- 9 -

 

Na de regen zag de stad er schoon uit. In de avondzon schitterden de trottoirs als bladgoud en een dunne mist steeg van de grond omhoog. Het was warm en de lucht was drukkend. Met een brok in zijn keel van opwinding reed Drayton in zijn gehuurde auto door High Street en parkeerde hem in het steegje naast haar huis. Hij wilde zijn longen vullen met frisse lucht, niet met deze benauwde stadslucht die hem belette diep adem te halen.

Hij schrok toen hij haar zag. Zij was het onderwerp van zijn dagdromen geweest en hij had verwacht dat de werkelijkheid hem zou teleurstellen. Ze was zomaar een meisje dat hij aardig vond, dat hij zou bezitten als hij de kans kreeg. Dat was hem al zo vaak overkomen. Hoe kwam het dan dat alle andere mensen in de volle winkel - en daar waren knappe meisjes bij - hem slechts bewegende dingen toeschenen? De begeerte die hem de vorige avond op straat naast de winkel overvallen had en die sindsdien veranderd was in koele prikkelende berekening, kwam met een klap terug. Terwijl de winkelbel in zijn oren rinkelde, stond hij haar aan te staren.

Haar ogen onmoetten de zijne en ze gaf hem een vage, heimelijke glimlach die maar nauwelijks loskwam van haar mondhoeken. Hij keerde zich om en begon als tijdverdrijf met de boekenstandaard te spelen. Er hing een onaangename geur in de winkel, etenslucht uit het woonhuis achter de winkel, het misselijk makende geurtje van onverpakte zuurtjes, het vuil dat de hoeken vulde die niemand ooit schoonmaakte. Op de plank boven zijn hoofd droeg de porseleinen spaniël nog steeds zijn pot met stoffige bloemen. Niemand zou hem ooit kopen, evenmin als de asbak en de kruik naast hem. Welke Wedgwood kenner - welke kenner van wat dan ook - zou deze winkel ooit binnengaan?

Er kwamen steeds meer klanten binnen. Het voortdurende gerinkel van de bel maakte Drayton zenuwachtig. Hij draaide de standaard snel in het rond en de gekleurde omslagen flitsten voorbij in een felle, onbegrijpelijke caleidoscoop: een geweer, een doodskop onder een sombrero, een meisje, overdekt met bloed en rozen. Hij keek op zijn horloge en zag dat hij nog maar twee minuten in de winkel stond. Nu was er nog maar één klant. Toen kwam er een vrouw om een knippatroon. Hij hoorde Linda zachtjes, minachtend zelfs zeggen: 'Het spijt me, we zijn gesloten.' De vrouw liet zich niet afschepen. Ze moest het vanavond nog hebben, het was dringend. Drayton voelde dat Linda haar schouders ophaalde, hoorde een vastbesloten weigering. Hij vroeg zich af of het haar gewoonte was om met dit koude, norse geduld verzoeken af te wijzen? De vrouw liep mopperend weg. Het luik ratelde voor de etalage en hij keek hoe ze de knip op de deur deed.

Toen draaide ze zich om en liep langzaam naar hem toe. Omdat ze niet meer glimlachte en haar armen stijf tegen haar lichaam gedrukt hield, dacht hij dat ze wat zou gaan zeggen; misschien zou ze zich verontschuldigen of voorwaarden stellen. In plaats daarvan, zonder een woord te zeggen of haar handen te bewegen, hief ze haar mond op naar de zijne en opende haar lippen met een verlangende zucht. Hij paste zijn stemming aan bij de hare en gedurende een ogenblik werden ze verenigd door de zoen. Toen nam hij haar in zijn armen en sloot zijn ogen voor de spokende parodieën op de boekomslagen, de orgie van kronkelende minnaars, parend in alle mogelijke houdingen, een rhassale vruchtbaarheidsritus in moderne naaktheid. Hij liet haar los en mompelde: 'Laten we gaan.' Ze giechelde zachtjes, wat hem een aarzelend lachje ontlokte. Hij wist dat ze lachten om hun eigen zwakheid, hun weerloosheid tegen het geweld van hun gevoelens.

'Ja, laten we gaan.' Ze ademde moeilijk. Haar korte staccato-giechel was geen uiting van vreugde. 'Mark . . .' zei ze, wat vragend en toen nog eens: 'Mark . . .' alsof het herhalen van zijn naam voor haar een beslissing inhield. Het leek hem een belofte.

'We gaan naar Pomfret,' zei hij. 'Ik heb de wagen.'

'Naar Cheriton Forest?'

Hij voelde een steek van teleurstelling, maar hij knikte toch.

'Ben je er wel eens geweest?'

De betekenis van de vraag ging niet aan haar voorbij. 'Met papa en mama om te picknicken.' Ze keek hem ernstig aan. 'Niet op deze manier,' zei ze. Dat kon van alles betekenen. Het kon betekenen dat ze er nog nooit met een vriendje geweest was, met geen enkele man, om er te vrijen of om alleen maar hand in hand te lopen. Woorden waren een vermomming voor gedachten en bedoelingen.

Ze ging naast hem in de auto zitten en begon een klein ritueel: haar rok gladstrijken, haar handschoenen uittrekken, haar handtasje onder het dashboard zetten. Wat waren vrouwen toch vaak overdreven netjes, wat een aandacht besteedden zij niet aan onbelangrijke details. En hoe zelden lieten ze zich gaan. Het gezicht dat ze trok, was niet hetzelfde dat hij na hun omhelzing gezien had, maar een trots, zelfvoldaan masker achter het autoraampje, zodat iedereen kon zien dat ze zich samen met een man in die auto volkomen op haar gemak voelde.

'Waar wil je eten?' vroeg hij. 'Ik had het Cheriton hotel gedacht, aan de rand van het bos.'

Ze schudde haar hoofd. 'Ik heb geen honger. Laten we maar wat gaan drinken.'

Was een meisje als zij ooit in zo'n omgeving geweest? Zou ze de kans om daar gezien te worden, voorbij laten gaan? Hij voelde een diepe verachting voor haar afkomst, haar gebrekkige conversatie en de meelijwekkende bekrompenheid van haar wereldje. En toch was haar fysieke tegenwoordigheid bijna ondraaglijk opwindend voor hem. Hoe kon hij een uur met haar in een hotelbar zitten zonder haar aan te raken en waar moesten ze over praten? Hij had haar niets te zeggen. Er waren regels voor dit spelletje, voorgeschreven amoureuze scherts die enige overeenkomst vertoonde met de paringsdans in de vogelwereld. Vroeger op de avond, voor hij de winkel binnen was gegaan, had Drayton dit voorspel een beetje gerepeteerd, nu had hij echter het gevoel dat dat al ver achter hem lag. De zoen had hen al op de drempel gebracht. Hij wilde zo graag dat ze een beetje vrolijk deed, een beetje plezier maakte zodat zijn opwinding misschien van begeerte zou veranderen in iets waardigers. 'Ik weet het niet,' zei hij mat. 'Uitgerekend de eerste avond dat ik een auto huur, regent het natuurlijk niet.'

'Zonder de auto zouden we hier helemaal niet gekomen zijn.' Vóór hen, tussen de takken van de uitbottende bomen, glommen de lichten van Pomfret in de schemering. 'Het wordt donker,' zei ze.

In zijn wanhoop om een onderwerp van gesprek te vinden, overtrad hij een regel. 'We hebben vandaag een zekere Kirkpatrick ondervraagd. Het was ongebruikelijk en misschien zelfs verkeerd om over politiezaken te praten. 'Hij is een klant van je. Ken je hem?'

'Ze zeggen me niet hoe ze heten.'

'Hij woont hier in de buurt.' Hier precies moet het zijn, dacht hij. De zwarte glooiing van het bos rees voor hen op en ervoor lagen, als gevallen dozen in een groene wei, een tiental blauw-met-witte huizen, in landhuisstijl.

'O, kijk!' zei ze, 'die auto.' Daar stond hij in een oprit, het roze en lila vloekte in het licht van een garagelamp. 'Dat is de man die je bedoelt, hè? Hij moet gek zijn om in zo'n ding rond te rijden. Ik heb me doodgelachen.' Haar levendigheid over zoiets kinderachtigs deed hem onplezierig aan. Zijn mond verstrakte. 'Wat heeft hij gedaan?' vroeg ze.

'Dat kun je me beter niet vragen.'

'Je bent wel voorzichtig, hè?' Hij voelde dat ze naar hem keek. 'Je staat er zeker wel goed op bij je baas?'

'Ik hoop het.' Hij dacht dat ze naar hem glimlachte, maar durfde zich niet om te draaien. Hij bedacht plotseling dat haar zwijgzaamheid misschien dezelfde reden had als de zijne en dat schokte hem. Hier begon het bos en de weg was te donker om een ogenblik zijn aandacht te laten verslappen. Toen in de verte tussen donkere groepjes coniferen de lichten van het hotel opdoemden, legde ze haar hand op zijn knie.

'Mark,' zei ze, 'Mark, ik wil toch maar liever niets gaan drinken.'

-

Het liep tegen negenen toen Burden het telefoontje van het bureau kreeg.

'Ruby Branch is weer terug, adjudant.' Het was de stem van Martin. 'Ze heeft Knobby Clark meegebracht en ze wil u spreken. Ik krijg er geen woord uit.'

Het klonk verontschuldigend, alsof hij een standje verwachtte, maar Burden zei alleen: 'Ik kom eraan.'

Hij voelde aan het zenuwachtige, benauwde trekken in zijn keel dat er eindelijk wat zou gaan gebeuren. Zijn vermoeidheid was verdwenen.

Ruby zat lusteloos in de hal van het politiebureau met een martelaarsgezicht op hem te wachten. Naast haar op een rode kuipstoel die niet groot genoeg was voor zijn dikke ronde lichaam, zat de heler uit Sewingbury. Toen Burden hem zag, herinnerde hij zich hun laatste ontmoeting. Nu keek hij zenuwachtig en timide, de vorige keer stond hij met een minachtende blik de juwelen te bekijken die een keurig uitziende dame hem probeerde te verkopen, maar hij had er te weinig voor willen geven. Opeens werd Burden kwaad.

'En?' vroeg hij, 'wat moet je hier?'

Met een zware berouwvolle zucht keek Ruby de hal rond en het leek of ze het kleurrijke interieur aansprak. 'Een mooie manier van praten als ik me opoffer om helemaal hierheen te komen. U denkt toch niet dat ik voor m'n lol hier zit?' Knobby Clark hield zijn mond. Hij had de handen in zijn zakken en scheen moeite te hebben om in evenwicht te blijven op een stoel die op een kleiner achterwerk berekend was dan het zijne. Uit zijn starende varkensoogjes kon men afleiden wat hij dacht.

'En wat moet hij hier?' vroeg Burden.

Ruby vond het blijkbaar nodig voor hen beiden het woord te doen. Ze zei: 'Ik dacht wel dat George naar hem toe zou gaan, omdat ze oude makkers zijn. Ik ben nota bene expres met de bus naar Sewingbury gegaan toen ik hier vandaan kwam.' Ze was even stil. 'Nadat ik u geholpen had,' zei ze veelbetekenend. 'Maar als u 't niet wil weten, is 't mij ook goed, dan ga ik maar.' Ze greep haar tasje en stond op. Haar grote boezem onder de bontkraag ging geagiteerd op en neer.

'Kom dan maar mee naar mijn kantoor."

Nog steeds zonder iets te zeggen, verhief Knobby Clark zich voorzichtig van zijn stoel. Burden kon met gemak boven op zijn hoofd kijken. Er stond alleen nog een zacht dotje haar op zijn kruin dat Burden deed denken aan de afgebroken stelen op een grote misvormde koolraap.

Vast van plan niet meer tijd te verdoen, zei hij: 'Laat maar eens zien. Wat is het?' Knobby antwoordde slechts met een lichte trilling van zijn massieve schouders. 'Zou u de deur dicht willen doen?' vroeg Ruby. Haar gezicht had een geplaagde uitdrukking. 'Laat het hem zien, mr. Clark.'

De kleine juwelier aarzelde. 'Luister eens, mr. Burden,' zei hij - het was voor het eerst dat hij iets zei - 'U en ik hebben een hele tijd geen moeilijkheden gehad, wel in geen zeven of acht jaar.'

'Zes,' zei Burden scherp. 'Het is volgende maand net zes jaar geleden dat je je in de nesten gewerkt had met die horloges.'

'Toen kwam ik vrij,' zei Knobby gebelgd.

'Ik begrijp niet waarom u daar weer over moet beginnen.' Ruby ging zitten om moed te verzamelen. 'Ik zie niet in waarom u hem moet kleineren. Ik kom hier uit eigen vrije wil . . .

'Hou je mond,' snauwde Burden. 'Denk je dat ik niet weet wat er gaande is? Je bent kwaad op je vriendje, je wilt hem erbij lappen. Dus ging je naar de winkel van deze kleine onderkruiper in Sewingbury om te weten te komen wat Monkey Matthews hem vorige week had verpatst. Hem kleineren! Laat me niet lachen. Als hij nog kleiner was, zouden we over hem struikelen.' Hij slikte. 'Het was geen menslievendheid, het was uit wrok. Natuurlijk ging Clark met je mee toen je hem vertelde dat we Monkey hier houden. Nu kun jij de rest invullen, maar bespaar me je gesnotter.'

'Knobby wil zeker weten dat hij niet in moeilijkheden komt,' zei Ruby. Haar stem ging over in een huilerig gefluister. 'Hij wist het niet en hoe kon ik het weten? George is donderdag een paar uur alleen in huis geweest terwijl ik ging werken, geld verdienen voor hem . . .' Misschien herinnerde ze zich de waarschuwing van Burden wat betreft sentimenteel gesnotter, want ze ging kalmer verder. 'Hij moet het ergens in m'n kamer gevonden hebben.'

'Wat heeft hij gevonden?'

Een vette hand ging terug naar een rafelige zak, kwam weer te voorschijn en liet iets hards en glimmends op Burdens bureau vallen. 'Alstublieft, mr. Burden, prachtig stukje vakmanschap, achttien-karaats goud, een meesterstuk.'

Het was een aansteker van glimmend, roodachtig goud, even hoog en breed als een lucifersdoosje, alleen platter; de zijkanten waren versierd met een patroon van druivenbladeren. Toen Burden de inscriptie op de onderkant zag: 'Voor Ann, mijn tweede levenslicht', klemde hij zijn tanden op elkaar.

Er ontstond een grote scheur in Knobby's gezicht, als een spleet in een manga die uit zijn schil barst; de man was bezig te glimlachen. 'Het was donderdagmorgen, mr. Burden.' De opgezwollen handen gingen open en beefden. ' "Hier kun je lekker op verdienen," zegt Monkey tegen me. "Waar heb je 't vandaan?" vraag ik, want ik ken hem. "Het is niet alles goud wat er blinkt," zeg ik . . .'

'Maar als het geen goud was,' zei Burden hatelijk, 'kon het wat jou betreft tot de jongste dag blijven blinken.'

Knobby keek zuinig. ' "Ik heb het geërfd van m'n ouwe tante," zegt hij, "mijn tante Ann." "Dat moet een vrolijk wijfje geweest zijn," zeg ik. "Heb je haar sigarenkoker en haar heupfles ook nog geërfd?" Maar dat was maar een geintje, mr. Burden. Ik had geen idee dat er een luchtje aanzat. Het stond niet op de lijst.' Er verscheen weer een scheur in zijn gezicht, een scheur van braafheid deze keer. 'Ik heb hem er twintig voor gegeven.'

'Maak dat je grootje wijs. Ik ben niet gek en jij bent geen filantroop.' Burden herinnerde zich weer de vrouw met de juwelen. 'Je hebt hem er tien gegeven,' zei hij verachtelijk. Knobby Clark sprak hem niet tegen. 'Ik verlies erop, mr. Burden. Tien of twintig, het groeit me niet op m'n rug. U maakt er toch geen werk van, hè? Geen moeilijkheden?'

'O, maak dat je wegkomt,' zei Burden moe. Knobby ging. Hij leek kleiner dan ooit hoewel hij op zijn tenen scheen te lopen. Toen hij weg was, steunde Ruby het rode hoofd in haar handen.

'Dat was het dan,' zei ze. 'Mijn God, ik had nooit gedacht dat ik George nog eens zou verlinken.'

'Je hoort zeker de haan kraaien in de verte.'

'U bent een hard mens. U gaat iedere dag meer op uw baas lijken.'

Dat vond Burden geen onprettige gedachte. 'Jij kunt ook gaan,' zei hij. 'We zullen het maar niet meer over dat andere hebben. Je hebt de overheid al genoeg tijd en geld gekost. Ik zou me voortaan maar bij mijn dweilen en bezems houden.' Hij grinnikte, zijn goede humeur kwam terug. 'Je hebt er slag van andermans vuil op te ruimen.'

'Mag ik even naar George toe?'

'Nee, dat zou ik maar niet doen. Dat zou wel eens verkeerd uit kunnen pakken.'

'Ik dacht wel dat u het niet goed zou vinden.'

Ze zuchtte. 'Ik wou hem zeggen dat ik het niet zo kwaad gemeend heb.' Haar gezicht was lelijk, opgeverfd en oud. 'Ik hou van hem,' zei ze en haar stem klonk erg moe. 'Ik heb twintig jaar van hem gehouden. Ik denk niet dat u dat kunt begrijpen. Voor u en de anderen is het een vies grapje, hè?'

'Goedenavond, Ruby,' zei hij, 'ik heb nog meer te doen.' Wexford zou het er beter afgebracht hebben. Hij zou iets gezegd hebben dat ironisch en ruw, maar toch aardig was geweest. Het was waar wat ze zei. Hij, Burden, kon het niet begrijpen, zou het nooit begrijpen, wilde het ook niet begrijpen. Voor hem was dat soort liefde ondenkbaar, pornografie voor de bibliotheek van Grover. Hij ging naar beneden om met Monkey Matthews te praten.

'Je moest je eens een aansteker aanschaffen, Monkey,' zei hij, staande in een rookwolk terwijl hij naar de verzameling afgebrande lucifers keek.

'Ik schijn er niet mee overweg te kunnen, mr. Burden.'

'Ook niet met een mooie gouden? Of hou je liever de poet?' Hij hield de aansteker in zijn hand en bracht hem toen omhoog zodat het licht van het kale peertje erop scheen. 'Gevonden voorwerpen stelen,' zei hij, 'wat een afgang!'

'Ik hoef zeker niet te vragen hoe u eraan komt?'

'Nee, dat heeft helemaal geen zin.'

'Ruby zou me zoiets niet aandoen.'

Burden aarzelde een ogenblik. Ze had gezegd dat hij op Wexford begon te lijken en hij had het als een compliment opgevat. Misschien kon hij van zijn baas nog wel iets anders leren dan ongevoeligheid. Zijn ogen werden groot van boosheid en afschuw. 'Ruby? Dat valt me van je tegen.'

'Nee, ik denk ook niet dat ze dat zou doen. Vergeet het maar. Zoiets kan je eerder verwachten van die geniepige ouwe idioot, Knobby Clark. Die zou zijn eigen grootmoeder voor kattenvoer verkopen.' Met langzame berusting stak Monkey nog een sigaret op. 'Hoe lang krijg ik hiervoor?' vroeg hij gelaten.

-

De autolichten waren uit. Hij had op een open plaats geparkeerd tussen dichtbegroeide bomen, hoge donkere sparren en dennen, geknipt voor scheepsmasten of vlaggenstokken. De rechte grijze stammen waren een paar meter verder al niet meer te onderscheiden. Daarachter was het dag noch nacht, alleen een donkere doolhof.

Hij hield haar in zijn armen en voelde haar hartslag. Dat was het enige geluid. Hij verwachtte dat het donker zou zijn als hij zijn ogen opendeed - hun kus was lang en blind geweest - maar de bleke schemering gaf hem een schok.

'Zullen we een eindje lopen?' vroeg hij en pakte haar hand. Het was goed gekomen tussen hen. Hij wist niet waarom, maar in plaats van triomf kreeg hij een onnaspeurlijk en tot dan toe ongekend gevoel van angst. Het had niets te maken met de angst voor fysieke tekortkomingen, noch voor een psychologische mislukking, maar meer de angst voor een vreselijke betrokkenheid. Tot nu toe waren zijn seksuele avontuurtjes van korte duur geweest, vrolijk soms, en het had hem nooit echt geraakt. Maar ze waren voor hem in geen enkel opzicht een voorbereiding geweest of een generale repetitie. Nu had hij geheel andere, veel diepere gevoelens. Hij werd er helemaal door in beslag genomen, het was iets nieuws, iets angstaanjagends. Hij kreeg bijna het gevoel dat het de eerste keer voor hem was.

'Het lijkt wel een vreemd land,' zei ze.

Dat was het. Een onbekend, nog niet in kaart gebracht gebied, met een onvertaalbare taal. Dat zij precies hetzelfde voelde als hij, door middel van telepathie, deed hem schrikken. Toen keek hij haar aan en terwijl hij haar blik volgde naar de toppen van de bomen, wist hij plotseling met een gevoel alsof ze hem in de steek gelaten had, dat ze alleen het bos zelf bedoelde en niet een gemoedsgesteldheid. 'Ben je ooit in een bos geweest?'

'Nee,' zei ze, 'maar het is precies als gisteravond; met jou alleen tussen hoge muren. Heb je daaraan gedacht toen je me hierheen bracht?' Ze beklommen een pad dat over één heuvel liep en deze precies in tweeën sneed; de weg leek op een insnijding in dik zwart vlees of een gehechte wond.

'Is dat tot je doorgedrongen?'

'Misschien.'

'Dat was slim van je.' Ze ademde nauwelijks hoewel het een steile weg was. Wat verder naar links liep een smal voetpad tussen de bomen.

'Maar hier zijn geen ramen, hè?' Meer dan iets ter wereld, op dat ogenblik nog meer dan haar helemaal bezitten, wilde hij die bedekte glimlach zien, dat omhoog komen van de mondhoeken zonder dat ze haar lippen opende. Sinds ze het bos in gereden waren, had ze niet geglimlacht en die blik was het belangrijkste, de kern van haar aantrekkingskracht voor hem. Zonder die glimlach kon hij haar kussen, zelfs dat hoogtepunt bereiken waarvoor ze hier gekomen waren, maar hij zou het gevoel hebben dat hij het mooiste gemist had . . . of misschien zou hij gespaard blijven. Hij was nu al de slaaf van een hersenschim.

Ze zei hem zachtjes na: 'Geen ramen . . . Niemand die op je let of die je tegenhoudt.' Ze voegde er ademloos aan toe terwijl ze zich naar hem toe keerde zodat hun lichamen en hun ogen dicht bij elkaar waren: 'Ik ben het zo beu dat iedereen op me let, Mark.'

Een oranje vierkantje in een muur, een bel die altijd rinkelde, een kijvende stem die riep.

'Je bent bij mij,' zei hij, 'en niemand let op mij.' Gewoonlijk was hij subtieler, maar haar nabijheid benam hem zijn terughoudendheid en maakte van hem het opschepperige mannetjes dier. Voor hij zichzelf kon weerhouden, vroeg hij met een schor gefluister: 'Glimlach voor me.' Haar vingers sloten om zijn schouders, niet hard of hartstochtelijk, maar met een zachte, bijna berekenend verleidelijke druk. Haar ogen waren zonder uitdrukking en de uitnodiging werd uitsluitend overgebracht door het trillen van haar half gesloten oogleden. 'Toe, alsjeblieft, glimlach . . .'

Toen, plotseling, werd hij beloond. Een overstelpende drang greep hem aan, maar toch nam hij haar beheerst in zijn armen en sloot zijn mond over de glimlach waarnaar hij zo verlangd had.

'Niet hier,' fluisterde ze. 'In het donker. Neem me mee naar het donker.' Ze reageerde krachtig, maar toch meegaand. De woorden die ze tegen zijn lippen had gesproken, schenen zijn lichaam binnen te vloeien en hem met warmte te vullen. Hij zag een smal pad en droeg haar, dicht tegen zich aan gedrukt, naar de diepe schaduwen van het bos. Hoog boven hen fluisterden de toppen van de bomen en het geluid was als het koeren van duiven in de verte. Hij deed zijn jas uit en legde die op de zanderige grond. Toen hoorde hij dat ze woorden tegen hem fluisterde die hij niet kon thuisbrengen, maar hij wist dat ze niet langer aarzelend of afwachtend waren. Zij strekte haar handen naar hem uit om hem naast zich te trekken.

Het was bijna volkomen donker en ze scheen deze anonieme heimelijke duisternis nodig gehad te hebben zoals hij haar glimlach. Haar koketterie en haar verlegen stilzwijgen hadden plaatsgemaakt voor een koortsachtige honger. Dat het niet voorgewend was, maar gemeend, wist hij toen ze zijn hoofd in haar handen nam die nu sterk en onstuimig waren. Hij kuste haar hals en borsten en slaakte een diepe zucht van genot. Het duister was als een warme rivier waarin ze verdronken. Ze noemen het de kleine dood, dacht hij, en toen vloeide langzaam alle kracht om nog te denken uit hem weg.