G is een geintje
Juf Joyce vond dat we de zinnen moesten verzetten. We hadden afleiding nodig. Er was nog meer in het leven dan die ene fatale gebeurtenis. Er waren ook nog andere dingen. Blije dingen. Dingen waar je saamho-rig de schouders onder kon zetten. Een gezamenlijk project, dat was precies wat wij nodig hadden. Een project waarmee we, als het schooljaar straks ten einde liep, bovendien eer zouden inleggen. Een project zo aanstekelijk en levenslustig dat iedereen in de wijde omtrek ervan zou opkikkeren.
We hoorden haar voorstel geïnteresseerd aan. Het klonk alsof we onze ouders paf zouden laten staan. Dus zeiden we volmondig ja tegen de Grote Letter Show.
Maandenlang werkten we in het diepste geheim aan de voorbereidingen. Bij handenarbeid maakten we reusachtige letters van papier-maché, die we in alle kleuren van de regenboog beschilderden. De zangles stond in het teken van de liedjes die we zouden zingen, bij gym werkten we aan het ballet. Het was duivels moeilijk. Eerst zouden we de dierenwereld doen: HOND, POES, MUG, vis en GEIT. Daarna de levensmiddelen: PRUIM,KOEK, ijs, HAM en MELK. Je ballette je het schompes om op het juiste moment, met je letter kordaat in de lucht gestoken, naar voren te komen en gezamenlijk, patsboem, de goede volgorde in te nemen zodat het woord leesbaar werd. Bij het volgende onderdeel, het menselijk lichaam, met NEK, KIN, NEUS, BUIK en ARM, waren de K en de N nog niet jarig vanwege de changementen. Tussendoor had de Q een solo, net zoals de X, terwijl wij op de achtergrond allemaal met een vragend gezicht de handen hieven. De finale was HOERA, met juf Joyce als een uitroepteken erachter en veel serpentines en confetti.
We konden zó op tv.
Ons enige probleem was Loes.
Eigenlijk vonden we dat zij er nu wel eens blijk van kon geven dankbaar te zijn dat ze tenminste niet had hoeven verhuizen. Ze had tenslotte haar zin gekregen, ze was nog steeds gewoon thuis, bij ons. En wij waren het beste gezelschap dat iemand zich kon wensen. Met ons kon je plezier maken en arken bouwen, we waren niet bang uitgevallen, we hadden een trapezeact en De Klok Heit Twaalf, en we waren zo betrouwbaar als De Nederlandsche Bank: ons kon je ondersteboven aan het klimrek ophangen en nog zouden we niemand verlinken. Ze kon ons dus best in vertrouwen nemen over wat er zich die nacht had afgespeeld. Onze moeders zeiden het de hele tijd zelf: alleen Loes wist er écht het fijne van, alleen zij kende de ware toedracht. “Vraag het haar maar,” zeiden ze. “Vraag het haar maar gewoon.”
Het stak ons verschrikkelijk dat zij zich van de domme hield. Hoe slinks of hoe gericht we haar ook ondervroegen, het baatte ons niet. Maar zo ging dat niet, onder beste vrienden. Onder vrienden hield je een geheim niet voor jezelf, je deelde het juist. Want aan de broden en de vissen uit de godsdienstles van juf Joyce zag je dat naarmate je meer van iets uitdeelde, er des te meer van bleek te bestaan. Loes’ geheim zou alleen maar geheimer worden als ze het onder ons verspreidde, het zou het grootste, geweldigste geheim op de hele wereld zijn. Op straat zou iedereen achteruit-deinzen als we met ernstige gezichten passeerden: “Daar gaan die kinderen die het geheim kennen.”
Vol wrok namen we haar op als ze tijdens de leesles weer eens zat te stotteren en te stuntelen. Zonder Thomas’ hulp bleek het alfabet helemaal een onneembare vesting voor haar te zijn. Met strakke lippen beweerde ze dat de letters met hun rug naar haar toe stonden. Maar zodra we over haar schouder in haar leesboekje keken, zagen we dat onze moeders gelijk hadden: Loes had meer fantasie dan goed voor haar was. “Juf!” riepen we ongerust. “Straks verknalt zij onze show nog!”
“Lucy heeft een speciaal probleem met lezen. Dat kan ze ook niet helpen. Ze krijgt al bijles, en ze doet hard haar best,” zei juf Joyce, maar ze keek alsof ze er zelf maar halfin geloofde. Zij hield eigenlijk meer van succes, en ergens konden we haar geen ongelijk geven.
Op de avond van de uitvoering, op onze laatste schooldag, waren onze ouders net zo opgewonden als wij. Bijna alle vaders kwamen vroeger uit hun werk. Bijna alle moeders trokken een nieuw T–shirt aan en deden lipgloss op. Toen gingen we hand in hand naar school.
We waren, zeiden onze vaders onderweg tevreden, de laatste tijd werkelijk weer op en top een modelgezin.
Even glimlachten onze moeders wrang. Het was niet zozeer dat de lokroep van het gareel sterker was gebleken dan die van het zusterschap. Het was meer een kwestie van inzicht geweest, van het spijkerharde besef welke verantwoordelijkheden er op hen rustten: wanneer je kleine kinderen niet intensief begeleidde, dan bestond het risico dat ze mentaal en moreel scheef groeiden. Meteen verstevigden zij hun greep om onze hand. En via onze vingers schoot de boodschap rechtstreeks omhoog naar die ene speciale hersencel die altijd op scherp stond voor de ontvangst en decodering van moedersignalen: “Jij gaat nu eenmaal voor. Ik schort mijn eigen belangen wel op voor de jouwe.”
Op het schoolplein zagen we Thomas en zijn moeder komen aanstappen. Met z’n tweeën gingen ze naar binnen, het hoofd gebogen, alsof ze zich ervoor schaamden geen compleet gezin meer te zijn. Nu knepen wijzelf zo hard als we konden, in de hand van papa, maar daar zat geen zendertje in.
En daar naderden ook Loes en de Luco’s. Loes droeg in haar vlechten reusachtige strikken van doorzichtig gaas. Ludo zei handenwrijvend tegen niemand in het bijzonder: “Het gaat machtig mooi worden, let maar op.”
Duco zei: “Want we hebben het goed voorbereid, hoor.” Hij gaf Loes een kneepje in haar wang.
“Duuc,” mompelde zij, “je moet niet altijd alles verraden, man.”
“Nou ja,” zei Duco, “je vriendjes kunnen toch ook zien wat ik bedoel?” Hij knipoogde veelbetekenend naar haar opzichtige strikken.
Toen riep juf Joyce in de deuropening dat de cast o-gen-blik-ke-lijk moest aantreden.
Showtime!
In de kleedkamer achter de gymzaal trokken we onze donkerblauwe gympakken aan, die voor deze gelegenheid liefdevol waren gewassen en gestreken. We rolden over elkaar heen van de spanning, net zoals vorige week toen we hier tijdens het douchen Loes’ onderbroek achter een radiator hadden verstopt. Geintje! De rest van de dag had zij in haar blote kont moeten rondlopen. In het speelkwartier hadden we haar opgewacht om, elke keer als we haar te pakken kregen, haar jurk omhoog te trekken. Eén keer was het gelukt om haar op haar rug op de grond te gooien en haar spartelende benen uit elkaar te wringen. Ze probeerde haar handen ervoor te houden, maar met z’n allen konden we haar wel aan. Iedereen kon er zo in kijken. Iedereen wees. We joelden dat haar geheugen hierdoor vast zou worden opgefrist. Toen zij haar kiezen toch koppig op elkaar bleef houden, was Vanessa komen aanrennen met de bezem uit het schoonmaakhok: “Een goeie beurt moet ze hebben, een goeie beurt.” Vanessa was van de beste vriendinnen van Loes wel de allerbeste, dus deden wij wat ze zei.
Na een tijdje was Thomas, die met zijn handen in de zakken had staan toekijken, ineens weggelopen. En even later had meester Klop van groep vier ons uit elkaar getrokken. Tegen Loes had hij gesnauwd dat ze met behoorlijk ondergoed naar school moest komen. “Het is geen excuus hoor, dat je moeder er niet is om voor je te zorgen. Je bent oud en wijs genoeg om een broek aan je gat te trekken. Anders vraag je zelf om de gevolgen.”
“Ik houd jullie allemaal scherp in de gaten, liefjes,” zei juf Joyce aanmoedigend in de coulissen naast het podium dat speciaal voor onze show in de gymzaal was opgebouwd. “Denk eraan, wat er ook gebeurt: blijven dansen. Als jullie gewoon doorgaan, heeft niemand het in de gaten wanneer er iets een beetje misloopt.” Het was pas haar eerste uitvoering, maar ze was zo professioneel als wat.
Daar klonken al de eerste, opzwepende maten van de piano. We grepen onze letters, we zetten ons schrap. “Een, twee, drie,” telde juf Joyce af, “en een, twee, nu.”
We barstten het toneel op voor het wilde intro waarin we als vermicelli door elkaar heen kronkelden en tuimelden. We waren oersoep, zeg maar, we verbeeldden de chaos van vóór het woord. Maar geleidelijk aan bedaarde de muziek. Lieflijker en lieflijker klonk de melodie en al even lieflijk gingen wij, na onze letters met innige blik op de grond neergevlijd te hebben, op onze tenen staan en strekten we de armen omhoog, reikend naar kennis, terwijl we zongen hoe we dorstten naar Veilig Leren Lezen.
“Ahh,” deed het publiek. Fototoestellen klikten. Videocamera’s snorden.
“Letters!” siste juf Joyce in de coulissen.
Snel raapten we onze letters op om ze als een geschenk tegen onze borst te drukken. We keken zo verstandig mogelijk. Voila: wij hadden het woord gevonden.
Het applaus was nog niet verstomd of de vrolijke polka van de dierenwereld brandde los. Onze voeten roffelden, we sprongen van links naar rechts, en op precies het goede moment golfden de H, de O, de N en de D naar voren, terwijl de rest van ons achterwaarts kabbelde. Gelukt, en nu presto op naar POES. De O had het makkelijk, die stond al in de juiste positie. De P kwam uit de flank aangescheurd, de E wankelde even maar hervond haar evenwicht, en de S was ook paraat. Klasse! Het stond als een huis!
Maar met MUG werd het link. Op de voorgrond stonden de M en de U reeds pal, swingend met hun heupen. “Van ‘s-ochtends vroeg tot ‘s-avonds laat: ik steek, ik steek, ik steek,” zongen ze uit volle borst terwijl wij de G allemaal tegen haar lange benen schopten om haar de goede kant op te krijgen. De Luco’s hadden beter de juiste volgorde met haar kunnen oefenen dan die maffe muggenvleugels in haar vlechten te strikken.
In de zaal werd eerst gelachen.
“Gewoon achter aansluiten, Lucy,” riep juf Joyce gedempt.
De piano preludeerde wat op ‘ik steek, ik steek, ik steek’. We hielden de glimlach krampachtig op onze kaken en maakten op de plaats paradepassen.
Onze vaders en moeders begonnen te roezemoezen. Ze draaiden hun nekken om de Luco’s achter in de zaal vermanend aan te staren. Hé, jongens! Doe dan wat! Grijp nou eens even in! Daar staat dat dwarse kind alle aandacht op zich te vestigen! Allemachtig, zijn jullie soms blind, of zo?
De hoofden van de Luco’s waren zo bleek als eieren. Niet-begrijpend staarden ze terug.
Onze moeders slaakten een wanhopige zucht en zetten zich ostentatief weer in positie. Onze vaders volgden hun voorbeeld, en keken daardoor weer tegen het achterhoofd van de moeder van Thomas aan, die in een hooggesloten grijze bloes op de eerste rij zat. Wat een ruil, dachten ze onwillekeurig: die rolmops, die alledaagse muis, voor die lekkere, mysterieuze helleveeg. Ze voelden zich even alsof zij het waren die twaalf jaar hadden gekregen: twaalf jaar zonder de moeder van Loes.
“Achteraan, Lucy!” souffleerde juf Joyce nog luider, nog ongeduldiger.
Nu vond Loes eindelijk haar plek naast de M en de U, en gedrieën zongen ze hoopvol: “Mep mij, mep mij, mep mij niet.” Zij zwaaide haar letter als een brandende fakkel boven haar hoofd. Ze dacht dat ze heel wat was, maar ze hield de G ondersteboven. We zouden haar scherp in de kieren moeten houden. We zaten hier niet op een piratenschip of bij de Platvoet-india-nen. Het ging er nu om indruk te maken op de donateurs van ons zakgeld.
Vlak voor de levensmiddelen was er een sarabande die dodelijk kon uitpakken als je niet in de maat bleef. Het intermezzo was nodig omdat iedereen die in dit gedeelte geen rol als letter had, achter de schermen razendsnel in iets eetbaars moest veranderen. We hadden een dansende krop sla, een appel, een winterpeen, we leken de etalage van meneer De Vries wel. Loes was een radijs, in crêpepapier, haar gezicht verborgen achter hoog, groen gebladerte dat boven op haar hoofd in een kroontje samenkwam. Het waren de details, zei juf Joyce, die het ‘m deden.
Al direct bij het opkomen ging de radijs helemaal loos. Ze was zo lenig als wat. Ze kon gelijktijdig met haar armen muizentrappen maken, haar benen binnenstebuiten laten x-en en haar rug zo hol trekken dat haar achterhoofd de grond raakte. Bij alles waarvoor ze haar hersens niet hoefde te gebruiken, was ze in haar element. Op de rand van het podium gooide ze haar benen hoger en hoger in de lucht, alsof ze iets wilde bewijzen.
“Nee maar,” rumoerden onze ouders geïmponeerd. “Kijk nou! Is het jullie Safranja? Nee, onze Saar is het zeker niet, die is de prei.”
Vlug zetten we het lied van de PRUIM in, een canon die over het toneel heen en weer donderde. Gehoorzaam fladderde de dansende groentekraam in twee rijen uiteen om ruim baan te maken voor de vijf letters. Alleen die verdomde radijs hield zich niet aan de choreografie. Zij stond midden in beeld met haar armen te schoepen alsof ze een waterrad was. Wij canonden luider, naar de climax toewerkend. Er was geen ontkomen aan, de PRUIM moest voorwaarts: het eind van het lied was bijna bereikt. De P, R, U, I en M kromden hun schouders al. Ze zouden dwars door die radijs heen gaan, als het moest. We zongen steeds rapper, we zongen als gekken, tuk op de ontknoping.
“Alle groenten opzij!” riep juf Joyce waarschuwend.
De PRUIM demarreerde, en rukte stampend op.
Midden in een pirouette keek de radijs over haar schouder. Toen dook ze met een snoeksprong de coulissen in.
Later zeiden onze ouders dat ze hadden gedacht dat het bij de show hoorde. Iemand had lachend ‘Pruimenjam’ geroepen, toen het hele PRUIM-team slippend over de rand van het podium pletterde.
Er viel een moment stilte. Maar vrijwel meteen daverde de piano voort in een onstuimig klinkende, afleidende improvisatie.
“Dansen!” siste juf Joyce. “Lachen.”
We hadden het haar vurig beloofd: we zouden haar door de uitvoering heen slepen, we zouden zorgen dat ze alle reden had om trots op ons en op zichzelf te zijn. Alleen, toen die radijs weer te voorschijn huppelde en doodleuk aan een soort kozakkendans begon, toen sloegen bij ons finaal de stoppen door. We stormden toe en tackelden haar.
Onze ouders, onschuldig als altijd, in de waan dat zij keken naar de verzinnebeelding van deze of gene historische groenteveldslag, klapten. Of misschien klapten ze voor de bemanning van PRUIM, die aan de voet van het podium beteuterd overeind krabbelde. Wellicht moesten ze zo lachen om al het gedeukte papier-maché dat ze niet eens zagen dat juf Joyce de bühne op stoof en ons uit elkaar rukte, waarbij ze kans zag iedereen individueel door elkaar te rammelen. “En doorgaan!” zei ze dreigend. “MELK, op jullie plaatsen!”
Half in tranen en met onzekere stem hieven we het lied aan, maar algauw vonden onze voeten het ritme, en we dansten alweer, automatisch, een werveling van naar adem snakkende letters en gebroken levensmiddelen. De M was in tweeën, maar dat wist hij redelijk te camoufleren. Bij de radijs was de schade het grootst. Alleen de hoofdtooi van haar kostuum was nog intact, de rest hing in gescheurde vellen van haar af.
“Maak er het beste van,” riep de juf. “Improviseer desnoods maar wat. Niet opgeven!”
We ploeterden met schaafwonden door MELK heen. We begonnen aan KOEK, in koortsachtige wanhoop de zaal afspeurend naar onze ouders, die nu toch moesten merken dat het ons te veel begon te worden en dat we naar huis en op schoot wilden. Maar toen we, al hopsend en zingend, papa en mama eindelijk hadden gelokaliseerd, zagen we dat ze helemaal niet naar ons keken. Het voltallige publiek hield de blik, verrukt, op de radijs gevestigd.
Draaiend met haar bekken swingde ze wulps op de muziek heen en weer. Improviseren, had de juf geroepen, en zoiets liet de radijs zich geen twee keer zeggen. Met het flair van een nachtclubdanseres spreidde ze, een voor een, haar gerafelde flarden crêpepapier alsof het sjaals waren, liet die even om het topje van haar vinger in de lucht tollen en wierp ze vervolgens, achteloos, over haar schouder op de grond.
“Is dat jullie Vanessa?” riepen onze ouders vol bewondering naar elkaar.
Terwijl wij over de geneugten van KOEK zongen, stal een strippende radijs de show. Je moest het thuis niet wagen om een sok op de grond te gooien, maar dit vonden onze ouders reuze grappig. Ze stonden zowat op de stoelen. Nog even en de aanstekers kwamen te voorschijn, zoals bij de grande finale van een popconcert.
Onze stemmen stokten. Ons lied doofde uit. Alleen de piano klonk nu nog, en het ritselen van het crêpe-papier.
Met een traag en verleidelijk knikken van haar lichaam, haar buik vooruit gestoken, gooide de radijs haar een na laatste sluier af. Ze paradeerde met gespreide armen van links naar rechts, het applaus in ontvangst nemend. Toen hief ze haar handen en trok, met een ruk, de tooi omlaag die haar gezicht steeds had verborgen, en schudde haar vlechten los. Haar ogen schitterden: goed, hè?
Het werd zo stil dat je het piepen van het pedaal van de piano kon horen, maar er kwam geen muziek.
Iedereen in het publiek dacht hetzelfde, het hing boven de hoofden van onze papa’s en mama’s als de bellen uit ons eerste leesboekje, waarin we ‘ik vis vis’ hadden gelezen en toen van het lachen bijna uit onze banken waren gerold.
Met een gesmoord geluidje kwam de moeder van Thomas uit haar stoel omhoog. Ze maakte een beweging alsof ze gelijktijdig voorwaarts en achteruit wilde, en zakte toen, wonderlijk traag, op het middenpad in elkaar.
“Mama!” schreeuwde Thomas. Holderdebolder sprong hij in zijn komkommertenue van het toneel en rende op haar af. “Mama! Heb je je pijn gedaan? Mama! Zeg nou wat!”
In de zaal werd al om water geroepen, om een dokter.
Diverse moeders snelden toe. “Kom maar, knul, geef haar even lucht.” Ze duwden Thomas opzij, ze hurkten neer en begonnen razendsnel de knoopjes van de grijze bloes los te maken. Steeds meer mensen dromden voorovergebogen in het middenpad samen. Ook wij lieten ons van het podium zakken en wrongen onze hoofden tussen de benen van de volwassenen door. We zagen de grote, witte borsten van Thomas’ moeder uit haar beha puilen. Er werden haar zachte klap-jes op de wangen gegeven. Als ze haar ogen zou openen, zou ze erin blijven: al die hijgende monden die vlak boven haar gezicht bacillen uitstootten, al die ongewassen handen die haar bepotelden, en het meest onherstelbare: de tientallen ogen die het ontblote lichaam zagen dat jarenlang met overgave en vertrouwen in de armen van haar man had geslapen.
Alle volwassenen waren zo druk bezig haar laatste resten waardigheid te vermorzelen, dat alleen wij de Lu-co’s zagen. In een flits repten die twee zich naar voren. Ze reikten omhoog, hun polsen staken wit uit hun mouwen, ze grepen Loes beet die nog steeds midden op het toneel stond, alsof ze niet begreep dat zij degene was die al die opschudding had veroorzaakt, en trokken haar tussen zich in omlaag.