- 11 -
Zonneschijn kan veel goedmaken, vooral als het de eerste milde lentezon is. Vreemd genoeg bekoelde het Draytons kwaadheid. Toen hij de straat overstak, had hij zichzelf weer in de hand en hij kon weer rustig, met wat spot zelfs, aan Kirkpatrick denken. Die kerel was een uilskuiken, een zielige idioot met een baan voor een mietje, verwijfd, nagewezen en bespot door vrouwen. Hij had een roze-met-lila auto en hij was handelsreiziger in cosmetica. Op een goede dag zou de een of andere parfummagnaat hem een harlekijnspakje laten aantrekken met een poederdons op zijn hoofd en verwachten dat hij huis aan huis zou bellen om gratis zeep uit te delen aan de huisvrouwen die een bonnetje konden laten zien en een reclameversje zingen. Hij was een marionet, een slaaf.
De winkel was leeg. Dit moest een rustige tijd zijn, lunchtijd. De bel klonk hard omdat hij even wachtte voor hij de deur dichtdeed. In het zonlicht zag de winkel er nog benauwder
uit. Vlokken stof hingen en dansten in de zonnestralen. Hij stond te luisteren naar het helse kabaal dat van boven kwam na zijn gebel, rennende voetstappen, een geluid dat leek op het vallen van een deksel, een harde basstem die riep: 'Ga als de donder naar de winkel, Lin.'
Ze kwam met een theedoek in haar hand binnenrennen. Toen ze hem zag, verdween de zorgelijke blik en ze keek kribbig. 'Je bent te vroeg,' zei ze, 'veel te vroeg.' Toen glimlachte ze en er was iets in haar ogen waarvan hij niet zeker wist of hij het nou wel zo leuk vond; een blik van triomf en van zelfingenomenheid. Misschien dacht ze wel dat hij niet kon wachten om bij haar te zijn. Ze hadden voor vanavond een afspraak en hij was al om halftwee gekomen. Dat wilden ze altijd, je week maken en kneedbaar in hun lange zachte handen; daarna schopten ze je opzij. Zo was het ook met Kirkpatrick gegaan. 'Ik kan niet mee,' zei ze, 'ik moet op de winkel letten.'
'Je kunt wel mee naar de plaats waar ik je heen breng,' zei Drayton hard. Hij vergat zijn woede over Kirkpatricks woorden, de hartstocht van de vorige avond, de tederheid die begonnen was. Wat was zij tenslotte? Een winkeljuffrouw - en in wat voor een winkel - bang voor haar vader, een hitje met een theedoek. 'Naar het politiebureau,' zei hij. Haar ogen werden zo groot als schoteltjes. 'Wat? Denk je dat je leuk bent?'
Hij had de verhalen over Grover gehoord, over de dingen die hij over de toonbank verkocht . . . en eronder. 'Het heeft niets met je vader te maken,' zei hij.
'Wat willen ze van me? Gaat het over die advertentie?'
'In zekere zin,' zei hij. 'Ach, het stelt niets voor, zuiver een routinezaak.'
'Mark,' zei ze, 'Mark, je probeerde me bang te maken.' De zon vloeide als een gouden stroom over haar lichaam. Het is alleen maar iets fysieks, dacht hij, enkel maar een verlangen dat wat sterker is dan gewoonlijk. Herhaal het spelletje van de vorige avond vaak genoeg, dan gaat het wel over. Ze glimlachte en kwam een beetje nerveus naar hem toe. 'Ik weet dat je het zo niet bedoelt, maar je moet me niet bang maken.' Die glimlach plaagde hem. Hij stond doodstil, de zon hing als een zwaard tussen hen in. Hij verlangde zo erg naar haar dat hij al zijn wilskracht en zelfbeheersing nodig had om zich om te draaien en te zeggen: 'Laten we gaan. Zeg maar tegen je ouders dat je zó weer terug bent.' Ze bleef twee minuten weg, er bleef een geur van iets fris en liefs achter, een geur die de stank van oude versleten dingen verdrong. Hij liep de winkel rond op zoek naar iets om te bekijken dat niet goedkoop, onecht of vies was. Toen ze terugkwam, zag hij dat ze zich niet verkleed of opgemaakt had; dat vond hij prettig, maar het maakte hem ook nijdig. Het maakte een zekere arrogante indruk, alsof het haar koud liet wat andere mensen van haar dachten, iets dat wel bij zijn eigen houding paste, maar hij wilde niet dat ze iets gemeen hadden. Hij wilde enkel maar dat ze genoeg gemeen hadden om elkaar aan te trekken en bij elkaar bevrediging te vinden op een niveau dat hem aanstond.
'Hoe gaat het met je vader?' vroeg hij en toen hij het gezegd had, drong het tot hem door dat het een domme, loze kreet was. Ze lachte hem uit.
'Meende je dat of was het zomaar om wat te zeggen?'
'Ik meende het.' Hij vervloekte haar omdat ze zijn gedachten gelezen had.
'Het gaat best,' zei ze. 'Nee, toch eigenlijk niet. Hij zegt dat hij pijn heeft. Je kunt er eigenlijk niks van zeggen met zoiets. Je kunt er niets van zien.'
'Ik denk dat hij een slavendrijver is,' zei hij.
'Het zijn allemaal slavendrijvers. Dan kan het nog beter je eigen vader zijn dan de een of andere kerel.' Voor de deur rekte ze haar lichaam behaaglijk uit in de zon, als een slank, gouden dier. 'Als ze met me praten,' zei ze, 'dan ben jij er toch bij, hè?'
'Natuurlijk ben ik er.' Hij trok de deur achter hen dicht. 'Dat moet je niet doen,' zei hij, 'anders zou ik willen doen wat ik gisteravond heb gedaan.' Je kon gek worden van verlangen, dacht hij, en er toch om lachen. Bij dit meisje kon dat. Mijn God, dacht hij, mijn God!
-
Wexford dacht: er is iets tussen die twee. Drayton had onderweg ongetwijfeld de charmeur uitgehangen. Dat was de enige manier waarop Wexford de blik kon verklaren die ze Drayton toewierp voor ze ging zitten; het leek of ze hem toestemming vroeg. Nou ja, hij had altijd al gedacht dat Drayton wel oog had voor vrouwelijk schoon en het meisje was knap genoeg. Hij had haar gezien vanaf dat ze een kind was, maar het leek of de fijne vorm van haar hoofd, de aparte, maagdelijke gratie waarmee ze zich bewoog, hem nooit eerder opgevallen was.
'Zo, miss Grover,' zei hij, 'u hoeft alleen maar een paar routinevragen te beantwoorden.' Ze glimlachte zwakjes naar hem. Het zou ze verboden moeten worden er zo uit te zien, dacht hij wrevelig, zo terughoudend, zo volmaakt en zo onaangetast. 'Is het waar dat u een zekere Kirkpatrick kent? Hij is een klant van u.'
'Klopt dat?' Drayton stond achter haar stoel en ze keek naar hem op, misschien wel voor morele steun. Dat irriteerde Wexford. Wie dacht Drayton wel dat hij was? Haar advocaat?
'Als u zich de naam niet herinnert, dan kent u misschien zijn auto wel. U hebt hem waarschijnlijk net buiten zien staan.'
'Een rare roze auto met bloemen erop?' Wexford knikte. 'O, hem ken ik.'
'Goed zo. Nu wil ik dat u zich vorige week dinsdagavond probeert te herinneren. Bent u die avond naar Stowerton gegaan?'
'Ja,' zei ze vlug, 'Ik ga er elke dinsdagavond naar toe. Dan breng ik onze was naar de wasserette in de auto van mijn vader.' Ze was even stil en haar jonge frisse gezicht werd wat bezorgd. 'Mijn vader is ziek en moeder gaat bijna elke avond kaarten.'
Waarom werk je op mijn gevoel? dacht Wexford. Drayton scheen zich deze zinspeling op de tirannie thuis nogal aan te trekken. Zijn donkere gezicht keek boos en hij perste zijn lippen op elkaar. 'Goed, Drayton,' zei hij op vriendelijke toon, 'ik heb je niet meer nodig.'
Toen ze alleen waren, zei ze, voor hij tijd had gehad om het haar te vragen: 'Heeft mr. Hoe-heet-hij-ook-weer me gezien? Ik heb hem gezien.'
'Weet u dat zeker?'
'O ja. Ik ken hem. Ik had hem een poosje daarvoor een avondblad verkocht.'
'Het was toch niet de auto die u herkende, miss Grover, alleen de lege auto?'
Ze haalde een hand over haar hoofd om het zachte glanzende haar glad te strijken. 'Ik kende de auto niet. Hij had altijd een andere.' Ze giechelde nerveus. 'Toen ik hem erin zag zitten en wist dat die wagen van hem was, moest ik erom lachen. Hij heeft nogal een hoge dunk van zichzelf, ziet u, en dan zo'n wagen . . .'
Wexford keek eens naar haar. Ze was allerminst op haar gemak. Er hing zoveel af van haar antwoord op zijn volgende vraag, de belangrijkste; Kirkpatricks lot zou erdoor bepaald worden. Als hij gelogen had . . .
'Hoe laat was dat?' vroeg hij.
'Laat,' zei ze uitdrukkelijk. Haar lippen leken op twee amandelvormige bloemblaadjes en ze had volmaakte tanden. Het was eigenlijk zonde dat ze zo zelden liet zien. 'Ik was naar de wasserette geweest. Ik was op weg naar huis. Het moet ongeveer kwart over negen geweest zijn.' Hij zuchtte in stilte. Wie er ook bij Ruby was geweest, hij moest er zeker om kwart over negen al gearriveerd zijn. 'Ik stopte voor het verkeerslicht,' zei ze braaf. Hemel, dacht hij, het is net een kind, ze ziet het verschil niet tussen mij en een verkeersagent. Verwachtte ze dat hij haar zou feliciteren? 'Hij had die wagen naast de garage geparkeerd . . .'
'Van Cawthorne?'
Ze knikte gretig. 'Ik zag hem erin zitten. Ik weet dat hij het was.'
'Bent u zeker van de tijd?'
Hij had gezien dat ze aan haar smalle pols geen horloge droeg.
'Ik kwam net uit de wasserette. Ik had op de klok gekeken.' Hij kon verder niets doen. Misschien was het allemaal wel waar. Hierna hadden ze geen werkelijk bewijs tegen Kirkpatrick; ze hadden geen lijk. Hij glimlachte vaderlijk naar haar en zei: 'Het is goed, miss Grover, ga maar gauw naar huis. Mr. Kirkpatrick mag u dankbaar zijn.' Een ogenblik dacht hij dat hij raak geschoten had, maar even later was hij daar niet meer zo zeker van. Het was moeilijk te zeggen wat de blik in haar grote grijze ogen betekende. Hij dacht dat ze opgelucht was, ongetwijfeld omdat hij het onderhoud beëindigde. Toen ze weg was, leek het kantoor iets van zijn glans verloren te hebben hoewel de zon nog steeds scheen. Haar geur bleef hangen, een parfum dat te zwaar was voor haar onschuld.
'Iemand heeft met haar gepraat,' zei Burden kwaad.
'Dat zou best eens waar kunnen zijn.'
'We hadden Kirkpatrick gisteren nooit moeten laten lopen.' Wexford zuchtte. 'Op wat voor gronden hadden we hem vast kunnen houden, Mike? O, ik ben het wel met je eens dat hij dat alibi waarschijnlijk tussen gistermiddag en vanmorgen heeft bedacht. Ik heb zo'n idee dat hij direct naar de winkel van Grover is gegaan toen hij hier wegging. Dat meisje was niet op haar gemak.'
'Ik moet de eerste Grover nog zien die voor geld iets weigert,' zei Burden. 'Zo vader, zo dochter.'
'Arm kind. Ze heeft niet zo'n erg gezellig leven. De hele dag opgesloten in dat kleine vuile hok en 's avonds met de was rond zeulen omdat haar moeder gaat kaarten.'
Burden keek hem bezorgd aan. De uitdrukking op het gezicht van zijn baas was tolerant, bijna zachtmoedig, en dat begreep hij niet. Als Wexford nou net zo'n goede echtgenoot was geweest als hij, dan zou hij misschien geloofd hebben . . . Maar nee, er waren grenzen. 'Als Kirkpatrick bij de garage van Cawthorne stond, sir,' zei hij, 'en als hij daar om halftien ook nog was, dan gaat hij vrijuit en verdoen we onze tijd met hem. Maar als het meisje loog en hij het gedaan heeft, dan kan hij zich bijna overal tussen hier en de Schotse grens ontdaan hebben van het lijk van Anita Margolis. Ze kan in ik weet niet hoeveel slootjes in een stuk of tien graafschappen liggen.'
'En het wapen ligt bij het lijk.'
'Of hij kan naar huis gegaan zijn, naar een hem bekende plaats, en haar in het dichtst begroeide deel van die dennenbossen in Cheriton Forest achtergelaten hebben.'
'Maar totdat we meer weten, Mike, is zoeken naar dat lijk onpraktisch, tijdverspilling.'
'Ik zou het er nog wel eens met Kirkpatrick over willen hebben,' zei Burden plotseling fel. 'Hem eens flink aan de tand voelen terwijl zijn vrouw erbij is.'
'Nee, we laten hem even met rust. De hamvraag is: Heeft hij dat meisje omgekocht?' Wexford grinnikte wijsgerig. 'Ik hoop dat ze geneigd is Drayton in vertrouwen te nemen.'
'Drayton?'
'Aantrekkelijk voor het andere geslacht, vind je niet? Die melancholieke peinzende blik, daar lopen ze steeds weer in.' Wexfords kleine glinsterende oogjes werden plotseling onvriendelijk. 'Tenzij je die rol zelf graag zou spelen? Het spijt me, dat was ik even vergeten; dat zou je vrouw misschien niet zo leuk vinden. Martin en ik zijn niet bepaald de geschikte personen om een speels ronddartelende nimf het hof te maken . . .'
'In dat geval kan ik maar beter eens met hem gaan praten.'
'Niet nodig. Tenzij ik het helemaal mis heb, kunnen we dit met een gerust hart aan moeder Natuur overlaten.'