- 10 -
Er werd bijna onmiddellijk opengedaan toen hij op de deur van het huisje klopte. Een helle streep zonlicht viel op een zwart schort met lila vlekken en een scherp rood gezicht.
'Het is vals geld dat altijd weer opduikt,' zei mrs. Penistan. Burden begreep het niet. Hij wist niet of haar opmerking sloeg op zijn komst of op haar eigen onverwacht verschijnen. Ze verduidelijkte haar opmerking met een schrille lach. 'Ik zag mr. Margolis' advertentie en ik had meelij met hem, toen heb ik gezegd dat ik terug zou komen tot zij weer opduikt.' Ze boog zich naar hem toe terwijl ze haar bezem als een speer in de lucht hield en fluisterde vertrouwelijk: 'Als ze op komt dagen.' Ze ging opzij om hem binnen te laten. 'Denk om de emmer, het is hierbinnen een zooitje. Het is maar goed dat mijn jongens niet kunnen zien wat ik allemaal op moet knappen. Als ze het zagen, zouden ze hun moeder hier weghalen voor je het wist.' Burden herinnerde zich de op ossen lijkende gebroeders Penistan, die beslist niet zouden uitblinken in kinderlijke aanhankelijkheid, en glimlachte neutraal. Hun moeder bracht haar gezicht heel dicht bij het zijne en zei, deze keer zo opgewekt lachend dat het bijna leedvermaak leek: 'Ik zou niet gek opkijken als hier wandluizen zaten.' Een schril geschater achtervolgde hem naar het atelier.
Er scheen nog maar bitter weinig verbetering in de chaotische toestand van het huis te zijn gekomen. Misschien was ze er nog maar net aan begonnen. Er was niets opgeruimd of afgestoft en behalve de gewone onplezierige stank hing er een zure lucht, waarschijnlijk afkomstig van de overblijfselen in kopjes en glazen die door de hele kamer verspreid stonden. Als Ruby's doortastendheid en scherpzinnigheid ergens nodig waren, dan was dat zeker hier.
Margolis stond te schilderen. Overal om hem heen lagen tubes olieverf en er stonden verschillende potjes met een onherkenbare massa. In een ervan zat iets wat op zand leek, in een ander iets van ijzervijlsel. Toen Burden binnenkwam, keek hij op.
'Ik heb besloten er niet meer aan te denken,' zei hij zo beslist als hem mogelijk was. 'Ik ga gewoon door met mijn werk. Ann komt wel terug.' Hij voegde eraan toe alsof dat de doorslag gaf: 'Mrs. Penistan is het met me eens.' Dat was nu niet direct de indruk die Burden op de stoep gekregen had. Zonder iets te zeggen - laat de man vrolijk zijn terwijl het nog kan - bracht hij de aansteker te voorschijn. 'Heeft u dit wel eens gezien?'
'Dat is een aansteker,' zei Margolis wijsgerig, als een gezaghebbend archeoloog die een merkwaardige vondst in een grafheuvel identificeert. 'Ja, maar is hij van uw zuster?'
'Dat weet ik niet. Ik heb hem nog nooit gezien. Ze krijgt voortdurend allerlei dingen.' Hij draaide hem om. 'Kijk, haar naam staat erop.'
'Er staat Ann op,' verbeterde Burden hem.
Een opgeheven bezem ging aan de komst van mrs. Penistan in het atelier vooraf. Ze scheen iets grappigs te ontdekken, niet zozeer in de opmerkingen van haar werkgever, als wel in het simpele feit van zijn bestaan. Ze stond achter hem terwijl hij de aansteker bekeek, en vereerde Burden met een zeer nadrukkelijke knipoog.
'Laat mij maar eens kijken,' zei ze. Eén blik was voor haar voldoende. 'Nee,' zei ze, 'nee.' Deze keer scheen haar gelach gericht te zijn op Burdens onnozelheid, omdat hij veronderstelde dat Margolis in staat zou zijn om wat dan ook te herkennen. Burden benijdde haar bijna om haar onnozelheid, hoewel zij ook niet wist hoe ze een genie moest behandelen. Deze man was in praktische zaken een nul, hij drukte zich niet goed uit en daarom was hij voor haar een idioot die vrolijkheid opwekte en een soort ruw medelijden. 'Ze heeft nooit zoiets gehad,' zei ze vastberaden. 'Zij en ik dronken samen koffie 's morgens, dan rookte ze altijd een sigaretje. "Je hebt zo'n aansteker nodig," zei ik nog tegen haar toen ze weer met lucifers zat te klooien. "Zie er een te krijgen van een vriend." Dat was tegen de kerst, ziet u, en in januari was ze jarig.'
'Dus zou ze hem met haar verjaardag gekregen kunnen hebben?'
'Als dat zo was, dan zou ze hem aan me hebben laten zien. Ze heeft ook nooit een gasaansteker gehad. "Mijn zoon zou je er een tegen inkoopsprijs kunnen bezorgen, hij zit toch in de handel," zei ik, maar ze . . .'
Burden viel haar in de rede; zijn oren verwachtten al de pijnlijke krassende lach die dit verhaal zeker zou besluiten, ook al viel er niets te lachen. 'Ik kom er zelf wel uit,' zei hij.
'Denk om de emmer!' schreeuwde mrs. Penistan hem vrolijk na. Buiten was alles van goud die morgen, de zonneschijn, de gele trompetnarcissen en ook het kleine voorwerp in zijn zak.
-
De auto van Kirkpatrick stond in de oprit. Burden wurmde zich erlangs, zijn jas streek langs de letters en de lila bloemen.
'Hij zegt dat hij ziek is,' zei mrs. Kirkpatrick met een harde, rauwe stem.
Burden liet haar zijn kaart zien. Aan een advertentieblaadje zou ze net zoveel aandacht geschonken hebben.
'Hij zegt dat-ie verkouden is.' Ze zei het spottend, alsof een verkoudheid van alle aandoeningen de minst fatsoenlijke, de vreemdste was. Ze liet hem binnen bij de twee kinderen die hem zwijgend aanstaarden en zei: 'U kunt net zo goed gaan zitten. Ik zal 'm wel vertellen dat u er bent.'
Twee of drie minuten later kwam Kirkpatrick beneden. Onder de zijden ochtendjas die hij droeg was hij blijkbaar volkomen gekleed. Burden herinnerde zich gelijk uitgedoste figuren, maar dan vrolijker, jovialer, in de slaapkamerkomedies uit de jaren dertig, zoals die nog steeds meedogenloos opgevoerd werden door de plaatselijke toneelverenigingen. Soms sleepte zijn vrouw hem mee naar die voorstellingen. Het decor van met snit overtrokken stoelen en namaak-houten wanden was geheel in overeenstemming met deze indruk, maar Kirkpatrick keek als een geslagen hond. Als dit een echte voorstelling was, dan maakte de held in het verhaal wel de indruk dat hij zijn openingstekst vergeten was. Zijn gezicht was ongeschoren. Hij slaagde erin naar zijn kinderen te glimlachen en streek even over het lange blonde haar van zijn dochtertje.
'Ik ga de bedden opmaken,' zei mrs. Kirkpatrick. Door de toon van haar stem slaagde zij er bijna in deze alledaagse woorden te laten klinken als een duister dreigement. Haar man knikte haar bemoedigend toe, alsof hij zijn vrouws interesse voor de een of andere ongewone, intellectuele bezigheid wilde stimuleren.
'Het spijt me te horen dat u zich niet goed voelt.'
'Ik denk dat het iets psychologisch is,' zei Kirkpatrick. 'Ik was gistermiddag helemaal van streek.'
Een psychologische verkoudheid, dat is iets nieuws, dacht Burden. Hardop zei hij: 'Dat is dan jammer, want ik ben bang dat u misschien weer door de molen zult moeten. Is het niet beter om op te houden met die klucht dat u in miss
Margolis geïnteresseerd zou zijn vanwege de schilderijen van haar broer?' Kirkpatricks blik ging naar het plafond. Van boven kwamen harde geluiden, alsof zijn vrouw in plaats van de bedden op te maken, bezig was het meubilair kort en klein te slaan. 'Wij weten best dat u een verhouding met haar had,' zei hij ruw. 'U dreigde haar te vermoorden. U hebt zelf toegegeven dat u dinsdagavond in Stowerton was.'
'Sst, zachtjes!' zei Kirkpatrick op gekwelde toon. 'Goed. Dat klopt allemaal. Ik heb er eens over nagedacht; daarom voel ik me zo rot. Ik heb besloten dat ik het u beter kan vertellen. Het gaat niet om haar,' zei hij, en hij keek naar de jongen en het meisje. 'Het zijn mijn kinderen. Ik wil mijn kinderen niet verliezen.' Op zachte toon voegde hij eraan toe: 'De kinderen worden altijd aan de moeder toegewezen, hoe dan ook.'
Burden haalde ongeduldig zijn schouders op. 'Hebt u dit wel eens gezien?'
De kleur die Kirkpatrick naar het gezicht steeg, was een emotioneel teken dat Burden niet thuis kon brengen. Schuld? Afgrijzen? Hij wachtte. 'Het is van Ann.'
'Weet u dat zeker?'
'Ik heb gezien dat ze 't had.' Hij liet alle schijn varen en zei: 'Ze smeet het in mijn gezicht.'
-
Hoewel het warm was in het kantoor, hield Kirkpatrick zijn regenjas aan. Hij was uit eigen vrije wil gekomen, zei Burden tegen Wexford, om er zonder zijn vrouw wat makkelijker over te kunnen praten.
'Hebt u deze aansteker aan miss Margolis gegeven?' vroeg Wexford.
'Ik? Hoe kan ik zoiets nou betalen?'
'Vertel me dan maar eens hoe u wist dat hij van haar was.' Kirkpatrick vouwde zijn handen en boog zijn hoofd. 'Het was ongeveer een maand geleden,' zei hij bijna fluisterend. Ik kwam haar opzoeken, maar ze was niet thuis. Margolis scheen me niet te willen kennen en ik zat buiten in de auto te wachten tot ze terugkwam. Niet in deze wagen,' zei hij met een kleine pijnlijke frons, 'die andere die ik toen nog had, die zwarte.'
Hij zuchtte en ging weer met zachte stem verder. 'Ongeveer een halfuur later kwam ze in de hare terug; ze had hem laten nakijken. Ik stapte uit en liep naar haar toe. De aansteker die u daar hebt, lag voor in haar auto en ik pakte hem op. Ik wist dat ze hem niet eerder gehad had en toen ik de inscriptie zag "Voor Ann, mijn tweede levenslicht" .. . Nou ja, ik kende haar en ik begreep op welke voet ze met de gever moest staan.' Er kwam een spoor van hysterie in zijn stem. 'Ik was woest. Ik had haar wel kunnen vermoorden . . . Jezus, dat bedoelde ik niet zo!' Hij haalde zijn hand over zijn mond alsof hij zo de onvoorzichtige woorden kon wegvegen. 'Dat bedoelde ik niet. U weet wel dat ik het zo niet bedoelde, hè?'
Wexford zei heel gladjes: 'Ik weet weinig van u af, mr. Kirkpatrick. U schijnt een gespleten persoonlijkheid te zijn. De ene dag vertelt u me dat miss Margolis voor u alleen de sleutel was naar de kunstverzameling van haar broer en de volgende dat u hartstochtelijk jaloers was. Welke persoonlijkheid . . . eh . . . is de sterkste?'
'Ik hield van haar,' zei hij houterig, 'ik was jaloers.'
'Natuurlijk was u dat,' zei Wexford honend.
'Vertel verder over de aansteker,' zei Burden.
In plaats van verder te gaan, zei de man ongelukkig: 'Mijn vrouw mag het niet te weten komen. O, God, ik was stom, gek om ooit bij die griet in de buurt te komen.' Misschien viel het hem op dat Wexford geen beloften deed over geheimhouding en begreep wat dat betekende, want hij zei wild: 'Ik heb haar niet vermoord, ik weet er niets vanaf.'
'Voor iemand die van haar houdt, geeft u niet veel blijk van verdriet, mr. Kirkpatrick. Zullen we het nog eens over die aansteker hebben?'
Kirkpatrick huiverde in de warme kamer. 'Ik was afschuwelijk jaloers,' zei hij. 'Ze pakte de aansteker van me af en keek er op een speciale manier naar.'
'Wat bedoelt u met een speciale manier?'
'Alsof het iets belachelijks was,' zei hij vaag, 'alsof het allemaal een grote grap was.' Hij haalde zijn hand over zijn voorhoofd. 'Ik zie haar nog in die gevlekte bontjas, mooi, vrij. . . Ik ben nooit zo vrij geweest. Ze hield dat kleine klompje goud in haar hand. Ze las die woorden op de onderkant hardop voor en ging door met lachen. "Van wie heb je hem gekregen?" vroeg ik. "Mijn royale vriend weet zich nogal goed uit te drukken, hè?" zei ze. "Zoiets zou bij jou niet opkomen, Alan. Alles wat jij doet, is optelsommetjes maken. Maar je komt er nooit uit." Ik weet niet wat ze bedoelde.' Zijn vingers hadden witte indrukken achtergelaten waar hij ze op de huid had gedrukt. 'U hebt het over blijk geven van verdriet,' zei hij. 'Ik hield wel degelijk van haar, of dat dacht ik tenminste. Als je van iemand houdt, dan moet je het erg vinden als ze doodgaat, is het niet? Maar, mijn God, als ik haar niet kon hebben, helemaal alleen, dan wilde ik liever dat ze dood was!'
'Wat deed u dinsdagavond in Stowerton?' snauwde Wexford.
'Dat hoef ik u niet te vertellen.' Het klonk lusteloos, niet uitdagend. Toen maakte hij zijn jas los alsof hij het plotseling warm gekregen had.
'Dat zou ik maar niet doen,' waarschuwde Burden, 'als u toch weggaat. Zoals u gisteren al zei, we kunnen u hiervoor niet vasthouden.'
Kirkpatrick stond op. Hij zag er vermoeid uit, bijna uitgeput. 'Kan ik dan gaan?' Hij friemelde zenuwachtig aan de ceintuur van zijn jas. 'Ik kan u verder toch niets meer vertellen.'
'Misschien kom ik wel naar u toe,' zei Wexford. 'Weet u wat?' We komen later op de dag nog even langs.'
'Als de kinderen naar bed zijn,' voegde Burden eraan toe. 'Misschien weet uw vrouw wat u in Stowerton moest doen.'
'Als u dat doet,' zei Kirkpatrick fel, 'dan is het uw schuld als ik mijn kinderen verlies.' Hij ademde zwaar en keerde zijn gezicht naar de muur.
-
'Zo, nou kan hij daarbinnen bij Drayton wat afkoelen,' zei Wexford in de Carousel bij een kopje koffie. Het café lag tegenover het politiebureau en hij vond het er prettiger dan in hun eigen kantine. Als hij binnenkwam, maakten de ongure elementen altijd dat ze wegkwamen en ook nu waren ze alleen met de espresso-automaat, de rubberplanten en de jukebox die iets van Mantovani speelde.
'Vreemd dat Ruby hem zo duidelijk herkende,' zei Burden, 'maar dat ze er toch niet zeker van was dat hij Geoff Smith is.'
'Ik weet 't niet, Mike. Volgens jouw ideeën over moraal en misschien ook volgens de mijne was zijn gedrag niet bepaald vlekkeloos, maar hij gedroeg zich toch niet verdacht. Ze zal hem niet zo goed opgenomen hebben.'
'Goed genoeg om te weten dat hij kort, jong en donker was. Kirkpatrick is niet zo kort, hij moet ongeveer een meter vijfenzeventig of een meter tachtig zijn. Bovendien begrijp ik zijn schuilnaam niet. Smith is duidelijk, maar waarom Geoff? Waarom dan niet John of William?'
'Misschien is een van Kirkpatricks voornamen Geoffrey. Dat moeten we hem eens vragen.' Wexford trok zijn stoel wat uit de weg voor een slank blond meisje in een rok en
een truitje dat het café binnengekomen was. Ze ging aan een tafeltje zitten aan de andere kant van het scherm dat de ruimte in tweeën deelde. 'Het meisje Grover,' fluisterde hij. 'Die is ook eens een keertje vrij. Als haar vader niet op bed lag, zou ze niet de gelegenheid krijgen om ook maar vijf minuten weg te gaan.'
'Ik heb gehoord dat hij nogal een boeman is,' zei Burden terwijl hij haar ongemerkt opnam. Ze keek dromerig, alsof haar gedachten ver weg waren. 'Ik vraag me af hoe hij aan die hernia komt? Hij zal echt geen zwaar werk gedaan hebben.'
'Beperk je als rechercheur maar tot het werk waarvoor je betaald wordt.' Zijn chef zei het met een grijns.
Linda Grover had een frambozen milkshake besteld. Burden keek toe hoe ze het spul door een rietje opzoog en wat verlegen rondkeek toen er gorgelende geluiden uit het glas kwamen. Wat roze schuim bleef aan haar bovenlip hangen. Haar haar, zacht en satijnachtig als dat van een kind, was nog een opvallend goud en iets op deze gouden dag. 'Kirkpatrick is een vaste klant van haar,' vervolgde Burden. 'Hij koopt daar zijn avondblad. Ik vraag me af of hij daar ook een mes heeft gekocht.'
'Laten we maar eens teruggaan en dat uitvissen,' zei Wexford. De zon en de warmte maakten hun wandelingetje naar de overkant te kort. 'Scheelt nogal wat, hè?' zei hij toen ze het trapje op liepen en weer terug waren tussen de koude stenen muren van het politiebureau.
-
Drayton zat aan de ene kant van het kantoor, Kirkpatrick aan de andere. Ze leken vreemden voor elkaar, onverschillig, lichtelijk geërgerd, alsof ze op een trein zaten te wachten. Kirkpatrick keek op met een zenuwachtige trek om zijn mond.
'Ik dacht dat jullie nooit zouden komen,' zei hij wanhopig tegen Wexford. 'Als ik u vertel wat ik in Stowerton gedaan heb, verklaart u me voor gek.'
Beter gek dan een moordenaar, dacht Wexford. Hij trok een stoel bij. 'Laat maar eens horen.'
'Ze wou niet met me mee,' mompelde Kirkpatrick 'vanwege die verdomde wagen. 'Ik verwachtte niet dat ze naar dat feestje zou gaan, dus,' zei hij opstandig, 'ging ik naar Stowerton om eens te kijken wat ze wel deed. Ik was er om acht uur en ik heb uren zitten wachten. Ze kwam niet, en ik zat daar maar te wachten en toen ze niet op kwam dagen, wist ik dat ze tegen me gelogen had. Ik wist dat ze iemand gevonden had die rijker, jonger, harder was . . . O, wat maakt het ook uit!' Hij kuchte moeilijk. 'Dat is alles wat ik gedaan heb, ik heb gewacht.' Hij keek Burden aan. 'Toen u me gistermorgen bij het huisje zag, was ik van plan haar te vragen of ze zich verbeeldde dat ze me beduvelen kon!' Als een zwarte vlek tegen het zonlicht stond Drayton vol verachting naar hem te staren. Waar dacht hij aan? vroeg Wexford zich af. Dacht hij soms dat hij met zijn donkere mannelijke charme, die vandaag bijna beledigend duidelijk was, nooit zo laag zou kunnen zinken?
'Het begon donker te worden,' zei Kirkpatrick. 'Ik parkeerde mijn auto onder een boom naast de garage van Cawthorne. Ze maakten daarbinnen een afschuwelijk kabaal met hun geschreeuw en muziek. Ze kwam niet. De enige die naar buiten kwam, was een dronkenlap die een citaat uit Omar Khayyam liep te brallen. Ik heb daar zeker drie uur zitten wachten, o, langer nog . . .'
Wexford boog zich verder over het bureau, vouwde zijn handen en rustte met zijn ellebogen op het rozenhouten blad. 'Mr. Kirkpatrick,' zei hij ernstig, 'uw verhaal kan waar zijn, maar het klinkt me nogal ongeloofwaardig in de oren. Is er iemand die zou kunnen helpen uw verhaal te bevestigen?' Kirkpatrick zei bitter: 'Dat is mijn zaak, niet? U hebt uw plicht gedaan. Ik heb nog nooit gehoord van een politieman die getuigen ging zoeken om zijn eigen theorie tegen te spreken.'
'Dan heeft u nog heel wat te leren. We zijn hier niet om theorieën op te bouwen, maar om het recht te laten zegevieren.' Wexford was even stil. Drie uur, dacht hij. In die tijd was het paar bij Ruby aangekomen, had de buurvrouw de smak gehoord en was het paar het huis uit gestrompeld. 'U moet gezien hebben dat de gasten arriveerden. Hebben ze u niet gezien?'
Tot het donker werd, heb ik in de auto om de hoek geparkeerd, naast de wasserette.' Zijn gezicht betrok. 'Dat meisje heeft me gezien,' zei hij. 'Welk meisje?'
'Dat meisje uit de winkel van Grover.'
'U zag haar om zeven uur toen u uw avondblad kocht,' zei Wexford, die probeerde zijn geduld te bewaren. 'Wat u om zeven uur deed, doet niet ter zake.'
Kirkpatricks sombere gezicht bloosde. 'Ik heb haar nog één keer gezien,' zei hij, 'in Stowerton.'
'Daar hebt u het nog niet eerder over gehad.' Nu klonk zijn stem ongeduldiger en ieder woord klonk als een speldenprik.
'Ik ben het beu om iedere keer voor gek gezet te worden,' zei Kirkpatrick kwaad. 'Ik ben het beu. Als dit voorbij is, schei ik uit met die baan. Er zal wel iemand met zeep, poeder en lippenstift moeten leuren, maar ik schei ermee uit; dan ben ik nog liever werkloos.' Hij balde zijn vuist. 'Als ik hier nog uit kom,' zei hij.
'Het meisje,' zei Wexford. 'Waar heeft u het meisje gezien?'
'Ik stond in het straatje aan de achterkant van de wasserette, een klein eindje verderop. Ze kwam langs in een auto en ze stopte voor de verkeerslichten. Ik stond toen naast mijn wagen. Vraag me niet hoe laat het was; dat weet ik echt niet.' Hij haalde diep adem. 'Ze keek naar me en giechelde. Maar ze herinnert het zich vast niet. Ik was voor haar alleen een grap, een klant die haar opgehouden had. Ze zag me naast die auto staan en dat vond ze nogal grappig. Lipdew! Als ze zich wast, zal ze wel aan me denken en flink lachen, iedere keer als ze haar . . .'
Draytons gezicht was wit geworden en hij stapte naar voren en balde zijn vuist. Wexford viel Kirkpatrick snel in de rede om de laatste woorden ongezegd te laten, onschuldige woorden misschien, maar het kon ook grof zijn.
'In dat geval,' zei hij, 'zal ze het zich wel herinneren, denkt u niet?'