreemdsoortig jasje van rafelig bont dat meer geschikt leek voor een Eskimo, een lange rood-met-gele das die Burden met geen mogelijkheid in verband kon brengen met enige universiteit, een lichtblauwe spijkerbroek en suède laarzen. Nu stak hij de weg over - schuin, natuurlijk - en liep het plein voor het bureau op. Toen hij zich bukte, een hyacint afplukte en in zijn knoopsgat stak, gooide Burden bijna het raam open om hem aan te roepen, maar hij realiseerde zich bijtijds dat er dan warmte verloren zou gaan en hield zich in. De rode wapperende franje van de sjaal was het laatste wat hij zag terwijl de eigenaar onder de luifel verdween.
Het lijkt Carnaby Street wel, dacht Burden, die zich een onlangs met zijn vrouw gemaakt uitstapje naar Londen herinnerde. Ze was meer geïnteresseerd geweest in de vreemd uitgedoste mensen dan in de winkels. Wanneer hij thuiskwam, zou hij haar eens vertellen dat ze geen tachtig kilometer in een benauwde trein hoefde te gaan zitten als er merkwaardiger dingen te zien waren vlak bij haar eigen stoep. Zelfs deze kleine uithoek van Sussex zou al spoedig door dit soort mensen geteisterd worden, veronderstelde hij terwijl hij aan zijn bureau ging zitten om Draytons rapport over de diefstal van wat Waterford glaswerk te lezen.
Niet slecht, helemaal niet slecht. Zijn jeugdige leeftijd en zijn onervarenheid in aanmerking genomen, begon Drayton al aardig mee te draaien. Maar er zaten hiaten in, hij had een paar bijzonder belangrijke feiten weggelaten. Als je ook maar iets gedaan wou krijgen in deze wereld, dacht hij ontevreden, moest je het toch meestal zelf doen. Hij pakte zijn regenjas van de haak - zijn overjas was bij de stomerij, het was tenslotte april - en ging naar beneden.
Na dagenlang verscholen te zijn gegaan onder modderige voetstappen, was de zwart-wit-geblokte vloer van de hal vanmorgen weer zo glimmend schoon dat Burden er zijn goed gepoetste schoenen in kon bewonderen. De lange ellipsvormige balie en de ongemakkelijke rode plastic stoelen pasten bij die kille strakke indruk die wind en droge lucht zelfs een interieur kunnen geven.
De man die Burden op straat gezien had, zat ook peinzend zijn evenbeeld te bekijken in de spiegelende tegels; zijn knokige handen hingen langs zijn lichaam. Bij het geluid van de naderende voetstappen keek hij wat afwezig op naar de telefonerende hoofdagent Camb. Hij wilde blijkbaar geholpen worden. Hij was niet gekomen, zoals Burden eerst verondersteld had, om oude rommel op te halen of leidingen te repareren en zelfs niet om hoofdagent Martin stilletjes wat informatie te verkopen. Hij leek een authentieke brave burger met een probleem. Burden vroeg zich af of hij een hond verloren of een portefeuille gevonden had. Zijn gezicht was bleek en mager en het voorhoofd bultig, zijn ogen onrustig. Camb legde de hoorn op de haak en kwam sloom en een beetje geprikkeld naar de balie toe.
'Ja, meneer?' zei de hoofdagent. 'Wat kan ik voor u doen?'
'Ik ben Margolis, Rupert Margolis.' De stem verraste Burden. Hij had de plaatselijke uitgave van het streekaccent verwacht, iets dat bij de kleren paste, alles behalve dit zwakke overblijfsel van beschaving. Margolis wachtte een ogenblik na de onthulling van zijn naam alsof hij een of andere dramatische reactie verwachtte. Hij hield zijn hoofd ietwat schuin alsof hij wachtte op kreten van verrukking of uitgestoken handen. Camb knikte slechts peinzend. De bezoeker schraapte zijn keel en bevochtigde zijn droge lippen. 'Zou u mij misschien kunnen vertellen hoe ik aan een werkster kan komen?' vroeg hij.
Geen honden, portefeuilles, leidingen of geheime informatie. De man wilde eenvoudig iemand hebben om zijn huis schoon te maken. Een anticlimax of een goede les om geen voorbarige conclusies te trekken. Burden glimlachte in zichzelf. Waar dacht hij dat hij was? Bij het arbeidsbureau? Bij een maatschappelijk adviesbureau?
Camb, niet gauw uit het veld geslagen, glimlachte vriendelijk tegen Margolis. De vragensteller voelde dit misschien als een aanmoediging, maar Burden wist dat deze glimlach een wijsgerige berusting inhield in de trant van: Onze-Lieve-Heer heeft vreemde kostgangers.
'Nou, meneer, het arbeidsbureau is maar vijf minuten hiervandaan. U loopt York Street af en Joys juwelierszaak voorbij. Het ligt vlak naast de Red-Star garage. Probeert u het daar eens. U zou ook kunnen adverteren in de krant of misschien een raamadvertentie bij Grover opgeven.' Margolis fronste zijn wenkbrauwen. Zijn ogen waren licht blauw-groen, ongeveer de kleur van een vogelei en net als een vogelei bruin gespikkeld. 'Ik ben niet zo goed in zulke praktische dingen,' zei hij vaag en zijn ogen dwaalden over de opzichtige inrichting van de hal. 'Weet u, anders zorgt mijn zus daarvoor, maar ze is dinsdag weggegaan . . . dat veronderstel ik tenminste.' Hij leunde met zijn volle gewicht tegen de balie en zuchtte. 'Daar maak ik me ook zorgen over. Ik heb kennelijk nogal wat moeilijkheden op het ogenblik.'
'Het arbeidsbureau, meneer,' zei Camb nadrukkelijk. Hij ging wat naar achteren en greep een paar losse papieren. Rechercheur Drayton kwam binnen. 'Ik moet eens wat aan die deuren doen. Zonde van alle warmte.' Margolis maakte geen aanstalten te vertrekken. Hij keek toe hoe de hoofdagent aan de verchroomde knoppen draaide en neerhurkte om de veer te bekijken.
'Ik vraag me af wat Ann zou doen,' zei de man hulpeloos. 'Het is helemaal niets voor haar om zomaar weg te gaan en mij met de rommel te laten zitten.'
Burden, die ongeduldig werd, zei: 'Als er geen boodschappen voor me zijn, hoofdagent, dan ga ik nu maar naar Sewingbury. Jij kunt mee, Drayton.'
'Geen nieuws,' zei Camb, 'maar ik heb gehoord dat Monkey Matthews weer vrij is.'
'Dat dacht ik wel,' zei Burden.
De autokachel was erg warm en Burden bedacht dat Sewingbury wat hem betrof best wat verder weg had mogen liggen. De raampjes waren al beslagen toen Drayton Kingsbrook Road insloeg.
'Wie is Monkey Matthews?' vroeg hij en drukte het gaspedaal verder in toen ze de bebouwde kom achter zich lieten. 'Dat was nog van vóór jouw tijd, hè? Monkey is een schurk, een dief en een klein oplichtertje. Vorig jaar is hij de kast in gedraaid omdat hij probeerde iemand op te blazen. Nogal amateuristisch overigens, met een zelfgemaakt bommetje. Hij is om en nabij de vijftig, afzichtelijk lelijk en hij heeft diverse menselijke zwakheden, rokken jagen onder andere.'
Zonder ook maar te glimlachen, zei Drayton: 'Hij lijkt me niet erg menselijk.'
'Hij lijkt op een aap,' zei Burden kortaf, 'als je dat bedoelt.'
Er was geen reden om een eenvoudig verzoek om officiële informatie uit te laten groeien tot een gesprek. Het was de
schuld van Wexford, bedacht hij, omdat die Drayton graag mocht en dat liet merken. Als je eenmaal grapjes maakte met ondergeschikten en kameraadschappelijk met hen omging, dan maakten ze daar algauw misbruik van. Hij draaide Drayton de rug toe en staarde naar buiten over de kille velden terwijl hij koeltjes opmerkte: 'Hij rookt als een schoorsteen en hoest zijn longen uit zijn lijf. Hing vaak rond in de Piebald Pony in Stowerton. Hou hem in de gaten, je krijgt vast en zeker nog wel met hem te maken.' Hij kon het Drayton nu beter zelf vertellen, zonder sentimentaliteit, dan dat hij de geromantiseerde versie van Wexford te horen kreeg. De inspecteur genoot van de vreemde camaraderie tussen hem en figuren zoals Monkey en in zijn functie kon hij zich dat ook veroorloven. Wie weet wat er van Drayton terecht zou komen als je hem de grappige kant van de zaak liet zien. Hij keek even naar het donkere, scherpe profiel van de jongeman. Die voorzichtige, stille jongens waren allemaal hetzelfde, van binnen was zo'n kerel één brok zenuwen en complexen.
'Eerst naar Knobby Clark, sir?'
Burden knikte. Hoe lang zou Drayton zijn haar nog laten groeien? Nog weken en weken tot hij er uitzag als een drummer in een beatband? Wexford had natuurlijk gelijk als hij zei dat het niet de bedoeling was dat iedereen een politieman op honderd meter afstand kon herkennen aan zijn regenjas en schoenen, maar die duffelse jas was toch wel het toppunt. Als je bij een confrontatie Drayton tussen een stelletje misdadigers in zou zetten, dan zou het onmogelijk zijn de schapen van de bokken te scheiden.
De auto stopte voor een kleine haveloze juwelierszaak. 'Niet op de gele streep, Drayton,' zei Burden scherp voor hij de handrem erop zette. Ze gingen naar binnen. Een dikke gedrongen man met grote rode puisten op zijn voorhoofd en het grootste gedeelte van zijn kale hoofd stond achter een glazen tafel een armband en een ring te bekijken.
'Wat een snertweer,' zei Burden.
'Verdraaid koud, mr. Burden.' Knobby Clark, juwelier en zo af en toe heler, ging een paar stappen opzij. Hij was te kort om over de schouder van de vrouw heen te kijken wier sieraden hij aan het taxeren was. Zijn massieve hoofd werd helemaal zichtbaar; het deed denken aan een of andere wortel, een winterpeen misschien of een koolraap, en die indruk werd nog geaccentueerd door een grote moedervlek.
'Haast je maar niet,' zei Burden, 'ik heb de hele dag de tijd.' Hij vestigde zijn aandacht op een paar uitgestalde pendules.
Hij had kunnen zweren dat de vrouw met wie Knobby stond te sjacheren, volkomen eerlijk was. Hoewel nog tamelijk jong, droeg ze een dikke tweedmantel tot over haar knieën, en de handtas waaruit de in een dunne zakdoek gerolde sieraden te voorschijn waren gekomen, had ongetwijfeld betere dagen gekend. Haar handen beefden een beetje en Burden zag dat ze aan iedere hand een trouwring droeg. Het beven had een gevolg kunnen zijn van de doordringende kou in Knobby's onverwarmde winkel, maar alleen zenuwen konden de trilling in haar stem verklaren, zenuwen en een begrijpelijke weerzin om naar zo'n winkel te gaan. Voor de tweede keer die dag werd zijn verbazing gewekt door iemands intonatie en uitspraak. 'Ik heb altijd gedacht dat die armband kostbaar was,' zei ze en het klonk bijna verontschuldigend. 'De geschenken van mijn man waren altijd erg mooi.'
'Ligt eraan wat u onder kostbaar verstaat,' zei Knobby, en Burden wist dat de beminnelijke toon en kruiperige houding die een bikkelharde ongevoeligheid voor smeekbeden moesten verbergen, slechts voor eigen voordeel diende. 'Ik zal het goed met u maken; tien pond voor het hele zooitje.' Haar teleurstelling was duidelijk merkbaar in de ijzige atmosfeer. 'O nee, dat kan ik onmogelijk doen.' Ze maakte een vastberaden gebaar met haar handen, maar friemelde daarna weer met het zakdoekje. De armband rinkelde zachtjes op het glas.
'Zoals u wilt,' zei Knobby Clark. Hij keek onverschillig toe hoe het handtasje dichtging. 'Zo, en wat kan ik voor u doen, mr. Burden?'
Burden zweeg een ogenblik. Hij begreep de vernedering van de vrouw, de teleurstelling die meer weg had van gekwetste liefde dan van gekrenkte trots. Terwijl ze haar handschoenen aantrok, schoof ze met neergeslagen ogen langs hem heen en mompelde: 'Neemt u me niet kwalijk.' Achter in de dertig en niet knap meer; ze is er niet zo best aan toe, dacht hij toen hij de deur voor haar openhield.
'O, dank u wel,' zei ze, niet demonstratief, maar eerder wat verbaasd, alsof ze lang geleden aan zulke hoffelijkheden gewend geweest was en ze voor altijd verloren had gewaand. 'Dus je hebt niets van dit spul gezien?' vroeg Burden nors, de lijst van gestolen glaswerk onder Knobby's knobbelneus schuivend.
'Dat heb ik uw maatje al verteld, mr. Burden.'
Drayton keek wat geërgerd op en perste zijn lippen op elkaar.
'Ik geloof dat ik maar eens een kijkje neem.' Knobby deed zijn mond open om te protesteren, wat uitzicht verschafte op net zoveel gouden glinstering als er beslag zat op zijn klokken.
'Begin nou niet om een huiszoekingsbevel te zeuren, daar is het te koud voor.'
Het onderzoek leverde niets op. Burdens handen waren rood en stijf toen ze de deur van het achterkamertje uitkwamen. 'Het lijkt Aladdins grot op de Noordpool wel,' gromde hij. 'Oké, dat is het voorlopig wel.' Knobby fungeerde soms als verklikker, soms als heler. Burden bracht zijn hand naar zijn borstzak waar zijn portefeuille een kleine bobbel maakte in zijn nieuwe pak. 'Heb je ons nog iets te vertellen?'
Knobby hield zijn knolachtige gezicht wat scheef. 'Monkey Matthews is vrij,' zei hij hoopvol.
'Vertel mij wat nieuws,' snauwde Burden.
De tochtdeuren waren gerepareerd toen ze terugkwamen. Nu was het zelfs moeilijk om ze open te krijgen. Hoofdagent Camb zat met zijn rug naar de balie en zijn vinger zwevend boven de toetsen van de schrijfmachine, een afwezige uitdrukking op zijn gezicht. Toen hij Burden zag, zei hij zo kwaad als zijn trage aard toeliet: 'Ik ben hem nog maar net een minuut geleden kwijtgeraakt.'
'Over wie heb je 't?'
'Die komediant die binnenkwam toen u wegging.'
Burden lachte. 'Je bent veel te vriendelijk.'
'Hij dacht, geloof ik, dat ik agent Peach mee zou sturen om zijn huis op te ruimen als hij maar lang genoeg doorzeurde. Hij woont met zijn zus in Quince Cottage ergens in Pump Lane, zij is er alleen vandoor gegaan en heeft hem aan zijn lot overgelaten. Ze is dinsdagavond naar een feestje gegaan en niet teruggekomen.'
'En hij kwam hier voor een werkster!' Het geval begon Burden min of meer te interesseren, maar als het enigszins te vermijden was, wilde hij liever niet meer namen aan de lijst van vermiste personen toevoegen.
' "Ik weet niet wat ik moet doen," zei hij, "Ann is nog nooit zomaar weggegaan zonder een briefje voor me achter te laten." Ann zus en Ann zo. Over "Ben ik mijn broeders hoeder" gesproken.'
De hoofdagent was een man die graag zijn eigen stem hoorde. Burden vroeg zich onwillekeurig af hoeveel Cambs eigen praatlust had bijgedragen tot de lengte van Rupert Margolis' klaagzang. 'Is de inspecteur aanwezig?' vroeg hij.
'Komt net binnen, sir.'
Wexford had zijn overjas aan, die afschuwelijke grijze overjas die nooit toevallig eens bij de stomerij zou zijn als het een paar dagen koud was, om de eenvoudige reden dat hij nooit gestoomd werd. De kleur en het stijve leerachtige materiaal droegen bij tot de olifantachtige indruk die de inspecteur maakte terwijl hij met veel lawaai de trap af kloste, zijn vuisten in zijn zakken gestoken; zakken die zelfs als ze leeg waren nog uitpuilden.
'Zullen we wat gaan eten in de Carousel?' vroeg Burden. 'Waarom niet.' Wexford duwde tegen de tochtdeur, en deed het nog eens toen deze niet meegaf. Met een vage, zelfvoldane glimlach kroop Camb weer achter zijn schrijfmachine. 'Nog wat gebeurd?' vroeg Burden terwijl de wind om de bloempotten gierde en tegen hun gezicht sloeg.
'Niets bijzonders,' zei Wexford, zijn hoed steviger op zijn hoofd rammend. 'Monkey Matthews is vrij.'
'Werkelijk?' zei Burden en hij stak zijn hand uit om de eerste ijzige regendruppels op te vangen.