R is een rompertje
De volgende middag hoorde ik aan het onregelmatige gepruttel en geplof Gavins brommer al van verre naderen. Door het keukenraam zag ik hem aankomen. Hij stopte voor het tuinhek. Hij had een grijze sjaal over zijn neus en mond geknoopt, waardoor hij eruitzag als een bankrover. Rood staken zijn oren aan weerskanten van zijn pet omhoog.
Ik griste mijn jack van de kapstok en holde naar buiten. Het veen glansde in een onzeker zonnetje. Vlak boven mijn hoofd zong een leeuwerik schetterend zijn verwachtingsvolle lied.
Gavin trok de sjaal omlaag en zei bij wijze van begroeting: “Best een mooie dag.” Met zijn lange armen maaide hij door de lucht alsof hij de weg vrij wilde maken voor nog meer woorden, maar hield daar toen even plotseling weer mee op. Van verlegenheid draaide zijn oog nog verder weg dan anders.
Om het ijs te breken vroeg ik beleefd: “Hoe gaat het met de quantummechanica?”
“Hoezo? Heb jij verstand van de constante van Planck en zo?”
Ik keek zo slim mogelijk. De constante van Planck, herhaalde ik opgetogen bij mezelf. Het klonk net als een spel. De jacht op de constante van Planck. Misschien konden we dat gaan doen, in plaats van naar het fort. Daar zag ik toch wel tegen op.
Hij draaide aan het gas. “Gaan we nog?”
Met het hart in de keel klom ik achterop. Het was maar een kort ritje.
Op het strand waren de anderen keet aan het schoppen met een aangespoelde kwal. De kleintjes spetterden langs de waterlijn en trapten met hun kaplaarsjes zoveel mogelijk schelpen kapot. Uit een radio blèrde Ian Dury: “Hit me with your rhythm stick.” Verity zat nogal opzichtig met Struan te tongen op een met kok-kels bezaaid stuk rots. Je kon het kwijl langs Struans kin zien lopen.
Ik had verwacht dat Gavin meteen bevelen zou gaan schreeuwen om iedereen weer in de galeien te krijgen, maar hij zei mild: “t Is veels te lekker weer om te werken.”
“Laten wij dan ook maar volop van de zon genieten,” zei ik. Het klonk alsof ik iemands betovergrootmoeder was. Om het goed te maken trok ik vlug een maf gezicht en kroop toen het fort in.
Binnen was er niemand.
“Ziezo,” zei Gavin achter me.
Ik draaide me op handen en voeten naar hem om. Ik kon de kloofjes in zijn mondhoeken zien. “Of zullen we eerst…” barstte ik uit.
“Wat jij wil. Als jij deze keer nou éérst wil…” Hij veegde met zijn hand over zijn bezwete bovenlip.
“Nee, ik…”
“Dat heb je wel verdiend.” Hij leek opeens vastberaden. “Wil je daar leggen, of hiero?”
Over liggen had mijn moeder niets verteld. Ik zou er nooit bij kunnen als ik lag, en dan deed ik het misschien verkeerd.
“Even denken,” zei ik panisch. Maar ik kon niets anders verzinnen dan naast hem te gaan zitten, mijn benen stijfjes voor me gestrekt.
We staarden een tijdje recht voor ons uit.
Ten slotte zei Gavin op verbeten toon: “Zullen we dan maar?” Hij draaide zich een kwartslag om en stak zijn hand tussen mijn benen.
Ik gaf zowat een gil.
Zijn ene hand kneedde mijn kruis. Met de andere duwde hij me languit achterover. Toen stak hij zijn tong in mijn mond.
Ik deed mijn ogen dicht. Ik dacht uit alle macht: ik besta.
Gavin lebberde als een grote Deense dog aan me, terwijl hij steeds meer boven op me kroop. Zijn spuug smaakte heel anders dan het mijne. Onze neuzen botsten telkens tegen elkaar. Ik was als de dood dat ik hem per ongeluk zou bijten. Mijn kaken begonnen te trillen van de inspanning die het kostte om ze opengesperd te houden. Mijn nek werd stijf.
“Ah, meissie,” prevelde hij, “ah, lekker meissie toch.” Hij wriemelde aan mijn gulp, hij maakte de knoop los, zijn vingers raakten mijn blote buik, hij trok de rits naar beneden, zijn hand begon in mijn onderbroek te glijden, en in een reflex die ik niet kon onderdrukken wierp ik zijn gewicht van me af door me razendsnel boven op hem te wentelen, maar toen voelde ik de dikke bobbel van zijn ding tegen mijn buik en ik dacht geschrokken: de constante van Planck, de constante van Planck, en hij zei in mijn oor: “Ho effe, breek m’n pols niet.”
“Ja, haal die hand dan ook weg.” Mijn stem schoot uit van de zenuwen.
“Je kan het ook zeggen, hoor, als je bovenop wil. Sodemieters, wat een beest ben jij.” Hij zei het vol waardering.
Ik wilde me van hem af laten rollen, maar hij had me bij mijn heupen vast en begon me met een verzaligde uitdrukking op zijn gezicht heen en weer te duwen over zijn bekken. “Mag ik d’r effetjes in, Luce, effe maar?”
De onzekerheid maakte me nog kribbiger: “Wat moet je nou weer?”
“Wat had je gedacht? Jij hebt het heus wel vaker gedaan!”
Mijn hart zonk, want ik dacht automatisch: Alleen met een bezem. Het gaf me een schok om zoiets over mezelf te denken. Ik wilde helemaal niet iemand met zo’n ervaring zijn. Ik zei: “Doe maar.”
Hij was even stil. “Zeker weten?”
Ik knikte.
Hij begon mijn broek af te stropen, samen met mijn onderbroek. Het ging nogal moeilijk omdat ik verstijfd van angst boven op hem lag. Zijn handpalmen waren vochtig. “Kejje je schoenen misschien uitdoen?” vroeg hij.
Druk trapte ik mijn schoenen van mijn hielen. Het luchtte me op om zelf ook wat te doen.
“En dan effe zó, nee, zó, met je knieën.”
Ik trok mijn knieën een voor een omhoog opdat hij mijn broekspijpen erlangs omlaag kon trekken. We werkten goed samen. Alleen voelde het behoorlijk raar om nu in mijn blote kont languit op iemand te liggen die helemaal was aangekleed en zelfs een sjaal om zijn nek had en en pet op zijn hoofd, in een muf ruikend fort op een strand op een winderig eiland dat Lewis heette.
Gavin vroeg: “Enne, hoe wil je ‘t nu verder?”
“Gewoon.”
“Okay.” Onder mijn buik tastten zijn vingers naar zijn rits. Na een poosje wriemelen zei hij: “Hé, Luce?”
Ik deed opnieuw mijn ogen dicht, dat was volgens mij romantischer.
“Sorry hoor, maar in feite, nou ja, ik heb het eigenlijk nog nooit all the way gedaan. Dus als jij nu een handje helpt…”
“Wat?” Ik drukte me met mijn armen omhoog om hem aan te kunnen kijken.
Hij had een kop als een biet gekregen. “Kwist niet dat je kwaad werd.”
“Je bent zowat zestien!”
Hij keek schaapachtig. “Maar de meisjes van hier mogen lang niet zoveel als jij. Mijn pa zegt dat jullie Hollanders,”—hij zwoegde de woorden er één voor één uit—“dat jullie nogal jeweetwel zijn.”
Weer zo’n fucking woord dat niet voorkwam in de fucking lijstjes die ik thuis elke avond in mijn hoofd moest stampen. Waarom leerden ze me niet de dingen die ik nodig had? Hier zei je ‘striet’, je bedoelde ‘straat’ en je schreef ‘street’. Dat was Lewis ten voeten uit. “Zeg het nog eens?” vroeg ik geïrriteerd.
“Jeweetwel,” herhaalde Gavin.
“O, dat.” Mijn armen waren zo moe dat ik me maar weer boven op hem liet zakken, verslagen. Terstond landden zijn handen op mijn billen. De paniek sloeg weer toe. “Wacht, wacht even.”
“Wat is er dan, mop?”
“Ja, wacht nou eens, ik bedoel, zeg, is dat jeweetwel soms ook de reden waarom jouw vader achter mijn moeder aan zit?”
“Mijn pa?” Hij klonk geschokt.
“Zou ik wel denken, ja!”
Onder mijn buik slonk de constante van Planck. Woest werkte Gavin zich onder me vandaan. Hij ging rechtop zitten. “Heb je ze samen gezien, dan? Wat deden ze?”
“Hij komt zowat elke dag langs,” rebbelde ik. “Ik heb allang tegen mijn moeder gezegd dat het moet stoppen, maar zij zegt dat ze er niets aan kan doen. Hij heeft het zwaar te pakken, dat is zeker. Kun jij niet zorgen dat het ophoudt?”
“Christus,” zei hij hartgrondig. “Wat een lul. En moet ik die lul nou thuis op een stoel vastbinden?”
“Nou ja, je kunt misschien…” Ik dacht na. Ik zag het platte gezicht van Rowan voor me. “Is je ma binnenkort niet jarig of zo, zodat je haar een leuke babydoll kunt geven? Zodat zij een beetje…”
Met uitpuilende ogen nam hij me op. “Ga weg! Die twee zijn getrouwd!”
“Ja, nu nog wel. Maar straks loopt hij bij haar weg. Jongen, mensen die verliefd zijn! Zo meteen is hij pleite. Je moet hem in de gaten houden. Je moet hem niet meer alleen op stap laten gaan.” Ik begon mijn broek weer aan te trekken.
Hij merkte het niet eens. “Laat mijn ma hem zelf in de gaten houden!”
“Ja, maar dat gaat natuurlijk alleen maar als ze de deur uit kan,” zei ik. Ik had het er eerlijk waar niet op aangestuurd, het viel me spontaan in. “Dus hoe lossen we dat op? Zullen wij je zusje dan maar meenemen? Dan heeft je ma haar handen tenminste vrij.”
Ik was zo door het dolle heen dat ik bijna de fout beging aan mijn moeder te vertellen dat ik nu toch heus op Iola zou gaan passen.
Ze was onkruid aan het wieden toen ik thuiskwam. Ze merkte me niet op, en om een of andere reden bleef ik vanaf een afstandje naar haar staan kijken, mijn ene voet vóór de andere, om een aanwandelende indruk te kunnen maken als ze plotseling opkeek.
Ze schoffelde ontspannen tussen de rijen savooiekool, waarvan ze de zaailingen van Iain had gekregen. Af en toe bukte ze zich om met de hand wat onkruid uit de grond te trekken. Ze had dat rustige, dat toegewijde, van mensen die een karweitje doen waaraan ze oneindig veel genoegen beleven. Zorgzaam raapte ze een steen op die tussen Iains kolen was beland en gooide hem in de kruiwagen. Opnieuw hurkte ze neer, ze pakte iets op, ze keek er aandachtig naar. Was het een lieveheersbeestje? Als het zeven stipjes op zijn vleugels had, mocht ze nu een wens doen.
Maar wat had zij nog te wensen? Zo te zien was ze gelukkig.
Mijn ene voet begon onaangenaam te tintelen doordat ik er net zo verwrongen bij stond als de Egypte-naren uit de geschiedenislessen van meester Klop. Hier stond ik, met geen ander doel dan waar te nemen dat mijn moeder het dik naar haar zin had. En met welk recht? Waaraan verdiende zij het om in het reine te zijn met de wereld en met zichzelf? Waarom waren de nachtmerries bij mij terechtgekomen, en niet bij haar?
Ze keek op. Even leek het alsof ze zich ergens overheen moest zetten toen ze me zag. Ze hield er niet van bespioneerd te worden. Toch glimlachte ze naar me. “Hallo, daar. Leuke middag gehad?”
Voor hetzelfde geld verlinkte ze me, als ik haar over Iola vertelde, meteen aan die Iain van haar. Die het gewetensvol zou doorbrieven aan Rowan, zodra hij tenminste weer eens een momentje voor Rowan had. Mijn moeder moest ophouden steeds een spaak in het wiel te steken. Mijn leven was nu van mij en van mij alleen. “Ging wel.”
“Dat klinkt niet erg enthousiast. Vertel eens?”
“Er valt niks te vertellen.”
“Er valt altijd wel wat te vertellen.” Ze leunde op de schoffel, maar haar kalmte was nu een pose, er was iets geagiteerds in haar blik gekomen: ze voelde zich niet meer op haar gemak, met mij in de buurt. Er hing iets duisters en onuitspreekbaars tussen ons in dat ons als een muur scheidde.
“Nou?”
Ik haalde mijn schouders op. Mijn ene been sliep en ik kreeg er geen beweging in.
Met uitschietende stem vroeg ze: “Hoe lang ben je eigenlijk nog van plan door te gaan met dat nukkige gedoe?”
“Ik doe anders helemaal niks.”
“Nee, maar ondertussen. Je begint me behoorlijk op de zenuwen te werken, weet je dat? Het is verdomme alsof ik een bom in huis heb. Ik heb voortdurend geen idee wat me met jou boven het hoofd hangt. Hoe denk je dat dat is?”
Wat bedoelde ze? Dat ze bang was dat ik haar zou verraden? Was dat het? Wantrouwde mijn eigen moeder mij soms?
Van de schrik moest ik, zonder overgang, vechten tegen de tranen. Hoe kon ze zoiets denken? Hoe kon ze, na alles wat ik had gedaan om haar geheim juist veilig te stellen? Het was voor haar geweest dat ik in die verschrikkelijke nacht…nee, ik wilde er niet aan terugdenken, ik wilde niet. Aan omzien had je niets, dat had ze me zelf geleerd! En toch had ik dat die nacht gedaan, ik had nog een keer omgekeken, en daar had hij gelegen, het was echt geweest, het was waar, even echt en even waar als het feit dat mijn leven dus inderdaad van meet af aan één grote leugen was geweest.
“Loes!” riep Duco ineens in de deuropening.
Ik knipperde met mijn ogen.
“Ben ik even blij dat je daar eindelijk bent! Ik stond al op het punt om de kustwacht te bellen.” Zijn oude-lappengezicht werd rood van plezier: onze Loes is veilig thuis.
“Stel je niet aan,” zei mijn moeder kribbig tegen hem. “Ze loopt heus niet in zeven sloten tegelijk. En hoepel nou maar weer op, want ik heb net een onderonsje met je oogappel.”
Er kwam iets onzekers over hem. “Is er wat, dan?”
Mijn moeder stak de schoffel in de grond. “Ik kan niet zeggen dat ik erg verrukt ben over haar gedrag. Het was zeker te veel moeite om af en toe iets aan haar opvoeding te doen terwijl ik vastzat?”
Duuc keek alsof hij tot tien begon te tellen. Strak tuurde hij naar de heuvels die er in de verte met opgetrokken schouders nors bij lagen.
“Ze is tot en met verwend, door jullie. Dat was natuurlijk het gemakkelijkst, hè? Mooi weer spelen en je altijd van je beste kant laten zien! Wie zou daar in jullie positie geen behoefte aan hebben? Sedert…”
“Hou op!” schreeuwde ik.
Ze wendde zich weer tot mij. “Laat ik je dit vertellen, prinses op de erwt, ik ben er weer en ik ben niet van plan om die kuren van jou nog veel langer te tolereren.”
Duuc had me, toen ik nog geen drie was, leren telefoneren omdat ik zo graag precies hetzelfde wilde doen als Ludo en hij, en hij had een keer een foto van me gemaakt met de hoorn in mijn hand en een potlood achter mijn oor, en die foto had hij nog steeds in zijn portefeuille zitten.
Ik holde langs mijn moeder heen naar binnen, rechtstreeks zijn armen in.
De eerste middag dat Gavin met Iola onder zijn jasje op het strand verscheen, bleven zijn troepen er bijna in. Ze stootten hoongelach uit. “Hé, ben je kindermeisje geworden, Gave?”
Onaangedaan maakte hij een paar knopen los en pelde Iola te voorschijn. Ze had een lichtgeel rompertje aan. “Kijk, lelijkerd,” zei hij innig tegen haar, “dit zijn je onderdanen. Zeg ze maar gedag.” Hij bewoog haar armpje heen en weer terwijl hij dreigend in het rond blikte.
“Dag Iola!” riep ik.
“Die daar is geen onderdaan, dat is Speciale Commando Lucy.”
Ik voelde dat ik een kleur kreeg van plezier. Ik bestond. En niet alleen dat, ik was iemand om rekening mee te houden.
“Vooral speciaal in pijpen!” Verity viel haast om van het lachen.
Gavin negeerde haar. Hij nestelde Iola in het holletje van zijn arm. Met zijn vrije hand haalde hij uit zijn kontzak, alsof hij een pistool trok, een flesje melk en stak de speen sneller dan het licht in het gretige mondje. “Zuipen kan ze al als de beste. Ik zeg maar zo, we gaan niet flauw doen alleen maar omdat ze nog minderjarig is.”
“We verwachten anders elk moment een aanval,” begon Struan.
“Nu het staatshoofd hier is,”—Gavin hees Iola wat hoger op zijn arm—“hebben we immuniteit.”
“Shit,” zei Verity. “Hebben we al die mijnen zeker voor niks gelegd!”
“Soldaat Verity is ingedeeld in de luierploeg. Verder nog vrijwilligers?”
“Ikke! Ikke!” riep Fiona van vijf. Temidden van de andere kleintjes sprong ze met haar kaplaarsjes op en neer op een dode meeuw.
“Jou hebben we nodig voor zwaarder werk,” zei Gavin vriendelijk.
“Even realistisch,” keef Verity terwijl ze haar handen in haar zij zette. “Als jij denkt dat ik die smurf voor jou uit de stront ga halen…”
“Kejje ‘t woord insubordinatie?” vroeg Gavin op zijn gemak. “Kejje ‘t woord krijgsraad? Kejje het begrip de kogel krijgen?”
Verbaasd registreerde ik dat ik precies begreep wat hij zei. Het was alsof er in mijn hoofd een sleuteltje was omgedraaid: ik hoorde helemaal geen jeweetwels meer. Het was allemaal zo duidelijk als wat. Waar had ik me ooit druk om gemaakt? Ik zou nooit meer naar woorden hoeven te zoeken, nu ik ze moeiteloos van Gavins lippen las. Het moest een teken van ware liefde zijn.
“Ik heb er thuis al drie moeten luieren!” Verity’s stem schoot uit van verontwaardiging.
Ik stootte haar aan. “Ik doe het wel voor je.”
“Tss!” deed ze nuffig. “Uitslover.” Maar ik zag de opluchting op haar gezicht.
Na een hoog oplopende maar snel besliste discussie werd het fort omgebouwd tot paleis voor Hare Majesteit Iola de Eerste. Er kwam een bordesje waarop zij op feestdagen het defilé kon afnemen. Het olievat waarop we altijd hadden zitten kaarten, maakte plaats voor een staatsiewieg. Vanaf de ingang van het paleis legden we een schelpenpad aan dat eindigde bij de koninklijke fontein, die op een fietspomp werkte. Kleine Fiona werd tot haar vreugde benoemd tot Eerste Hof-pomper. Van pallets die we helemaal van de dump uit Brenish aansleepten, bouwden we een koets. Het was een heidens karwei om de schoppende en steigerende kleintjes in het tuig te krijgen, maar waren ze eenmaal ingespannen, dan had je ook wel wat. Verity holde er met de zweep naast.
Ter ere van Iola’s troonsbestijging hielden we ieder vrij moment riddertoernooien. We schreeuwden onze kelen schor bij het ringsteken en het zwaardvechten. Lachlan was fenomenaal op de lans. Ik mocht de prijzen uitreiken aangezien Gavin had vastgesteld dat ik de Queen Mum was. Iedere ochtend, als de anderen naar school moesten, knipte en plakte ik lauwerkransen. Ik ging zo op in mijn rol dat ik Luud en Duuc soms minzaam aansprak met ‘beste burgers’.
Het vooruitzicht dat de zomervakantie bijna begon, maakte het nog heerlijker. Iedere dag zou Iola in haar paleis haar armpjes naar me uitstrekken. Ik zou haar haar flesje geven en haar daarna over mijn schouder laten boeren. Handig zou ik haar bij een volle luier het rompertje uittrekken. Op het strand zou ik een koninklijke kuil voor haar graven waarin ze tot haar hals verdween. Ik zou haar in het olievat in de branding laten dobberen. En dat allemaal doordat ik het had geschopt tot het meisje van het hoofd van de strijdkrachten. Iedereen zei het: “Luce is Gaves meissie.” Gavin kreeg zó’n grijns als hij het toevallig hoorde, “t Is zo’n lekker wijf,” zei hij tegen Stru en Lach.
Maar hij zat nooit meer in mijn broek, niet meer sinds ik me een keer tegen hem had laten ontvallen dat ik na de zomer voor het eerst naar de middelbare school zou gaan. “Luce, Luce,” had hij ontdaan gezegd, “je ken op je twaalfde toch niet doen wat jij nu al allemaal aan seks doet, mop. Echt waar, dat gaat niet, dat is tegen de wet. We zullen jou eens wat manieren bijbrengen.”
Zoenen en het droog doen mocht wel als je twaalf was, dus dat oefenden we nu. Dat moest je toch leren, vond hij, daar deed je verder niemand kwaad mee. Erna deelden we zijn boterham met spek.
Aanvankelijk had ik van thuis ook weleens brood met iets lekkers erop meegenomen, want onze keukenkast was vast voller dan die van Rowan, maar daar wilde hij niet van horen. Hij was er de man niet naar om zich door een vrouw te laten onderhouden, en zeker niet door eentje van twaalf. Gelukkig, zei hij, was mijn leeftijd me niet aan te zien. “Doordat je zo lang bent en zoveel weet over Planck en zo, lijk je veel ouder.” Dat dachten zijn manschappen vast ook, en er was geen enkele reden om hen uit de droom te helpen.
Ik voelde me blij en uitverkoren. Niemand kon mij wat maken, met Gavin in de buurt. Dat ik al eerder verloofd was geweest, vertelde ik hem maar niet. Eigenlijk dacht ik daar liever toch al zo min mogelijk aan terug.