- 12 -

 

De aansteker had in de zon op het bureau gelegen en toen Wexford hem oppakte, voelde hij warm aan. De ranken en bladeren van het druivenpatroon glinsterden zacht. 'Griswold heeft me de les gelezen,' zei hij. Burden keek zuur toen de naam van de korpschef genoemd werd. 'Volgens hem mag dit niet uitlopen op een moordzaak. Te weinig bewijzen, en zo. We kunnen nog een paar dagen rondneuzen en dan hebben we het gehad.'

Burden vroeg bitter: 'Moet alles op zijn kop worden gezet, alleen maar om Monkey Matthews nog een paar maanden achter de tralies te krijgen?'

'De vlek op het kleed was een verzinsel van Ruby, Anita Margolis is met vakantie, het paar dat het pad afstrompelde, was dronken en Kirkpatrick is gewoon bang voor zijn vrouw.' Wexford was even stil terwijl hij peinzend met de aansteker speelde. 'Ik citeer de boven ons gestelde machten,' zei hij.

'Martin houdt het huis van Kirkpatrick in de gaten,' zei Burden. 'Hij is vandaag niet gaan werken. Drayton hangt waarschijnlijk nog bij dat meisje rond. Moet ik ze terugroepen, sir?'

'Wat zouden ze anders moeten? Er valt verder weinig te doen, en wat de andere vragen betreft die ik beantwoord zou willen zien: Griswold heeft geen interesse en ik zou trouwens toch niet weten hoe we die in twee dagen zouden kunnen beantwoorden.'

Zonder iets te zeggen, stak Burden zijn hand uit naar de aansteker en bekeek hem, zijn dunne lippen op elkaar geperst. Toen zei hij: 'Ik vraag me af of het dezelfde vragen zijn waar ik aldoor over loop te denken. Wie gaf haar die aansteker en is hij hier in de buurt verkocht? Wie was de dronken kerel buiten bij het huis van Cawthorne over wie Kirkpatrick het had?'

Wexford opende de la van zijn bureau en haalde er zijn Daily Telegraph uit. 'Herinner je je dit stukje?' vroeg hij. 'Dat ze haar verloving met Richard Fairfax uitmaakt? Ik wed dat hij het was. Mrs. Cawthorne zegt dat hij om ongeveer elf uur bij hen wegging en Cawthorne zegt dat hij een cognacglas op een van zijn dieselpompen liet staan.'

'Inderdaad, echt iets voor een schrijver,' zei Burden somber. 'En je weet wat ik over Goering gezegd heb.' Wexford grinnikte om de onthutste reactie van de adjudant. 'Volgens Kirkpatrick liep hij een citaat uit Omar Kayyam te schreeuwen. Ik had vroeger zelf ook interesse voor de oude Kayyam. Ik vraag me af wat hij citeerde.

-

' "Ik vraag me vaak af wat de wijnhandelaars kopen, Zou het ook maar half zo kostbaar zijn als wat ze verkopen?" Of bracht hij misschien dood en verderf met zijn betoverde zwaard.' Burden nam dit laatste serieus. 'Dat kan hij niet gedaan hebben,' zei hij. 'Hij was om acht uur al bij Cawthorne en hij is pas om elf uur weggegaan.'

'Dat weet ik. Het was maar een grapje. Hoe dan ook, Griswold wil niet hebben dat we zonder duidelijke aanwijzingen nieuwe verdachten op gaan zoeken. Dat zijn mijn orders en daar moet ik me aan houden.'

'Ik neem aan dat er toch niets op tegen is als ik bij een paar juweliers ga informeren. We zouden een duidelijke aanwijzing hebben als iemand zich herinnerde de aansteker aan Kirkpatrick verkocht te hebben of misschien aan Margolis zelf.' Burden stak de aansteker in zijn zak. Wexford keek dromerig, wat afwezig, maar niet ontmoedigend, dus zei Burden vlug: 'Ze sluiten vroeg vandaag. Ik zal maar gauw aan de slag gaan voor alle winkels dicht zijn.' Alleen achtergebleven, probeerde de inspecteur zich een bijzonder veelbetekenend vers te herinneren. Toen hij erachter was, grinnikte hij.

-

'Welke lamp was voorbestemd om zijn kindertjes

struikelend in het donker te leiden?'

-

Er moest een oplossing zijn. Hij kwam er eindelijk achter, maar het was niet erg inspirerend. 'Zomaar een ingeving, de hemel heeft gesproken,' zei hij hardop tegen het glazen beeldje. Zoiets hebben we nodig, dacht hij.

Kirkpatrick leunde met zijn elleboog op het dak van zijn auto die hij op het plein voor de Olive and Dove had geparkeerd, terwijl hij de ingang van de winkel van Grover in het oog hield. Vanaf het ontbijt had hoofdagent Martin zijn huis en de opzichtige auto in de gaten gehouden. Mrs. Kirkpatrick was met de kinderen gaan winkelen en net toen Martin, op zijn gunstige plek onder de aangrenzende bomen van Cheriton Forest, alle hoop opgaf, was de handelsreiziger te voorschijn gekomen en weggereden in de richting van Kingsmarkham. Het was gemakkelijk geweest om hem te volgen; zelfs een bus die tussenbeide kwam en vijandige verkeerslichten die op het verkeerde ogenblik op rood sprongen, konden zo'n opvallende wagen niet lang bescherming bieden.

Het was een warme morgen, de lucht was zacht en geurig en hield een vage belofte in dat de zomer in aantocht was. Over Kingsmarkham hing een fijn waas, goudkleurig in de zon. Iemand uit de bloemisterij kwam een doos stijve paarse tulpen buiten op het rek zetten.

Kirkpatrick was nu bezig de glazen van een zonnebril met de revers van zijn sportjasje schoon te vegen. Daarna wandelde hij naar de "stoeprand. Martin stak als eerste de weg over en mengde zich tussen de mensen die inkopen deden. In plaats van regelrecht naar de boekwinkel te gaan, stond Kirkpatrick voor de bloemist even stil en keek naar de fluwelen viooltjes, hyacinten in potten en trompetnarcissen die nu goedkoop waren vanwege de ruime aanvoer. Zijn ogen gingen naar de muur van het steegje waar de zon nooit kwam, maar hij draaide zich vlug om en verdween om de hoek van York Street. Het duurde misschien vijftien seconden voor Martin besloot iets te doen. Het was maar een paar stappen naar de winkel van Grover. De bel rinkelde toen hij de deur opendeed.

'Ja?' Linda Grover kwam uit de deur achter de winkel. Martin knipperde om zijn ogen te laten wennen aan het halfdonker en zei vaag: 'Ik kijk alleen maar even rond.' Hij kende haar slechts van horen zegen, maar hij wist zeker dat zij hem niet kende. 'Ik zoek een verjaardagskaart,' zei hij. Ze haalde onverschillig haar schouders op en pakte een tijdschrift. Martin liep langzaam naar het achterste gedeelte van de winkel. Elke keer als de bel ging, keek hij op van de kaarten standaard. Er kwam een man om sigaren te kopen en een vrouw met een pekinees dat aan de dozen op de vloer snuffelde. De eigenaresse van het hondje kwam achter de kaarten standaard staan om tussen de boeken met ezelsoren te zoeken in de bibliotheek van Grover. Martin was blij met haar komst. Eén persoon die in de schaduw rondhing, trok meer de aandacht dan twee. Hij hoopte dat ze veel tijd nodig zou hebben om een boek uit te kiezen. De hond stopte zijn kop in zijn broekspijp en haalde een natte neus langs zijn been.

Toen ze vijf minuten later de enige overgebleven klanten waren, kwam Alan Kirkpatrick binnen met een in rood-met-goudkleurig papier gewikkeld pakje onder de arm.

-

Rood en goud waren de herkennningskleuren van Joy Jewels. Er lag een rood tapijt op de vloer, hier en daar stonden bustes van goudkleurig papier-maché op rode voetstukken en elk beeld had verscheidene armen zoals sommige Oosterse godinnen. Op de uitgestoken spitse vingers hingen glinsterende kettingen van rijnstenen. Leisteen, kwarts en andere halfedelstenen die misschien slechts knap geslepen stukjes glas waren, vormden prisma's die het glinsterende zonlicht opvingen en terugkaatsten. Op de toonbank lag een rol felrood pakpapier met een patroon van gouden bladeren. De bediende legde net zijn schaar weg toen Burden binnenkwam en de aansteker omhoog hield.

'Wij verkopen geen aanstekers. Ik betwijfel trouwens of iemand hier uit de buurt zoiets in voorraad zou hebben.' Burden knikte. Bij vier andere juwelierszaken had hij hetzelfde antwoord gekregen.

'Een kunststukje,' zei de bediende en hij glimlachte als iemand die iets moois en zeldzaams ziet. 'Acht of negen jaar geleden zou het hier wel vandaan hebben kunnen komen.' Acht of negen jaar geleden was Anita Margolis nog bijna een kind. 'Hoezo?' vroeg Burden zonder veel interesse. 'Voor wij de zaak van Scatcherd overnamen. In die tijd heette dit de beste juwelierszaak tussen Londen en Brighton te zijn. De oude mr. Scatcherd woont nog steeds boven. Als u hem wilt spreken . . .'

'Ik ben bang dat het al te lang geleden is,' onderbrak Burden. 'Het zou zonde zijn van mijn tijd en de zijne.' Veel te lang geleden. Het was nu april en met Kerstmis had Anita Margolis haar sigaretten nog met lucifers aangestoken. Hij liep langs York Street onder de kale bomen. De waterige zon scheen op hun grijs met geel gespikkelde schors en de kleine jonge blaadjes maakten een zelfde patroon van schaduwen op het trottoir. Het eerste wat hij zag toen hij High Street in liep, was de auto van Kirkpatrick die voor de Olive and Dove stond. Als Martin hem uit het oog verloren was. . . Maar nee, daar stond de Ford van de hoofdagent aan het einde van de gele streep. Burden bleef op Kingsbrook Bridge staan en doodde de tijd door naar de zwanen te kijken, een mannetje en een vrouwtjeszwaan bij elkaar in hun eigen rivier. Het bruine water kabbelde zachtjes verder over de ronde gevlekte stenen. Burden wachtte.

-

Het gezicht van het meisje betrok toen ze Kirkpatrick zag. Ze bekeek hem van top tot teen voor ze haar tijdschrift dichtsloeg en stak haar vinger wat kinderlijk tussen de bladzijden. 'Ja?'

'Ik kwam toevallig langs,' zei Kirkpatrick onhandig. 'Ik dacht dat ik je maar even moest komen bedanken.' Martin zocht een verjaardagskaart uit. Hij trok een wat sentimenteel gezicht zodat de vrouw met het pekinees zou denken dat hij de wens aan de binnenkant stond te bewonderen.

'Dit is voor jou, als bewijs van mijn dankbaarheid.' Kirkpatrick schoof zijn pakje tussen de kranten en het blad met chocoladerepen.

'Ik wil je cadeautjes niet,' zei het meisje houterig. 'Ik heb niets voor je gedaan. Ik heb je werkelijk gezien.' Haar grote grijze ogen keken bang. Kirkpatrick boog zich naar haar toe en zijn bruine krullen raakten daarbij bijna haar eigen blonde haar.

'O ja,' zei hij vleierig, 'je zag me wel, maar het gaat erom . . .'

Ze viel hem scherp in de rede. 'Het doet er niet toe, het is voorbij. Ze zullen me niet meer lastig komen vallen.'

'Maak je 't niet open om te kijken wat het is?' Ze draaide zich om, haar hoofd gebogen als een lentebloem op een zwakke stengel. Kirkpatrick deed het rood-met-gouden papier en het vloeipapier eraf en nam uit de doos met roze watten een ketting van glinsterende kralen. Het waren kleine, metaalachtig glanzende steentjes in alle kleuren van de regenboog. Rijnstenen, dacht Martin. 'Geef het maar aan je vrouw,' zei het meisje. Ze voelde aan de hals van haar truitje tot er iets zilverachtigs over haar dunne vingers gleed. 'Ik wil het niet hebben. Ik heb echte juwelen.'

Kirkpatrick perste zijn lippen op elkaar. Hij stopte de ketting in zijn ene zak, de prop verkreukeld papier in zijn andere. Toen hij weg was en de winkeldeur achter zich had dichtgesmeten, ging Martin naar het meisje toe met de verjaardagskaart in zijn hand.

Ze las de wens. ' "Voor mijn lieve grootmoeder"?' zei ze spottend en hij vermoedde dat ze naar zijn grijzende haar keek. 'Weet u zeker dat het deze moet zijn?' Hij knikte en betaalde. Haar ogen volgden hem en toen hij omkeek, glimlachte ze met gesloten lippen. Op de brug kwam hij Burden tegen.

'Wat heb je daar?' vroeg de adjudant terwijl hij even spottend naar de kaart keek. Drayton, dacht hij met tegenzin, zou dat linker ingepikt hebben. Hij staarde over de brugleuning in het water naar de boog die bruin en amberkleurig weerspiegeld werd, terwijl Martin hem vertelde wat hij gehoord had.

'Hij wilde haar een ketting cadeau doen,' zei Martin. 'Een opzichtig ding, verpakt in rood-met-goud papier.'

'Ik ben benieuwd,' zei Burden peinzend, of hij altijd naar Joy Jewels gaat, of hij daar jaren geleden ook een aansteker heeft gekocht toen het nog de zaak van Scatcherd was.. .'

'En hem kort geleden voor dit meisje heeft laten graveren?'

'Het zou kunnen.' Burden keek naar Kirkpatrick die achter het stuur van zijn auto zat. Hij stapte uit en ging de bar van de Olive and Dove binnen. 'Daar gaat je man,' zei hij tegen Martin, 'zijn verdriet verdrinken. Wie weet, komt hij misschien, als hij zich moed ingedronken heeft, de inspecteur zijn snuisterijen aanbieden. Hij zal ze zeker niet aan zijn vrouw geven.'

De mist was opgetrokken en de zonneschijn was nu echt warm. Burden deed zijn regenjas uit en legde hem over zijn arm. Hij zou nog een keer proberen uit te vinden waar die aansteker vandaan kwam, nog eens gaan informeren, en als hij dan niets te weten kwam, zou hij het opgeven en naar de Carousel gaan om met Wexford te lunchen. Maar had het eigenlijk wel zin? Was het niet wat te ver gezocht? Hij wilde eerst wel een kop thee hebben, maar in de Carousel zouden ze nu wel met de lunch bezig zijn. Hij bedacht opeens dat er op nog geen honderd meter afstand van de brug een klein cafeetje was waar ze op ieder uur van de dag sterke thee en gebakjes hadden. Hij liep het pad op tussen de huisjes en kwam in Kingsbrook Road uit. Het was net om de hoek, op de eerste verdieping van een van de herenhuizen.

Het was vreemd hoe dicht de mist in dit gedeelte van de stad nog was, en dat op deze hoog gelegen grond; de mist was hier donker en okerachtig geel. Hij ging de grote huizen voorbij en stond aan de voet van de lage heuvel stil.

Hij realiseerde zich nu dat wat hij voor mist gehouden had, in werkelijkheid wolken kalk waren en door die wolken heen zag hij het bord van de aannemer: 'Voor sloopwerk Doher-ty. Wat wordt opgebouwd, moet ook weer worden afgebroken!' Daarachter, waar het blok huizen met zijn café was geweest, stond een bouwval van afgebrokkelde muren, daken en vloeren waarvan de puien al omgetrokken waren. Tussen het puin van wat eens een prachtig bouwwerk was geweest, stond een houten wagen en op de drempel zaten drie werklui hun twaalfuurtje op te eten.

Burden haalde zijn schouders op en draaide zich om. De binnenstad werd langzaam en zonder pardon gesloopt. Schoonheid en gratie waren onpraktisch. De oude gebouwen moesten plaats maken voor bouwsels van beton en glas zoals het politiebureau. Voor nieuwe gebouwen was nieuwe riolering en nieuwe bedrading nodig en als de wegen opgebroken werden, gingen de oude bomen dood. Nieuwe winkels vervingen de oude, rijnstenen en vergulde godinnen waren de koopwaar van wat eens de beste juwelierszaak tussen Londen en Brighton was geweest. . . Hij bedacht dat het geen zin had zijn tijd te verdoen met treuren over het verleden. Als hij dan al geen thee kreeg, zou hij er in ieder geval voor zorgen dat hij op tijd kon gaan eten. Maar hij moest toch eerst nog een informatie gaan inwinnen.

Mr. Scatcherd deed Burden denken aan een erg oude, erg vriendelijke papegaai. De grote kromme neus hing boven een vriendelijke mond en de vogelachtige indruk werd nog onderstreept door een geel vest en een wijde ruige broek die aan een vederdek deed denken. De kamers boven de winkel hadden vroeger een volière kunnen zijn, zo groot en luchtig waren ze, en de ramen gaven uitzicht op de toppen van fluisterende, uitbottende bomen.

Hij werd binnengelaten in een woonkamer die zo te zien niet meer veranderd was na de inrichting in de jaren tachtig. Maar in plaats van het donkere bruin en rood uit de negentiende eeuw was hier het pluche en het fluweel gifgroen, purper en blauw. Een kroonluchter glinsterde in het felle licht van de zon als een handvol diamanten die in de ruimte gestrooid zijn en daar zijn blijven hangen. Er lagen dikke, glanzend groene zijden kussens met gouden kwastjes. Er stonden hier dingen, dacht Burden terwijl hij in een goudkleurige leunstoel ging zitten, waarvoor Cawthorne heel wat over zou hebben om ze te bezitten.

'Om deze tijd neem ik gewoonlijk een glaasje madera en een biscuittje,' zei mr. Scatcherd. 'Het zou me genoegen doen als u meedeed.'

'Dat is erg vriendelijk van u,' zei Burden. Hij had deze ouderwetse vorm van traktatie nog nooit genoten en hij rouwde nog steeds om de vernieling die hem zijn thee had ontnomen en de stad haar oude glorie. 'Heel graag.' Aan de vriendelijke glimlach zag hij dat het goed was dat hij het niet afgeslagen had. 'Het heeft precies de kleur van een granaatsteen,' zei de oude juwelier toen hij de wijn op een Japans porseleinen blad binnenbracht. 'Geen robijn.' Er was een bijna strenge ondertoon in zijn wat zwakke stem gekomen, de gedecideerde zekerheid van een kenner. 'Een robijn is geheel anders. Wat heeft u voor me meegebracht om te bekijken?'

'Dit.'

De hand die de aansteker aanpakte, was grijs en krom, de nagels lang, maar vlekkeloos schoon.

'Zou het hier ergens in de buurt gekocht kunnen zijn? Of kun je dit soort dingen alleen in Londen krijgen?'

Mr. Scatcherd luisterde niet naar hem. Hij had de aansteker meegenomen naar het raam en knikte afgemeten met zijn hoofd terwijl hij een loep in zijn oude oog drukte. 'Les grappes de ma vigne,' zei hij eindelijk. Burden ging gretig rechtop zitten. 'Dat is de naam van het patroon. De druiven uit mijn wijngaard. Baudelaire, natuurlijk. Misschien kent u het gedicht. Erg toepasselijk voor een cadeau aan een geliefde.' Hij glimlachte met teder genoegen toen hij de aansteker omdraaide. 'En dat was het ook,' zei hij terwijl hij de inscriptie las. 'Een aardig compliment voor een dame.'

Burden had geen idee wat hij bedoelde. 'Kent u hem? Heeft u hem al eerder gezien?'

'Enige jaren geleden.' De kroonluchter toverde roze, paarse en groene vlekjes op de muren. 'Zeven of acht jaar geleden.' Mr. Scatcherd borg zijn loep op en straalde van genoegen. De regenbooglichtjes flikkerden op zijn kale hoofd. 'Ik ken het ontwerp,' zei hij, 'en ik zal me de inscriptie altijd herinneren.'

'Maar het is er nog maar kort geleden in gegraveerd!'

'O nee. Nog voor ik met pensioen ging en Joy Jewels de zaak overnam.' Een spottend glimlachje trok om zijn mond en deed zijn ogen twinkelen terwijl hij de naam uitsprak. 'Kijk, adjudant,' zei hij, ik zal het toch wel weten; ik heb dat dingetje zelf verkocht.'