- 13 -
'Aan wie had hij het verkocht? Aan Kirkpatrick?' Burden hing zijn regenjas aan de kapstok op het bureau en was van plan hem daar de rest van de dag te laten hangen. Hij keek naar de laboratoriumrapporten die Wexford aan het bestuderen was en zei: 'Ik snap er niets van. Die oude Scatcherd heeft al meer dan zeven jaar niets meer verkocht en in die tijd was Anita niet hier; ze wist waarschijnlijk niet eens dat er een plaats bestond die Kingsmarkham heette. Kirkpatrick was hier toen ook nog niet. De huizen waarvan hij er een bewoont, zijn pas een jaar geleden gebouwd. Bovendien heeft Scatcherd een geweldig geheugen voor een man van zijn leeftijd en hij heeft nooit een klant gehad die Kirkpatrick heette.'
'Luister eens, Mike,' zei Wexford terwijl hij met walging naar zijn rapporten keek, 'komen we er ooit achter wie die verdomde aansteker heeft gekocht, of niet?'
'Scatcherd is het aan 't opzoeken in zijn boeken. Hij zegt dat het hem een paar uur gaat kosten. Maar ik begin te geloven dat Anita hem gewoon gevonden heeft, hem ergens op straat heeft zien liggen en hem gehouden heeft omdat de inscriptie zo toepasselijk was.'
'Gevonden!' brulde Wexford. 'Je bedoelt dat iemand hem verloren is, dat Anita hem gevonden heeft en hem toen bij Ruby thuis weer verloren heeft? Doe niet zo gek! Het is geen sleutel of een oude paraplu, maar een kostbaar dingetje en ik denk dat het de sleutel tot dit hele drama is. Als iemand hem verloren is, waarom heeft hij dat dan niet bij ons aangegeven? Nee, jij gaat terug naar oude Scatcherd en helpt hem met je jonge ogen zoeken.' Zoals Wexford wel verwacht had, scheen Burden dit prettig te vinden. 'Je weet nooit wat je nog ontdekt,' zei hij. 'Cawthorne heeft hem misschien wel voor haar gekocht of Margolis zelf of in ieder geval toch iemand met een groene auto. We moeten niet vergeten dat, hoe vreemd Kirkpatrick ook doet, hij geen groene auto heeft en er ook nooit een gehad heeft.'
Toen Burden weg was, ging Wexford weer verder met de bestudering van de laboratoriumrapporten. Hij had daarbij wel moeite zijn woede en afkeer te onderdrukken. In zijn hele loopbaan had hij nog nooit zoiets negatiefs gezien. Het bewijs dat het tapijt opleverde, zou bevredigend zijn geweest, maar dan alleen voor de fabrikanten van Ruby's meest geliefde wasmiddelen. De vingerafdrukken op de auto van Anita Margolis kwamen overeen met die in haar slaapkamer. Ze waren van haarzelf en van niemand anders. Van de bontjas viel nog minder af te leiden. Een analist had gesuggereerd dat de geur waarmee de jas was doordrenkt van Guerlain Chant d'arömes had kunnen zijn. Wexford, die veel van parfums af wist, zou hem dat zelf ook hebben kunnen vertellen. In de ene zak zat een verkreukeld vel zegeltjes omdat ze waarschijnlijk bij Cawthorne getankt had. Wexford zuchtte. Wie had die auto om één uur in de ochtend teruggebracht en waar was hij de hele avond geweest? Waarom had haar moordenaar, Kirkpatrick of iemand anders, zich Geoff Smith genoemd terwijl het zoveel natuurlijker was geweest om anoniem te blijven, hetgeen zelfs van hem verwacht werd?
-
Een stapel dikke boeken, sommige eeuwenoud en allemaal gebonden in donkergroen marokijnleer, lag voor mr. Scatcherd op de grond. Burden stapte eroverheen en ging in de goudkleurige stoel zitten.
'De laatste drie heb ik helemaal doorgebladerd,' zei mr. Scatcherd, zonder een teken dat zijn geduld uitgeput raakte. 'Nu ben ik bij 1958.' Hij had een bril met gouden montuur op zijn papegaaienneus waar hij vriendelijk glimlachend overheen keek.
Burden haalde zijn schouders op. Hij begreep er toch niets meer van. Negen jaar geleden was Anita Margolis nog een kind van veertien. Gaf men kostbare gouden sigarettenaanstekers - of wat voor aanstekers dan ook - aan een meisje van veertien? Niet in zijn omgeving. In wat voor vreemde wereld was hij terechtgekomen, een wereld die op zijn kop stond en, met tegenstrijdigheden die alleen in boze dromen voorkwamen. De aansteker was in Kingsmarkham verkocht en de vrouw voor wie hij bestemd was, had in Kingsmarkham gewoond en was ook daar haar dood tegemoet gegaan. Op het eerste gezicht leek het allemaal nogal eenvoudig, maar dan kwam de tijd tussenbeide en een aantal moeilijk in te passen feiten . . .
'Ik dacht dat hij nieuw was,' zei Burden. 'O nee. Ik heb de kunstenaar gekend die hem gemaakt heeft. Hij is nu dood, maar in zijn tijd was hij een heel goede goudsmid. Hij heette Benjamin Marks, maar als ik hem Ben noemde, dacht ik altijd aan een andere meester. Misschien weet u wie ik bedoel.' Burden keek hem niet-begrijpend aan. 'Cellini, adjudant,' zei mr. Scatcherd bijna eerbiedig. 'De grote Benvenuto. Mijn Ben werd op zijn manier ook geïnspireerd door de natuur. Ik herinner me nog een roos, ontworpen voor de poederdoos van een dame. Je kon de blaadjes in het hart van ieder klein bloemetje zien zitten. Hij heeft dit ook gemaakt en het gegraveerd. Het werd op bestelling gedaan voor een heer . . .'
'Maar wiens bestelling, mr. Scatcherd? Tot ik dat weet, ben ik niets verder.'
'We zullen het wel vinden. Het is goed voor mijn geheugen als ik erover praat.' Mr. Scatcherd bladerde door de dikke verbleekte boeken terwijl hij met een lange nagel langs de kantlijn schoof. 'We komen nu aan het einde van 1958. Weet u, telkens als ik aan het einde van een boek kom, heb ik het gevoel dat ik warm word. Ik herinner me vaag dat het met kerst geweest moet zijn en dat ik tegelijk een mooie ring verkocht heb.' De laatste bladzijde! Burden zag een datum in december boven aan de bladzijde staan. Hij had het vreemde gevoel dat, als de inschrijving van de verkoop niet in dit boek stond of tenminste in het volgende, mr. Scatcherd door zou gaan met zoeken, uren-, dagenlang, tot hij tenslotte terecht zou komen bij de eerste inschrijving van zijn vader ergens in 1868.
De juwelier keek op en glimlachte, maar hij had voortdurend geglimlacht en Burden kon geen speciaal aanmoedigend teken van voldoening op zijn gerimpelde gezicht ontdekken. 'Ah, ja, hier hebben we het,' mompelde hij. 'De ring waar ik het over had. Een ring met diamanten en saffieren, verkocht aan mr. Rogers van Pomfret Hall. Ongetwijfeld voor zijn vrouw of voor zijn arme dochter. Als ik het me goed herinner, was er krankzinnigheid in de familie.' Hij knikte peinzend en ging door met zoeken. 'Ik weet zeker dat het niet dezelfde dag was. Misschien de volgende . . . Zo, adjudant, nu begint er schot in te komen.'
Burden kreeg weer hoop; hij stond op om het boek van mr. Scatcherd over te nemen, maar deze hield het stijf vast. 'Hier hebben we het,' zei hij weer, maar deze keer met een toon van rustige triomf in zijn stem. 'Een gouden sigarettenaansteker op bestelling: Les grappes de ma vigne, Benjamin Marks; met erin gegraveerd: "Voor Ann, mijn tweede levenslicht". Ik ben bang dat u er niet veel aan heeft. Het is een doodgewone naam. Maar er staat tenminste een adres bij.'
Burden kon zich haast niet langer inhouden. 'Welke naam?' vroeg hij opgewonden.
'Smith. De aansteker werd op 15 december 1958 verkocht aan een zekere mr. Geoffrey Smith.'
-
Het was overduidelijk dat Drayton zijn taak serieus opvatte, dacht Wexford toen hij de Carousel binnenstapte voor zijn middageten. Achter het scherm, in het midden van de ruimte, zag hij een jas met een capuchon over de leuning van een stoel liggen; een van de mouwen hing over de vlezige bladeren van een rubberplant. Drayton zat met zijn rug naar de deur, maar aan de houding van zijn schouders kon men zien dat hij vol gespannen aandacht was. Hij scheen in een geanimeerd, om niet te zeggen amoureus gesprek gewikkeld met zijn metgezel, want hun gezichten raakten elkaar bijna. Wexford vond het geweldig vermakelijk toen hij zag dat Drayton de witte kin van het meisje in zijn hand nam en zij aarzelend even glimlachte. Ze hadden hem niet opgemerkt. Hij dacht dat het geen overdrijving was om te zeggen dat ze slechts oog voor elkaar hadden. Niet erg leuk voor het meisje, peinsde hij, en hij vroeg zich net af hoe lang deze voorgewende aandacht nodig zou zijn, toen Burden bij hem kwam zitten.
'Wat wilt u hebben?'
'Jachtschotel,' zei Wexford. 'Ik heb zeker al tien minuten geleden besteld.' Hij grinnikte. 'Ik denk dat de jacht nog gehouden moet worden.'
'Ik heb hem gevonden,' zei Burden en terwijl hij het geval uitlegde, veranderde de uitdrukking op het gezicht van de inspecteur van interesse in een spottend ongeloof. Burden zei verontschuldigend: 'U zei zelf, inspecteur, dat sommige mensen werkelijk Smith heten.'
'Dat was een grapje,' gromde Wexford. 'Waar woont hij?'
'Sewingbury.' Het eten werd gebracht en Burden bestelde hetzelfde. 'Ik begrijp niet waarom hij niet bij de burgerlijke stand staat ingeschreven en in de kiezerslijst. Hij moet toch zeker meerderjarig zijn.'
'Ja, tenzij het een klein jongetje is die sigaretten aanstekers koopt voor een klein meisje.' Wexford bracht een vork met puree naar zijn mond en trok een vies gezicht. 'Ik zou wel eens willen horen wat ons laboratorium te zeggen heeft over deze puree. Als ik me niet vergis, heeft het in een pak gezeten vanaf het moment dat de aardappels gerooid zijn.' Hij duwde de schaal met sla, die de Carousel overal bij serveerde. naar de verste kant van de tafel. 'Smith zou een buitenlander kunnen zijn die zijn naam heeft veranderd, maar zich nooit heeft laten naturaliseren.'
Burden zat in gedachten. Hij voelde dat hij met een volle maag beter na zou kunnen denken. De puree mocht dan een vreemde smaak hebben, er zat een lekker bruin korstje op en de smakelijke geur wekte zijn eetlust op. 'We hebben aldoor aangenomen dat Smith een pseudoniem was,' zei hij opgewekt toen het dampend hete bord voor hem werd neergezet. 'Nu ziet het er allemaal plotseling doodeenvoudig uit. Wat denkt u hiervan, sir? Smith kent Anita al jaren en de vriendschap werd hernieuwd toen zij en Margolis hier kwamen wonen. Hij besprak 's zaterdags de kamer bij Ruby en ging er toen naar toe in zijn zwarte auto die hij de dag daarop of maandag inruilde voor een nieuwe groene. Maar toen hij Ruby zijn naam vertelde, had hij geen idee dat hij iets te verbergen zou hebben. Een aanval op Anita was wel het laatste dat hij van plan was.' Toen Wexford knikte, ging hij met meer vertrouwen verder. 'Ze hield zich niet aan haar afspraak met Kirkpatrick, niet vanwege zijn auto, maar alleen omdat ze genoeg van hem had en omdat ze een andere afspraak had gemaakt met die Smith. Ze ontmoette Smith ergens, liet haar eigen auto staan en ging met hem in zijn wagen naar Stowerton. In de kamer van Ruby kregen ze ruzie, waarschijnlijk over Kirkpatrick, en hij viel haar met een mes of een scheermesje aan. Hij slaagde erin haar het huis uit te krijgen en de auto in, maar ze stierf en hij gooide haar lichaam ergens uit de auto of verborg het in zijn huis in Sewingbury. Later, toen het minder druk op de weg was, haalde hij haar auto op en bracht hem terug naar Pump Lane.'
'Wie weet?' Wexford duwde zijn lege bord opzij. 'Het klopt wel. Kirkpatrick heeft er alleen als rivaal iets mee te maken en al zijn zorgen betreffen alleen de wraak van zijn vrouw.' Op dat moment zag Burden, die zijn hand uitstak naar de peper, Drayton zitten. 'Dan kunnen we die kleine intrige direct in de kiem smoren,' zei hij.
'Voor hij er te veel in opgaat, hè?' Wexford stond op. 'Ja, voorlopig zullen we het verhaal van Kirkpatrick maar geloven. Ik denk niet dat Griswold Smith als een nieuwe verdachte zal beschouwen.' Wat was Drayton in gedachten verzonken; het leek wel of hij in trance was. 'Ik stel het niet erg op prijs als mijn mensen er amoureuze betrekkingen op na houden met een Grover, behalve dan als het zakelijk nut heeft.' Hij liep naar de kassa om de rekening te betalen. Toen hij bukte om zijn veters vast te maken, zag hij onder de tafel een lang bloot been dat tegen Draytons knie gedrukt werd. 'Als ik het niet dacht, knietje vrijen,' zei hij in zichzelf. Hij pakte zijn wisselgeld op, liep naar de twee in de hoek en kuchte zachtjes. Drayton keek op en in plaats van koude zakelijkheid zag Wexford een dromerige vervoering in zijn blik. 'Voel je er iets voor om naar Sewingbury te rijden, Drayton?'
Nog voor hij uitgesproken was, stond de jongeman al en over zijn gezicht trok weer het gebruikelijke masker. 'Ik kom eraan, sir.'
'Drink je koffie eerst maar op.' Lieve help, dat meisje was een schoonheid! Het soort dat zo'n tien jaar bloeide en dan als stro in elkaar zakte voor ze dertig waren, het goud dat tot stof verging.
-
Geoffrey Smith had een van de vier verdiepingen van een verbouwd landhuis aan de andere kant van Sewingbury, een prachtig achttiende-eeuws huis dat mogelijk uit dezelfde tijd stamde als het klooster van St. Catherine waar het aan de achterkant op uitkeek. Een statige trap leidde naar een ruime overloop. In de muur tegenover de trap hadden oorspronkelijk verschillende deuren gezeten die nu dichtgespijkerd waren; de twee overige gaven toegang tot de, aan verschillende mensen verhuurde, kamers één en twee. Nummer twee was aan de linkerkant. Wexford belde aan. Het voorname huis was in tegenspraak met Burdens theorie over messen of scheermesjes. Maar anderzijds was het inderdaad een huis dat paste bij een klant van mr. Scatcherd. Toch was Burden niet voorbereid op de grote ruimte die hij te zien kreeg toen de deur naar binnen openzwaaide. Een ogenblik keek hij niet naar de vrouw die op de drempel stond, maar naar de geweldig grote kamer achter haar die overging in een andere, even grote kamer, en de twee enorme ramen aan het eind daarvan. Als de muren niet zo kaal geweest waren, had het meer aan een museum dan aan een woonkamer doen denken. Door de ramen vielen twee grote, eendere lichtvlekken en hij stond in de wat donkerder ruimte er tussenin.
Zodra hij haar ogen zag. wist Burden dat hij haar al eerder ontmoet had. Zij was de vrouw die geprobeerd had haar juwelen aan Knobby Clark te verkopen.
'Mrs. Smith?' vroeg Wexford.
Burden had niet bepaald verwacht dat ze hen welkom zou heten, maar haar reactie verbaasde hem toch. Er stond schrik en angst in haar ogen te lezen. Het leek wel of ze een jarenlange kwelling had ondergaan en net nu ze een tijdje met rust gelaten was, dezelfde kwelling opnieuw dreigde. 'Wat bedoelt u?' vroeg ze en ze legde speciale nadruk op ieder woord.
'Ik vroeg u of u mrs. Smith bent? Mrs. Geoffrey Smith?' Er kwam een harde trek op haar vermoeide gezicht dat vroeger knap geweest moest zijn. 'Gaat u alstublieft weg,' zei ze moeilijk. Wexford keek haar doordringend aan en toonde zijn legitimatiebewijs. Het had nog nooit zo'n prettige uitwerking gehad. Haar gezicht klaarde op en ze slaakte een zucht van verlichting. Toen begon ze te lachen. 'U kunt beter even binnenkomen.' Ze was plotseling vriendschappelijk, de keurige dame die Burden bij Knobby Clark in de winkel had gezien. 'Ik heb geen idee wat u hier komt doen,' zei ze. Hij was er zeker van dat ze hem niet herkend had. 'Maar het is nu wel duidelijk dat ik bij u geen gevaar loop. Ik bedoel . . . Nou ja, het is voor mij als alleenstaande vrouw natuurlijk beter niet zomaar vreemde mannen binnen te laten.'
Een zwak smoesje voor zo'n vertoon van afschuw en angst. Ondanks de zon die naar binnen scheen, was het in de kamer koud. 's Winters moest het hier ondraaglijk zijn. In het eerste reusachtige vertrek waar ze doorheen marcheerden, was geen kachel of radiator te bekennen. Ze kwamen in de tweede kamer met de hoge ramen. De ivoorkleurige dubbele deuren waar bij de scharnieren de verf afbladderde, werden achter hen gesloten. Het ameublement was veel te klein en veel te modern voor deze kamer, maar niet nieuw genoeg om mooi te zijn. Er was geen poging gedaan om de meubels in overeenstemming te brengen met het statige decor. De enorme ramen behielden zelfs met de voddige gebloemde stukken katoen een zekere voornaamheid, zoals rijke dames die tot armoe vervallen zijn soms een zekere statigheid behouden. 'Ik zou graag mr. Smith willen spreken. Wanneer denkt u dat hij terugkomt?'
'Ik zou hem ook graag willen spreken.' Haar bruine gerimpelde gezicht had nu een vreemde, half geamuseerde uitdrukking die tegelijk verdrietig leek. Haar bril danste op de korte neus. Vanaf het moment dat ze ontdekt had wie we waren, was de angst verdwenen en ze zag er uit als een vrouw die graag lacht, vaak ook om zichzelf. 'Geoffrey is vijf jaar geleden van me gescheiden,' zei ze.
'Weet u misschien waar hij nu is, mrs. Smith?'
'Niet mrs. Smith, mrs. Anstey. Noreen Anstey. Ik ben hertrouwd.' Ze wisselde een blik van verstandhouding met Wexford, een blik die sprak van veel, misschien onplezierige ervaringen. 'Kunt u mij niet vertellen waar u hem voor zoekt?'
'Een routineonderzoek, mrs. Anstey.' Zij was wel de laatste vrouw op aarde, dacht hij, die voor dat smoesje zou vallen. Er kwam verwijt in haar ogen.
'Het moet wel iets erg onbelangrijks zijn,' zei ze en de zachtmoedig spottende glimlach maakte scherpe groeven rondom haar ogen. 'Geoff is een van de eerlijkste mensen die ik ooit ontmoet heb. Vindt u niet dat hij een eerlijk gezicht heeft?' Wexford was erg benieuwd en hij griste de grote foto bijna uit haar handen. Een plezierig, gebruind gezicht, zwart haar, een pijp in de mond. De inspecteur zat al te lang in het vak om op grond van een foto te concluderen dat iemand eerlijk was. Hij zat er nog steeds naar te kijken toen Burden zei: 'Heeft u dit al eens eerder gezien?' Hij legde de aansteker in haar handen. Ze beefden een beetje toen ze hem aannam en een kreet van verrukking slaakte terwijl ze hem dicht bij haar gezicht hield. 'Mijn aansteker!' Ze probeerde hem aan te steken en haalde haar schouders op, maar haar gezicht straalde nog steeds. 'Waar heeft u hem gevonden? Dit is fantastisch! Wilt u een kopje thee? U blijft toch zeker een kopje thee drinken?'
Zoals ze daar op het randje van haar stoel zat, met de foto van Smith in haar schoot en de aansteker in haar hand, deed ze Wexford denken aan een kind op de morgen na Sinterklaas. Hij had haar geschat op acht- of negenendertig, maar plotseling leek ze veel jonger. Aan iedere hand droeg ze een trouwring. De ene was gegraveerd en had iets weg van de aansteker in haar hand, de andere leek meer op een gordijnring van de Hema.
'Welnu, laten we dit eerst even ophelderen,' zei Wexford. 'Deze aansteker is van u? Maar u zei dat u Noreen heette.'
'Dat klopt ook.' Hij was er zeker van dat hij haar geloven kon. leder woord dat ze sprak, had de duidelijke klank van waarheid. 'Noreen Ann Anstey. Iedereen noemde me altijd Ann. Eerst was ik Ann Greystock, dat was prima; toen Ann Smith, dat was saai, maar het ging wel. Maar Ann Anstey? Dat is vreselijk, het is net of je stottert. Dus gebruik ik mijn eerste naam.'
'U hebt de aansteker dus van uw eerste man gekregen?' vroeg Burden.
'Met Kerstmis. Laat eens zien . . . Dat moet in 1958 geweest zijn.' Ze aarzelde en glimlachte verdrietig. 'We hadden het toen goed samen. Ik verlichtte zijn leven.'
'Hoe bent u hem kwijtgeraakt?'
'Tja, hoe verlies je iets? Het was vorig jaar november. Mijn handtasje sloot niet goed. Ik had de aansteker altijd bij me hoewel ik me toen al niet meer kon veroorloven te roken.' Wexford wierp een blik op de kale, haveloze meubels en had daar onmiddellijk spijt van. Er ontging haar weinig en nu was ze gekwetst.
Ze fronste even haar wenkbrauwen en ging toen verder. 'De ene dag had ik hem nog en de volgende was hij weg. De week daarvoor was ik al een zilveren kettinkje op dezelfde manier verloren. Er zijn hele volksstammen die het nooit leren.' Ze streek liefdevol over de aansteker en ze zag Burden kritisch kijken. 'O, ik weet wel dat hij kostbaar is,' zei ze vlug. 'Alles wat ik van Geoff kreeg, was nogal kostbaar. Hij is niet rijk, maar hij is de vrijgevigheid zelf. Ik was zijn vrouw en voor mij was niets goed genoeg. De meeste andere dingen heb ik verkocht . . .' Ze was even stil en keek hem nog eens aan; hij besefte dat ze zich nu hun ontmoeting herinnerde. 'Ik moest wel,' zei ze. 'Ik ben onderwijzeres aan de kloosterschool van St. Catherine, maar daar verdien ik niet zoveel mee. Ik weet niet waarom ik dit gehouden heb.' Ze haalde haar schouders op als iemand die spijt heeft, maar dat zonde van zijn tijd vindt. 'Misschien omdat het zo persoonlijk is.' Haar plotselinge glimlach was als een filosofische vonk. 'Ach, het is prettig bemind te zijn geweest en je dat te herinneren als het voorbij is.'
Je bent het niet verloren, dacht Wexford. Vraag niet te veel van mijn goedgelovigheid. Jij zou hem verloren kunnen hebben en Anita Margolis kan hem verloren zijn, maar jullie zijn hem niet allebei in de tijd van zes maanden verloren. 'Mrs. Anstey,' zei hij, 'als zijn ex-vrouw weet u toch zeker wel waar mr. Smith nu woont.'
'Hij heeft me nooit - hoe noem je dat ook weer? - alimentatie betaald. Het was voor mij genoeg dat wij de kamers mochten houden om in te wonen.' Ze klemde haar onderlip tussen haar kleine witte tanden. 'O, ik snap al waar u hem voor nodig hebt. Voor de een of andere belastingzaak omdat hij boekhouder is. Nou, als iemand in zijn boeken heeft zitten knoeien, heeft Geoff daar niets mee te maken.'
'Waar kunnen we hem vinden?'
'Waar u vandaan komt, in Kingsmarkham.' Wexford luisterde ongelovig terwijl hij eraan dacht dat ze iedere Geoff Smith in het district nagegaan waren. 'Kingsbrook Road tweeëntwintig, Old Kingsbrook Road dan. Voor we trouwden, woonde hij in Kingsmarkham en na de scheiding is hij teruggaan.'
'Heeft u hem ooit over een zekere miss Anita Margolis horen praten?'
Het hinderde haar duidelijk toen ze de naam van een andere vrouw hoorde noemen. Hij zag het aan de manier waarop haar levenslustige glimlach vervaagde en haar handen samenknepen. Maar ze had een antwoord, een tegengif, dacht hij, voor ieder spoor van vergif. 'Is zij het meisje dat met haar belasting geknoeid heeft?'
'Mrs. Anstey, heeft uw vroegere echtgenoot een sleutel van deze kamers?'
Ze fronste haar al gegroefde, bruine voorhoofd. Haar ogen hadden de kleur van teakhout en gloeiden levendig. Het maakte niet uit wat ze droeg, dacht Wexford, je zag het niet eens. Haar persoonlijkheid, haar vitaliteit - 'Voor Ann, mijn tweede levenslicht' - maakten van haar kleren iets dat ze gewoon aandeed om warm te blijven. Nu pas drong het tot hem door dat ze een truitje en een oude plooirok droeg.
'Een sleutel?' vroeg ze. 'Dat zou me niet verbazen, maar als hij er een heeft, gebruikt hij hem toch niet. Soms. . .' Ze keek hem door neergeslagen oogharen aan, maar niet zedig, niet geraakt, meer alsof ze betwijfelde of hij het begrijpen kon. 'Soms wilde ik wel dat hij het deed,' zei ze. 'Het is niet
prettig om het leven van een ander te verpesten. Wat er met mij gebeurt, geeft niet. In tegenstelling tot wat men altijd denkt, is het een geweldige troost te weten dat je krijgt wat je werkelijk verdient. Geoff verdiende het beste en hij werd aan de kant geschopt. Ik zou graag willen horen dat het beter met hem gaat, dat is alles.' Het scheen dat ze even vergeten was wie er bij haar waren en het zich nu weer herinnerde. 'U denkt vast dat ik gek ben dat ik u dit allemaal vertel. Het spijt me. Als je lang alleen bent, praat je te veel tegen bezoekers. Weet u zeker dat u geen thee wilt?'
'Heel zeker, dank u.'
'Als u naar hem toe gaat,' zei ze, 'kunt u hem dan misschien . . . eh . . . de groeten doen? Alhoewel, misschien brengt u geen boodschappen over en misschien is hij het verleden vergeten.' Haar gezicht zat vol kleine groeven, een kaart vol ervaringen, en niet al die lijnen, dacht Wexford, zouden zonder meer weggeveegd kunnen worden.
'Voor Ann die mijn leven vernield heeft,' zei Burden toen ze weer in de auto zaten. 'Wat zou hij gedaan hebben? Zou hij teruggekomen zijn om de aansteker te stelen omdat hij een meisje had gevonden die hem misschien wel op prijs zou stellen?'
'Laten we maar niet te sentimenteel over hem doen. Hij heeft er zelf ook een aardig zooitje van gemaakt. . . met dat meisje aan wie hij hem gaf. Ik denk dat hij zich herinnerde dat hij zijn vrouw eens een cadeau had gegeven dat erg toepasselijk was als cadeautje voor een andere Ann. Hij is toch niet zo vrijgevig en hoogstaand als hij de woning van zijn ex-vrouw binnengeslopen is en hem gestolen heeft.'
'Hoe dan ook, we hoeven ons geen zorgen te maken dat hij hem negen jaar geleden aan Anita Margolis heeft gegeven. Hij hoeft hem pas een paar maanden geleden aan haar gegeven te hebben omdat hij haar waarschijnlijk toen pas heeft ontmoet.'
'Dat zou kunnen,' zei Wexford. 'Daar kan ik het wel mee eens zijn. Wat vindt jij ervan, Drayton?'
Burden keek beledigd omdat Drayton de eer te beurt viel om geraadpleegd te worden. 'Ik vermoed dat hij haar met een stiletto uit de winkel van Grover vermoord heeft,' merkte hij zuur op. Er kwam geen antwoord; het leek alleen of Drayton wat rechter op ging zitten. Wexford kuchte lichtelijk geamuseerd.
'Ga maar over Stowerton Road,' zei hij tegen Drayton. 'We zullen deze foto even aan Ruby Branch laten zien.'
Ze bekeek de foto aandachtig, maar Wexford wist dat het hopeloos was. Het was al te lang geleden, ze had al te veel gezichten moeten bekijken. De identificatie die de zaak had moeten oplossen, had haar alleen maar van haar stuk gebracht. Ze gaf de foto aan Wexford terug en schudde met haar rode lokken.
'Hoeveel van jullie komen hier nog langs?'
'Wat bedoelt u?'
Ruby schoof heen en weer op de blauwrode bank en staarde bitter naar de kale vloer.
'Een kerel die Martin heet,' zei ze, 'is pas tien minuten geleden vertrokken. Hij is er toch ook een van u, hè?' Wexford knikte, niet-begrijpend. 'Eerst komt die reusachtig grote wagen, roze met lila en woorden erop en dan stapt daar die kerel uit . . .'
'Wat voor kerel?' Toch niet Martin, dacht hij. Wat was er nou eigenlijk gaande?
'Nee, nee, die man met die rode das die toen bij u was. Zodra ik zijn auto zag, herinnerde ik me waar ik hem eerder gezien had. Ik heb hem die dinsdagavond twee keer gezien. Hij stond buiten bij de garage van Cawthorne toen ik er om tien over acht voorbijliep en om elf uur zag ik hem weer; hij zat in zijn auto en staarde iedereen aan alsof hij gek geworden was. Maar dat heb ik net al allemaal aan die Martin van u verteld.'
Wexford had de grootste moeite om niet in lachen uit te barsten. Onder de verf werd Ruby's gezicht nu echt roze van verontwaardiging. Wexford probeerde ernstig te blijven. 'U zegt dit toch niet allemaal omdat mr. Kirkpatrick u dat gevraagd heeft, wel? U bent toch niet in de verleiding gekomen door een chique ketting met rijnstenen?'
'Ik?' Ruby ging wat rechter zitten en probeerde deugdzaam te kijken. 'Ik heb niet eens met hem gepraat. Hij stapte net uit die gekke auto van hem toen uw collega eraan kwam. Hij stapte als de donder weer in en reed de straat uit. Die Martin,' zei ze gekrenkt, 'deed rot tegen me. Sommige mensen zouden het bedreiging noemen.'
'En andere mensen,' zei Wexford, 'zouden zeggen dat hij zwakkere zielen tegen hun lagere instincten beschermde.'
Bij de kruising naar Stowerton was Cawthorne nergens te vinden, maar zijn vrouw had zich op een benzinepomp gehesen en flirtte met een pompbediende. Haar benige knieën waren duidelijk geëtaleerd en oorringen, zo groot als kerstboom ballen, bengelden heen en weer onder gele krullen. In de machines van de wasserette werd het wasgoed nog steeds heen en weer geslingerd.
'Ze kunnen het vanavond bij de wasserette ook wel zonder jou af,' zei Wexford grinnikend.
'Pardon, sir?'
'Miss Grover komt hier dinsdagavond toch altijd de was doen?'
'O ja, sir. Ik begrijp het.' Hij had geen reden om zo erg te blozen, dacht Wexford. Hij was donkerrood tot diep in zijn nek.
'Met Kirkpatrick zit het we! goed.' zei hij. 'Zijn steekpenningen zijn op steenachtige grond gevallen.' De vergelijking klopte niet helemaal en hij voegde er haastig aan toe: 'Die twee vrouwen hebben hem inderdaad bij de garage gezien. Hij is een sufferd die zich niet weet te beheersen. Hij is bang voor een scheiding, niet voor de gevangenis.'
'Zal ik maar meteen doorgaan naar Old Kingsbrook Road, inspecteur?' vroeg Drayton stijfjes.
'Nummer tweeëntwintig zit aan deze kant.' Toen ze de methodisten kerk voorbijreden, leunde Wexford naar voren. Hij kreeg een vreemd, onaangenaam voorgevoel. Hij had dit al gevreesd toen mrs. Anstey het adres noemde, maar had die vrees onmiddellijk van zich afgezet omdat hij niet te snel conclusies wilde trekken. 'Moet je nou eens even kijken. Mike.'
'Alsof er een bom op gevallen is,' zei Burden moe.
'Ik weet het. ik heb datzelfde gevoel. Dit waren echt mooie achttiende-eeuwse huizen en het hele blok is al bijna vernield.' Hij stapte uit. gevolgd door Burden. In het zachte middaglicht staarde de laatst overgebleven muur hen aan. Je kon zo naar binnen kijken: er was groen behang boven, roze steenkleurig behang op de parterre. Zo'n tien meter van het dak hing nog een open haard aan het pleisterwerk en daar waar het pleisterwerk weggescheurd was, hing hij aan de kale stenen. Er was een dikke kabel omheen geslagen die aan de andere kant vastgemaakt was aan een trekker. Door het gele stof dat deze opwierp, zagen ze vaag het geschilderde bord: 'Voor sloopwerk Doherty' en daaronder: 'Wat wordt opgebouwd, moet ook weer worden afgebroken.'
Burden zag nog net het nummer op de deurpost die nog overeind stond, tweeëntwintig. Hij keek somber van de muur naar de kabel en van de kabel naar de trekker. Toen wenkte hij de man die erin zat.
'Politie,' zei Burden scherp tegen het rode bultige gezicht.
'Al goed, al goed. Ik ben aan 't werk net als iedereen. Wat wilt u?'
Burden keek langs hem heen naar het nummer op de deurpost.
'Er woonde hier een boekhouder, iemand die Smith heette. Weet u waar hij heen is?'
'Waar u hem niet vinden kunt' - hij grijnsde onplezierig - 'onder de grond.'
'Pardon?'
'Hij is dood,' zei de man terwijl hij in zijn stoffige handen wreef.