- 16 -
'Heeft u een kennis die bij u kan blijven?' vroeg Wexford. 'Moeder, zuster, een buurvrouw?'
Noreen Anstey leek kleiner geworden te zijn. Zonder haar levendigheid was ze slechts een kleine lelijke vrouw van bijna middelbare leeftijd. 'Mijn moeder is dood,' zei ze 'en door Ray ben ik de meesten van mijn vrienden kwijtgeraakt.'
'Ik stuur een agente met u mee. Ze zal proberen iemand te vinden die u gezelschap kan houden.'
'En als u hem vindt?' vroeg ze, droevig en bitter.
'We houden u op de hoogte, mrs. Anstey. Waarom denkt u dat hij naar Kingsmarkham is gegaan?'
Ze haalde haar schouders op en trok de verkreukelde regenjas strak om zich heen. Iedere beweging was nu een soort rilling, een kronkeling van haar lichaam dat langzaam in elkaar kromp. Als ik zeg dat het was om Geoff te achtervolgen,' zei ze, 'dan denkt u dat ik gek ben. Maar dat is net iets voor Ray. Hij zou naar . . . naar Geoff toe gaan om te zeggen dat hij twee levens vernield heeft, maar dat hij nu bij me weggelopen is en dat alle verdriet voor niets is geweest. Hij is een sadist. Dan zou hij weer opnieuw beginnen, met het opgeven van Geoffs naam, hij zou meisjes vertellen dat hij Geoff was en ze zijn adres geven.'
'Mrs. Anstey, toen we bij u kwamen en vroegen of u mrs. Smith was, dacht u dat we vrienden van uw man waren, nietwaar? U dacht dat Anstey ons naar u toe gestuurd had.'
Ze knikte lusteloos.
'Hij moet geweten hebben dat mr. Smith dood was. Zou hij zijn naam gebruiken terwijl hij wist dat hij dood was?'
'Kan zijn. Niet bij een meisje. Dat zou geen zin hebben. Maar als hij iets oneerlijks of stiekems van plan was, dan misschien wel. Voor hem zou het een grap zijn om Geoffs nagedachtenis te bekladden en ook een gewoonte.'
'Ik vraag me af waarom hij bleef.'
'Ik denk dat hij het hier wel naar zijn zin had, of misschien had hij een goede baan die hem beviel. Zijn idee van de hemel zou een makkelijke werkgever zijn die hem goed betaalt en een oogje dichtknijpt als Ray zijn klanten afpikt en hun auto's goedkoop repareert. Veel van zijn vriendinnetjes heeft hij op die manier ontmoet.'
Wexford wilde haar niet meer pijn doen dan nodig was, maar hij dacht niet dat hij haar veel kwaad zou doen door naar de details van Ansteys wangedrag te vragen. 'Door bij hen thuis te komen als hun echtgenoten er niet waren, zeker?' vroeg hij. 'Of door bij hen in de auto te gaan zitten . . . De persoonlijke benadering.'
'Het ging niet zo goed met hem in Sewingbury,' zei ze. 'De mensen wisten te veel van hem. Sommige garagehouders geven hun monteurs een auto of laten ze in een auto van de zaak rijden. Rays baas begon daar moeilijk over te doen nadat hij een huurauto in elkaar had gereden. Nee, u kunt er zeker van zijn dat hij een baan heeft gevonden, en een goede ook.' Ze draaide zich van hem af en sloeg haar handen voor haar ogen. 'Als Geoff nog leefde,' fluisterde ze. 'O, als hij nog leefde! Ray zou hem of mij geen verdriet meer hebben kunnen doen. Als Geoff hem gezien had, hem maar één keer gezien had en gehoord had dat hij bij me weg was, dan was hij bij me teruggekomen. Ik heb zo vaak gedacht: Hij komt het wel te weten, vroeg of laat komt hij het te weten. Vroeger konden we eikaars gedachten lezen. Getrouwde mensen kunnen dat soms. Hij is ook eenzaam, dacht ik. Hij is langer alleen geweest dan ik.' Ze begon zachtjes te huilen, de kalme, zachte tranen van een ontroostbaar verdriet. 'Daarom kon hij mijn gedachten niet lezen. Hij was dood.' Haar stem was onbewogen; alsof ze alleen maar praatte en niet tegelijkertijd huilde. 'En ik zat maar rustig op hem te wachten, heel gelukkig eigenlijk, 't Was niet zo dat ik echt vurig naar hem verlangde, hartstochtelijk of zo. Ik had rust en ik dacht dat op een dag, deze week, volgende week, eens.. . Nou ja, het kwam nooit.' Haar vingers veegden in de tranen. 'Mag ik mijn aansteker hebben?' vroeg ze.
Hij liet haar de aansteker vasthouden, maar als antwoord op haar verzoek schudde hij zijn hoofd. 'Over een poosje.'
'De naam van het ontwerp,' zei ze, 'komt uit een gedicht van Baudelaire. Geoff wist dat ik dat gedicht erg mooi vond. . . . et tes seins,' citeerde ze. 'Les grappes de ma vigne.' Wexfords Frans stelde niet veel voor, maar hij begreep het net. Ze had hem het litteken laten zien dat Anstey, de dief en de sadist, met zijn mes gemaakt had. Hij wendde zijn blik af.
-
Het zag ernaar uit dat Russel Cawthorne een meisje bij zich in het kantoortje had. Ze zat met haar rug naar de deur en droeg een rode regenjas, het schitterende felle rood van een pas geverfde brandweerauto. Burden reed door de regen onder het reclamebord door. Wexford en hij doken het kantoortje in. Het meisje opende de deur voor hen en de illusie werd verbroken, want tussen de rode kraag en de gele krulletjes verscheen het gezicht van mrs. Cawthorne. 'In mijn huis kunnen we beter praten,' zei Cawthorne. Hij kwam grommend overeind. 'Looppas, mars!' In de voorkamer hing nog steeds de oleografie van de dame in het Griekse gewaad die met medelijdende spot haar lelie bekeek, alsof ze alles in de kamer al bekeken had en het meeste haar niet beviel. Mrs. Cawthorne trok de rode jas uit en stond daar in iets van knalgele wol. Haar kerstbaloorbellen hingen tot op haar schouders. Rood en glanzend als ze waren, deden ze Wexford aan toverballen denken.
'Ray Anstey heeft hier zes maanden gewerkt,' zei Cawthorne. 'Het was een goede kerel, kende zijn vak.' Ze gingen tussen de druk bewerkte tafeltjes zitten, tussen het imitatie-fruit en de kandelaars. Komt dat nou allemaal weer terug? dacht Wexford. Zal Sheila over een tijdje haar huis zo inrichten? 'Toen hij kwam, zei hij dat hij iets tijdelijks zocht. Hij was hier alleen gekomen om naar een vriend te zoeken, maar later vertelde hij me dat die vriend gestorven was en dat hij graag wilde blijven.' Geoff Smith, dacht Wexford, Smith, het slachtoffer, het lokaas, de man die hem bleef fascineren.
'Nogal een rokkenjager?' vroeg hij.
'Zo zou jij 't niet willen noemen?' vroeg ze schalks aan haar van opzij naar Burden. Misschien herinnerde hij zich de vragen die hem gesteld waren over zijn eigen neigingen in die richting. Hij schudde zijn hoofd en op de toon van een kolonel die de pekelzonden van een ondergeschikte met een officier van gelijke of zelfs hogere rang bespreekt, voegde hij eraan toe: 'Hoewel 't een knappe vent is.'
Mrs. Cawthorne draaide op haar stoel. Wexford keek haar aan. Hij had dezelfde uitdrukking in de ogen van zijn zeventienjarige dochter Sheila gezien als ze triomfantelijk over een jongen vertelde die haar zonder succes het hof gemaakt had. Hij zag hier hetzelfde glimlachje, dezelfde quasi-boosheid. Maar zij wilde hem toch zeker niet laten geloven . . . ? Toch wilde ze dat blijkbaar wel.
'Zo zou jij 't niet willen noemen?' vroeg ze schalks aan haar man. 'Dan kan ik alleen maar zeggen dat je nooit goed naar me luistert.' De lijdende uitdrukking op Cawthornes gezicht bevestigde dat. 'Zoals hij me soms aankeek!' Ze draaide zich om naar Wexford. 'Ik ben er natuurlijk aan gewend. Ik begreep best waar die jongen heen wilde. Niet dat hij er werkelijk iets over zei. Als hij had geprobeerd de vrouw van de baas te versieren, was hij er zó uit gevlogen.' Haar man keek naar een van de engeltjes aan het plafond. 'Verdomme,' zei hij zachtjes.
'Wanneer ging hij weg?' vroeg Wexford vlug.
Het verhaal van zijn vrouw had Cawthorne even van zijn stuk gebracht. Voor hij antwoordde, ging hij naar het buffet en schonk zich een glas whisky in. 'Eens kijken,' zei hij toen zijn glas half leeg was, 'dat moet vorige week zaterdag ge-geweest zijn.' De dag dat hij bij Ruby de kamer besprak, dacht Wexford. 'Ik weet nog dat ik het verdomd brutaal van hem vond.'
'Hoezo? Dat hij wegging?'
'Dat niet alleen; het was de manier waarop. Ik geef namelijk mijn personeel de gelegenheid een auto te lenen als ze er een nodig hebben en als ze het van tevoren zeggen. Het is moeilijk voor die jonge kerels; ze willen wel eens met hun meisje uit.' Hij glimlachte menslievend, de vriend van de jeugd, en dronk zijn glas leeg. 'Anstey was er zo eentje die daar misbruik van maakte. Avond aan avond had hij een van de auto's en het bleef hem hetzelfde of ik dat wist of niet. Nou, die zaterdagmorgen hadden we het nogal druk en ik merkte dat Anstey er niet was. Toen kwam meneer binnensjezen in een Morris, een brede glimlach op zijn gezicht en zonder een woord van verontschuldiging. Zei dat hij voor zaken naar een vriend was geweest.'
'Een Morris?'
'Een zwarte Morris Minor, een van de drie die ik verhuur. U hebt ze buiten wel zien staan.' Cawthorne trok een van zijn borstelige wenkbrauwen op. 'Wilt u iets drinken?' Wexford bedankte voor hen beiden. 'U heeft toch geen bezwaar als ik er een neem?' Nadat zijn glas weer gevuld was, ging hij verder. ' "Zaken?" vroeg ik. "Jouw zaken zijn mijn zaken, jongeman," zei ik, "dat zou ik maar eens goed onthouden. "O," zei hij onvriendelijk, "ik vraag me af hoeveel u nog te doen zou hebben als ik geen principes had." Nou dat ging een beetje te ver. Ik heb hem verteld dat hij zijn pa-papieren kon krijgen en op kon stappen.'
De oorbellen bewogen toen mrs. Cawthorne theatraal zuchtte. 'Het arme schaap,' zei ze. Wexford dacht geen ogenblik dat ze het over haar man had. 'Was ik maar wat vriendelijker tegen hem geweest.' Er bestond geen twijfel over wat ze bedoelde. Het was te gek. God sta me bij, dacht hij. Hier was toch niet nog een vrouw die spijt had? Wat vonden ze zichzelf allemaal belangrijk; ze hadden allemaal spijt, wilden allemaal de tijd terugdraaien.
'Principes?' vroeg Wexford. 'Wat bedoelde hij daarmee?'
Weer keek Cawthorne hen op die vreemde manier met toegeknepen ogen aan.
'Hij lokte klanten bij u weg, nietwaar?' vroeg Burden snel en hij dacht aan mrs. Penistan.
'Hij was een goede monteur,' zei Cawthorne. 'Te goed.' Dit laatste herinnerde hem misschien aan de whisky, want hij schonk zichzelf nog eens bij, eerst tot het glas half vol was, toen, met een woeste ruk aan de fles, vulde hij het glas tot de rand. Hij zuchtte, misschien van genot, misschien uit berusting omdat hij weer voor de verleiding bezweken was. 'Wat ik bedoel, is dat hij de klanten te persoonlijk benaderde.' Het laatste woord werd afgesneden door mrs. Cawthornes schril snerpende lach die klonk als een cirkelzaag. 'Hij maakte zich bemind bij de klanten,' zei hij, zijn vrouw negerend. 'Mevrouw voor en mevrouw na, en hij hield het portier voor ze open en maakte ze complimentjes over hun goede manier van rijden. Verdomd, dat is toch niet nodig voor een onderhoudsbeurt.'
'Ik zou denken dat het geen kwaad kan.'
'Kan het geen kwaad volgens u als zo'n onderkruipertje je klanten afpikt? Voor ik het wist - dat heb ik via via gehoord . . .' Hij keek somber, helemaal in de rol van de chef van de geheime dienst. 'Ik heb zo mijn bronnen,' zei hij gewichtig. 'Ik zag het voor mijn ogen gebeuren. "Als ik het in mijn eigen tijd doe, mevrouw, dan kost het u maar tien shilling." ' Hij nam een grote slok. 'Ik kon er niets tegen doen en ik zit met mijn vaste lasten. Als ik minder dan twaalf en een halve shilling reken, leg ik erop toe. Zo heeft hij me zeker een stuk of zes klanten afgepikt en goede klanten ook. Toen ik er wat van zei, beweerde hij dat ze naar Missel gegaan waren. Maar mrs. Curran, bijvoorbeeld, en mr. en miss Margolis . . .'
'Ah!' zei Wexford zachtjes.
Cawthorne werd rood en wendde zijn blik van zijn vrouw af.
'U denkt misschien dat ze vlot was,' zei hij, 'maar u kende haar niet. Met geld was ze allesbehalve vlot. O, ze kreeg het gemakkelijk genoeg, maar die kleine Anita wist tot op de penny nauwkeurig hoeveel ze uitgaf. Ook al waren we een jaar lang goede vrienden geweest, ging ze zonder blikken of blozen stiekem naar Ray toe. O, ze kwam natuurlijk nog wel bij mij tanken.' Hij boerde en verborg dat met een kuchje. 'Alsof er aan benzine iets te verdienen valt.'
'Waren ze bevriend?'
'Anita en Ray? Ze was bevriend met iedere man onder de vijftig die geen bochel of hazenlip had.' Maar Cawthorne was ouder dan vijftig, veel ouder, en die leeftijd was zijn gebrek. 'Hij ging zaterdag bij u weg,' zei Burden langzaam. 'Waar kan hij naar toe gegaan zijn?' Het was een retorische vraag; hij verwachtte niet dat Cawthorne antwoord zou geven.
'Weet u waar hij woonde?'
'Ergens in Kingsmarkham. Een van de jongens weet het misschien.' Zijn pafferige gezicht betrok en hij scheen zijn kritische uitlatingen over Anita Margolis vergeten te zijn. 'U denkt dat hij haar vermoord heeft, niet? Die kleine Ann, vermoord . . .'
'Laten we dat adres gaan zoeken, mr. Cawthorne.'
De oorbellen tinkelden. 'Is hij op de vlucht?' vroeg mrs. Cawthorne opgewonden. Haar ogen schitterden. 'Dat arme opgejaagde schepsel!'
'Hou je kop,' zei Cawthorne en liep naar buiten, de regen in.