Vrijdag 31 maart
Marijn voelde hoe hij door het warme water werd opgenomen.
Lichte golven tilden hem naar boven. Hij moest geen moeite doen.
De hele omgeving voerde hem mee naar ongekende hoogten.
Sprankelend licht weerkaatste naar alle kanten en een zalig gevoel stroomde door hem heen. Het gevoel van niets te kort te hebben. Dat gevoel waar nooit een einde aan mag komen. Voor altijd...
"Dolfijnenkind," klonk het door de ijle ruimte. "Dolfijnenkind, sta op. Ik zal je leiden, want de tijd dringt. Elk moment is kostbaar.
Vreselijke krachten zullen losbarsten. Dolfijnenkind, jij moet ze allemaal bevrijden. De weg zullen we laten zien en hulp zul je krijgen. Dolfijnenkind, dolfijnenkind, word wakker en sta op."
Marijn voelde de harde ondergrond onder zich. Daarna het warme lichaam dat tegen hem aan lag. En nog steeds hoorde hij de stem die hem zou leiden. Nee, hij had niet gedroomd. Weg moest hij en hulp zou op hem wachten.
Hij opende zijn ogen. Het was donker in het hokje waar ze zich de avond tevoren hadden verborgen. Vlug schudde hij Talitha wakker.
"Zalig," waren de eerste woorden die ze over haar lippen kreeg.
En vlak daarna: "Kom, we zijn weg."
Dezelfde woorden die Marijn wilde uitspreken.
"Ja, ik heb ook die stem gehoord," zei ze. "Maak die deur maar open."
Voorzichtig duwde Marijn ertegen. Schemerlicht vulde de dienstgang waar ze gisteravond meerdere keren doorheen waren gelopen. De digitale klok gaf aan dat het straks vier uur zou worden.
Een onheilspellende stilte vulde het 'Marinarium'.
Marijn pakte Talitha bij de hand en samen liepen ze zo vlug mogelijk door de wirwar van gangen. Ze twijfelden nooit als ze bij een tweesprong kwamen. Ze voelden gewoon welke richting ze uit moesten.
Opeens rukte Talitha zich los.
"Hé, wat is er?" vroeg Marijn met gedempte stem.
"Daar!" Ze wees naar een kapstok waaraan een uniformjasje hing.
"Wat ga je daarmee doen?"
"Wacht." Het meisje begon de borstzakjes te doorzoeken. Trots haalde ze een magnetische kaart te voorschijn.
"Hoe wist jij dat?"
"Ook aangevoeld," antwoordde ze droog.
Meteen zetten ze hun tocht verder en bereikten het einde van de gang. Daar was een deur. Nu zouden ze zien wat de kaart waard was.
Voorzichtig schoof Talitha hem in de gleuf. De deur klikte uit haar slot. Ze trokken haar open en kwamen in de buitenlucht terecht.
De hele omgeving bestond uit een groot amfitheater. Hier hadden overdag shows met dolfijnen en orca's plaats. Maar nu was de hele ruimte gehuld in gedempt nachtlicht.
Ze renden naar de andere kant van de grote tribune. Daar leek de uitgang voor het publiek te zijn.
Precies op dat ogenblik sprong iemand in de centrale controlekamer overeind. Vlak voor hem op het scherm zag hij hoe de twee jongeren zich voortbewogen. Eindelijk had hij ze teruggevonden. Hij verliet de controlekamer en begaf zich in de richting van het dolfinarium.
Ondertussen hadden Talitha en Marijn een van de uitgangen van het complex bereikt. Voor de tweede keer probeerde het meisje of ze met de kaart verder kon komen. Het lukte en kort daarop konden ze opgelucht ademen. Ze stonden nu buiten aan de zijkant van het complex. Even keken ze rond. Recht voor hen liep een kleine weg naar het strand. Daar was het pikdonker. Op maanlicht moesten ze vannacht niet rekenen. Toch renden ze in de richting van de zee en verdwenen in de duisternis.
Nog geen vijf minuten later werd er in de hele omgeving vruchteloos naar hen gezocht.
Op dit vroege uur was het stil op de brede lanen rond Los Angeles.
Slechts een eenzame jeep reed van het ene stoplicht naar het andere.
Aan het stuur zat Dick. Vannacht was hij om half vier opgestaan. De auto met boottrailer had hij gisteravond al klaargezet. Net toen hij in bed wilde stappen, belde Chester hem op. Hij had die dag wat te diep in het glaasje gekeken en had geen zin om mee te gaan. Met een krachtige vloek had Dick de hoorn neergegooid. Hij zou dan maar in zijn eentje gaan. Pas nu, op weg naar het strand, drong het tot hem door dat het op die manier geen gemakkelijke klus zou worden.
Aan het eerstvolgende kruispunt sloeg hij rechtsaf. De weg ging recht naar zee. Een paar honderd meter verder vertraagde hij en reed een tankstation in. Voor alle zekerheid wilde hij nog een extra jerrycan met benzine vullen.
Toen hij de motor afzette en uitstapte, was er niemand in de buurt. Hij pakte zijn betaalkaart en hoorde een vreemd gepiep. Zijn blik ging naar de overkant van de weg. Daar was het een gewriemel van jewelste. Dick was stomverbaasd. In het karige licht dat door de reclameborden werd verspreid, kropen hele horden ratten uit de riolen te voorschijn. Alsof de duivel hen op de hielen zat, renden ze allemaal de weg op. Honderden en nog eens honderden van die afschuwelijke knaagdieren met lange, geringde staarten.
Minutenlang stond Dick ernaar te kijken. Zoiets had hij nog nooit meegemaakt.
"Voelde jij dat ook?" Het was de stem van Talitha. Er klonk een ondertoon van angst in.
Samen hadden ze een eind langs het strand gelopen en waren nu net bezig over een rotspartij te klimmen.
"Wat moet ik voelen?" vroeg Marijn verwonderd.
"Die trillingen."
"Waar?"
"In de grond."
"In de grond?"
"Ja, en ze komen van diep. Trillingen als van ingehouden woede.
Van opgekropte energie. Marijn, hier gaan vreselijke dingen gebeuren. En luister!"
In de verte begon een hond te huilen. Een langgerekt gejank dat door andere dieren werd overgenomen. Niet veel later zwol het van alle kanten aan tot één groot concert.
"Wat was dat!" riep Marijn verschrikt uit. "Er hangt iets dreigends in de lucht."
"Niet in de lucht, Marijn. Het zit in de grond, diep, heel diep.
Kom, we moeten verder."
Ze klommen over de rotspartij heen en liepen weer verder langs het strand. Nog geen minuut later begonnen ze te vertragen. Hier moesten ze zijn. Marijn ging op het zand zitten en begon zijn schoenen uit te trekken. Hij voelde dat hij straks in zee moest. Een redelijke verklaring ervoor had hij niet. Want lang zou hij het in dat koude water niet uithouden. Talitha deed hetzelfde. Alsof ze gehoorzaamde aan onhoorbare bevelen.
Toen ze weer overeind kwamen, klonk er gebrom in de verte.
Twee koplampen doorpriemden de duisternis en kwamen recht op hen af. Allebei hielden ze hun handen voor hun ogen om niet te worden verblind. Op enkele meters van het water kwam het voertuig tot stilstand. Een jonge kerel van achter in de twintig stapte uit.
"Hallo, mijn naam is Dick," riep hij. "Sorry dat ik jullie stoor, maar als jullie de boot in zee helpen duwen, dan mogen jullie mee."
"Waarheen?" vroeg Marijn.
"Naar de walvissen, natuurlijk."
Nog geen uur later begonnen de sterren in het oosten te vervagen.
De grote, stevige rubberboot, die was uitgerust met twee krachtige motoren van elk 125 pk, lag ruim een kilometer van de kust voor anker.
"Als we een beetje geluk hebben," zo begon Dick opnieuw,
"kunnen we met zonsopgang de walvissen zien. Op dit moment van het jaar komen er hier duizenden voorbij op hun trek naar het noorden. Het wordt vast de moeite. Nog een kop koffie?"
Talitha en Marijn knikten. Maar met hun gedachten zaten ze elders. Het verhaal van de ratten had indruk op hen gemaakt. Er waren steeds meer tekenen die erop wezen dat het vandaag een bijzondere dag zou worden. Eerst die droom en die stem. Dan die trillingen en dat eigenaardige dierengedrag. Daarna die toevallige ontmoeting die hen naar de walvissen bracht. Het was alsof alles lang van tevoren was gepland. Ze wisten niet wat ze uiteindelijk konden verwachten. Iets heuglijks of iets vreselijks. Of misschien beide. Ze voelden alleen maar dat ze vertrouwen moesten hebben en dat de beloofde hulp niet lang meer op zich zou laten wachten. Elk moment kon die hulp er zijn.
En op dat moment kreeg de rubberboot een lichte schok. Een donkere schaduw doorbrak de gladde waterspiegel en een diep gesnuif verdreef de dreigende stilte.
"Dat is onvoorstelbaar!" riep Dick, die net koffie aan het inschenken was en de helft op zijn broek morste. "Dit heb ik nog nooit meegemaakt."
Talitha en Marijn gaven hem een seintje dat hij stil moest zijn.
Hun wilde gebaren maakten zo'n indruk, dat hij niets anders meer kon doen dan zwijgen en gefascineerd toekijken.
Heel voorzichtig schuifelden Talitha en Marijn naar de kant van de boot waar de zwarte massa lag. Alsof ze een baby in zijn wieg benaderde, begon Talitha de walvis met een heel zacht stemmetje toe te spreken. Als antwoord begon het donkere monster te knorren als een varkentje.
"O, wat ben jij een lieverd!" riep ze het dier toe en voorzichtig stak ze haar hand naar hem uit.
Zodra haar wijsvinger de zachte huid aanraakte, ging er een lichte siddering door het donkere lichaam. Maar voor de rest liet de walvis haar begaan. Met haar hele hand begon ze de grote kop te strelen. Zacht en ritmisch. Ondertussen richtte ze lieve woordjes tot hem. Marijn volgde haar voorbeeld. De walvis knorde nog meer.
Zelfs een zacht gepiep begon hier en daar door te klinken.
Ten slotte deed het enorme dier zijn oog open. Het blonk in het licht van de gaslamp. Maar Talitha en Marijn voelden dat er achter dat bruine oog een hele wereld lag. Een wereld waartoe zij al eerder toegang hadden gehad. Een wereld waarmee ze sinds vannacht in verbinding stonden. Een wereld die zich nu met de hunne vermengde. Want beiden voelden hoe dat wezen zachtjes bij hen binnenkeek. Hoe die reus hun binnenste betastte, verkende en ontdekte. Maar ook hoe ze zelf langzaam bij hem binnendrongen en een stukje van hem werden. En hoe ten slotte flarden van geheimen werden uitgewisseld. Er sprongen vonken over, van de ene kant naar de andere, heen en weer. Talitha en Marijn schoten overeind. In een ruk verdween de walvis onder water.
Dick begreep niet wat er gebeurde. Daarna staken de twee traag hun armen in de lucht en even traag steeg de walvis als een berg uit de zee. Marijn en Talitha lieten hun armen zakken en het dier zonk weer in het water. En opnieuw strekten ze hun armen. Nu kwam de walvis veel vlugger te voorschijn en veel hoger rees hij boven de golven uit. En de derde keer schoten hun handen pijlsnel omhoog en deze keer schoot de walvis met heel zijn lijf uit het water. Een reusachtige massa werd in het vroege morgenlicht zichtbaar en kwam met een daverende plof weer in zee terecht. Een grote golf deed de boot bijna kantelen. Dick genoot met volle teugen. En opnieuw strekten ze hun armen. Meerdere walvissen vlogen nu uit het water. Als donderslagen kwamen ze neer. Even werd het stil.
Alleen de boot bleef nog wat kantelen en schudden. Maar toen draaiden Talitha en Marijn zich als twee robots in de richting van de kust. Tientallen bruine ogen waren nu op hen gericht. Traag vouwden ze hun armen om die dan plotseling met gebalde vuist voor zich uit te strekken. Dat was het teken. Alle walvissen rezen uit het water en schoten in volle vaart vooruit. Van overal doken ze op en volgden hun leider in de aanval. Het was het begin van een adembenemend schouwspel.
Dick schoot meteen in actie. Zonder aarzelen kapte hij de ankerkabel door. Wat hij nu meemaakte, wilde hij voor geen goud ter wereld missen. De motoren huilden toen hij vertrok, de school walvissen achterna.
Talitha en Marijn leunden tegen de boeg, hun armen in elkaar gehaakt, hun geest bij de walvis. Ze staarden strak voor zich uit en hielden onvermoeid een arm in de verte gericht. Het water spatte hoog op. De motoren gierden en draaiden op het maximum van hun toeren. De ochtendkou sneed door hun lichte kleren. Maar onbeweeglijk bleven ze voor zich uitkijken. Want straks zou het gebeuren.
Overal om hen heen zwommen nu walvissen. In golvende bewegingen raasden ze vooruit. Opgezweept door allen die hem volgden bleef de grote walvis de richting van de kust volgen. De boot kwam alsmaar dichter achter hem aan.
Het licht van de ochtendschemering brak door. In de verte begonnen de hoge afsluitingen van het 'Marinarium' zich af te tekenen. De hele groep vloog er recht op af. De hindernis begon in zee te groeien. Maar vastberaden bleven Talitha en Marijn zich op hun taak concentreren. Nu moest het gebeuren. Zonder ook maar iets te vertragen bleef het reusachtige dier vooruit stormen. In volle vaart kwam het tegen de hoge netten terecht. De steunpalen bogen als rietjes door. Op een dergelijke kracht van de natuur was de omheining niet berekend. Ook de andere walvissen schoten de lagune binnen en maakten het werk van hun voorganger af. De omheining verdween onder water en de weg naar de vrijheid lag open.
De walvissen maakten een zegetocht door de lagune en keerden toen weer naar zee terug. In hun kielzog volgden alle dieren die er opgesloten zaten.
Nu de omheining was neergehaald, was ook de betovering verbroken. Talitha en Marijn juichten, maar ze beseften ook dat er nu een volgende stap moest worden gezet. Ze vroegen aan Dick of hij hier op hen wilde wachten. Daarbinnen werden ze verwacht. Het zou niet te lang duren. Daarna sprongen ze vlug aan land. Elk moment kon de zon opkomen. En dan...
Opeens klonk er een diep gerommel. Marijn voelde hoe de grond trilde. Seconden lang bleef het duren. Ineens hield het op. Overal in de buurt begonnen sirenes te gillen.
"Kom, Marijn," riep Talitha, "nu mogen we zeker geen tijd meer verliezen. Het monster is ontwaakt en begint zich al te roeren."
Ze pakte zijn hand vast en samen renden ze naar een dienstingang aan de zijkant van het gebouw. Met de magnetische kaart raakten ze meteen binnen. Ze doorkruisten een lange gang en bereikten de grote toegangshal. De weg naar de roze dolfijn lag open. Een weg die ze ondertussen al kenden. En een weg die hen voor de tweede keer door alle zalen van het 'Marinarium' zou brengen. Net zoals gisteren. Alleen zag de situatie er deze keer enigszins anders uit. Want op het moment dat ze door de hal renden, begon de grond opnieuw te trillen. Een stuk heviger dan de eerste keer.
Zodra het weer stil werd, hoorden Talitha en Marijn een aantal vreemde klanken. Het leken net snaren die sprongen. Talitha keek omhoog en hield haar adem in. De potvis, die precies boven hen hing, schoot los. Zo hard als ze kon, duwde ze Marijn weg en samen vlogen ze tegen de grond. Met een donderend geraas stortte de potvis naar beneden en kwam op nog geen meter van waar ze lagen terecht. Was Talitha één seconde later geweest, dan waren ze verpletterd.
"Dat begint hier goed!" was de reactie van Marijn.
"Ja, en we moeten vlug door," voegde Talitha er nog aan toe,
"want elk moment..."
Meer kon ze niet zeggen. Er klonk een zware mannenstem.
"Hé, wat doen jullie daar?"
Verschrikt keken Talitha en Marijn op. Aan de andere kant van de hal stonden vijf bewakers in uniform. Het tweetal vloog meteen overeind en rende de roltrap af. Onmiddellijk werd de achtervolging ingezet.
Talitha en Marijn waren nog niet halverwege de roltrap, toen die opeens van richting veranderde. Iemand had de schakelaar omgedraaid, zodat de trap weer naar boven ging. Zo vlug als ze konden, holden ze verder. Ze schoten nu wel veel minder goed op.
Maar gelukkig gold dat ook voor hun achtervolgers.
Ze bereikten het midden van de glazen tunnel. Ze waren nu omgeven door een watermassa van minstens zes meter diep. Daarin zwommen overal nerveuze haaien rond. Ook zij hadden de trillingen gevoeld.
Op verschillende plaatsen waren al kleine lekken ontstaan. Daar spoot het water de tunnel in. Toen rommelde het opnieuw. Talitha en Marijn waren al bijna aan het einde van de tunnel. Met een schok kwam de roltrap tot stilstand. Ze hoorden een hels gekraak. Aan de andere kant van de tunnel hadden de wanden het begeven. Het water gulpte naar binnen.
"Rennen voor je leven!" brulde Marijn. Hij keek nog een keer achterom en zag hoe de vijf bewakers door het woeste water werden meegesleurd. Gelukkig hadden hij en Talitha nog een kleine voorsprong. Toen ze de glazen kinkhoorn bereikten, waren ze al nat tot boven hun knieën. Terwijl de tunnel volliep met schuimend water en haaien, renden ze naar boven. Het viel hen onmiddellijk op dat er ook hier water naar beneden liep. Eenmaal in de ronde zaal wachtte hen een verrassing. De grote, glazen diamant was op diverse plaatsen opengebarsten en leeggelopen. De inktvis was verdwenen.
"Nog één die de vrijheid heeft gekozen," riep Marijn.
"Hopelijk komen we hem niet tegen," reageerde Talitha.
Kort daarop bereikten ze de lange, brede gang met het kunstmatige koraalrif. Ook hier sijpelde het water al op vele plaatsen door. Toch schonken ze er nauwelijks aandacht aan. Met hun hoofd zaten ze al een eind verderop. Ze begaven zich immers naar de gevaarlijkste doorgang die nog op hun weg lag: de donkere tunnel onder het aquarium van de witte haai.
Dick keek op zijn horloge. Ze waren nu al bijna tien minuten binnen. Ondertussen had de aarde al meerdere keren getrild. Elke keer zag hij het reusachtige gebouw meebewegen. Hier en daar hadden zich kleine instortingen voorgedaan en zopas was ook de noodverlichting uitgevallen. Dick begon zich zorgen te maken.
Binnen werd het met de minuut gevaarlijker. Misschien was het beter dat hij hen meteen ging zoeken.
Toen hij traag de lagune binnenvoer, werd er naar hem geroepen. Op het terras verscheen een man in uniform.
"Wat doe jij hier met je boot? Weet je dat dit privé terrein is?"
"Ik wacht hier op twee jongeren," antwoordde Dick.
"Toch geen blonde knaap en een bruin meisje?"
"Ja. Ken je ze misschien?"
"En of," antwoordde de man, "ik ben al de hele tijd op zoek naar die twee."
"O ja," zei Dick, "ze zeiden al dat iemand hen verwachtte. Maar ze blijven wel wat lang weg."
"Dan is het misschien beter dat jij hier blijft wachten, terwijl ik verder zoek."
"Prima," antwoordde Dick.
"En mochten ze ondertussen komen, geef dan een seintje met je hoorn en hou ze even aan de praat. Ik kom dan ook terug.
Afgesproken?"
"Oké, ik hoop dat je ze zo vlug mogelijk vindt."
"Ik ook. In elk geval bedankt voor je medewerking." De man in uniform verdween.
Dick haalde zijn schouders op. Hij begreep er niets meer van.
Vandaag had hij al zo veel knotsgekke dingen meegemaakt, dat hij het gewoon niet meer kon bijhouden.
Talitha en Marijn sjokten de roltrap af. Het ding stond stil. Ze waren nog niet halverwege toen ze zagen dat er in de donkere tunnel al meer dan een meter water stond. Maar wat hen het meest verontrustte, was dat gebonk. Ze hadden het al gehoord nog voordat ze de roltrap bereikten. Het bleef doorgaan zonder ophouden.
Zonder lang na te denken stapten ze het water in en begonnen erdoor te waden. De weerstand die ze ondervonden, zorgde ervoor dat ze maar traag vooruitkwamen. Een eindje verderop kregen ze al een eerste glimp van de grote witte haai te zien. Het monster was blijkbaar razend geworden en stootte voortdurend zijn ruwe kop tegen de glazen koepel. Straks moesten ze onder hem door lopen.
"Ik hoop dat die constructie het nog eventjes houdt," riep Marijn.
Zo vlug als ze konden, probeerden ze nu vooruit te komen.
Eindelijk bereikten ze de koepel. Maar toen ze er pal onder waren, plofte Talitha opeens voorover in het water. Alsof iemand haar een voetje had gelicht.
"Marijn!" gilde ze. "Ik zit vast. Help me!"
Marijn schoot naar haar toe en voelde dat er iets blubberigs om haar enkel vastzat. Tegelijkertijd kwamen twee andere armen van de inktvis uit het water. Met al zijn krachten probeerde Marijn Talitha los te trekken. Maar het lukte niet. Integendeel, voortdurend probeerde de octopus hem te grijpen. Ondertussen bleef de witte haai boven hun hoofden maar verder beuken.
Voor de vierde keer begon de ondergrond te beven. Als bij toverslag liet de octopus zijn slachtoffer los. Talita en Marijn konden wegsprinten, maar boven hun hoofd hoorden ze een sinister gekraak. Een paneel van de koepel had het begeven en water spoot nu door de opening. Plotseling kwam de dreigende muil van de haai te voorschijn. Hele rijen vlijmscherpe tanden werden duidelijk zichtbaar. Als de bliksem schoten Talitha en Marijn weg. Gelukkig was de opening te klein, zodat het dier zich moest terugtrekken. Een grote waterval kwam in de plaats en sneller dan ooit begon de donkere tunnel onder te lopen.
Dick begon zich opnieuw zorgen te maken. Er waren nu al twintig minuten voorbij sinds die twee hem hadden verlaten. Zou die man van daarnet hen al hebben gevonden?
Ondertussen had hij al verschillende soorten dieren in de richting van de zee zien zwemmen. Eerst enkele haaien en een zeeschildpad, dan twee orka’s, en ten slotte een hele serie dolfijnen.
Wat gebeurde hier eigenlijk allemaal? En vooral, waarom kwam er geen einde aan al die nabevingen. Of moest het ergste misschien nog komen?
Van het hele complex was de afdeling van de zoetwaterdieren nog het minst getroffen. Talitha en Marijn hadden zopas de ruimte met de hangende tuinen bereikt. Overal lagen scherven verspreid. In het dikke glas boven de piranha's zat al een grote barst. Maar dat hield hen nauwelijks tegen. Pas toen ze de krokodillen zagen rondkruipen, sloeg de schrik hen om het hart. Drie van die grote reptielen versperden de doorgang naar het aquarium waar de roze dolfijn zat. Blijkbaar was de elektriciteit uitgevallen en hadden de monsters hun weg naar de vrijheid gevonden.
Talitha en Marijn beseften dat ze opeens tussen twee vuren zaten. Voor hen die nare beesten die hen elk moment konden zien.
En achter hen massa's water. Water dat maar bleef stijgen en dat vol zat met opgehitste roofdieren die krampachtig naar een uitweg zochten. En straks zou het water ook dit niveau van het gebouw bereiken.
Net op tijd bood zich een uitweg aan in de vorm van een gecamoufleerde brandladder aan de wand. Het was Talitha die het opmerkte.
"Hier moeten we naar boven!" riep ze.
Een nieuwsgierige zeekrokodil kwam al op hen aangewaggeld.
Net op tijd konden ze zich buiten zijn bereik optrekken. Enkele meters hoger was een luik dat ze konden openduwen. Het verleende toegang tot de hoger gelegen dienstgangen. Marijn wist waar ze waren. Niets stond hen nog in de weg om het aquarium van de roze dolfijn te bereiken.
Talitha was de eerste die er aankwam. Daar wachtte haar een zware ontgoocheling. De roze dolfijn was er niet meer. Iemand had hem blijkbaar weggehaald. Onthutst keken ze elkaar aan. Wie was hen voor geweest?
Lang moesten ze er niet over tobben. In de verte hoorden ze plotseling stemmen. Aan het einde van een lange gang verschenen vier personen. Het was Buck, de helikopterpiloot, die hen zag en meteen naar hen toesnelde. Na hem volgden Yaël en twee bewakers.
Veel keuze bleef er voor Talitha en Marijn niet meer over. Dit was niet het moment om zich te laten pakken. Ze moesten weg.
Door de wirwar van gangen probeerden ze zo goed mogelijk hun weg te vinden. Maar ze kenden die minder goed dan hun achtervolgers. Daardoor werd hun voorsprong zienderogen kleiner.
Uiteindelijk bereikten ze een deur, die gelukkig op een kier stond, en ze stoven de grote zaal van het koraalrif binnen. Hier kregen ze een overzicht van het hele complex. Alle lagergelegen gedeelten stonden nu al onder water. Er zwommen overal grote waterdieren rond, angstvallig op zoek naar een uitweg. Maar lang konden Talitha en Marijn niet wachten. Ze moesten verder. Voor hen strekte zich een lange, glazen brug uit. Die overspande het kunstmatige koraalrif en leidde naar het buitenterras. Over die brug moesten ze.
Op het ogenblik dat ze de brug opliepen, renden hun achtervolgers de zaal binnen. Hun achterstand was nu heel klein geworden. Yaël haalde de drie anderen in en holde op haar beurt de brug op. Ze was nog niet halverwege toen het hele gebouw opnieuw begon te daveren. Tientallen voorwerpen donderden naar beneden.
Talitha en Marijn die nog over de brug liepen, zagen hoe het dikke acrylglas onder hun voeten overal begon te barsten. Elk moment kon het in brokken uiteenvallen. De drie mannelijke achtervolgers keerden ijlings terug. Maar Yaël bleef doorlopen. Net toen Marijn als eerste de overkant bereikte, klonk er een hels gekraak en stortte de brug in. Talitha en Yaël kwamen allebei in het water terecht.
Onmiddellijk liep Marijn naar de kant en sleurde Talitha op het droge. Tien meter verderop kwam Yaël spartelend boven. Ze keek Marijn uitdagend aan, alsof het haar geen zier kon schelen. Op dat moment kwamen de haren van Marijn overeind te staan. Hij wees in de verte en schreeuwde zo hard als hij kon.
"Daaaaar!!!"
Yaël draaide zich lachend om en voor de allereerste keer hoorde Marijn haar gillen. Het ijselijke gegil van iemand in doodsangst.
Aan de andere kant van het koraalrif keerde een reusachtige, driehoekige rugvin zich in haar richting. De grote, witte haai die kennelijk ook vrij was gekomen, had haar gezien. Zijn oerinstinct kwam boven en niets zou hem nog tegenhouden. De wrede muil ging open en steeds vlugger bewoog het ondier zich in haar richting.
Yaël haastte zich naar de kant. Maar een witte haai laat zijn prooi niet gemakkelijk ontsnappen. Razendsnel kwam hij dichterbij.
Marijn besefte dat Yaël het nooit meer kon halen en vreesde het allerergste. Op enkele meters van haar ging de vreselijke muil opnieuw open. Toen beukte opeens een grijze schim keihard tegen de kieuwspleten van het ondier. De haai draaide zijn machtige kop opzij en stootte met zijn lijf tegen Yaël. Woest haalde hij uit naar zijn aanvaller die net op tijd boven het water uitsprong en zo aan de scherpe tanden van het monster ontsnapte. Voor Marijn was dit korte moment voldoende om Derby te herkennen. Hoe was het slimme dier erin geslaagd hierheen te komen? Tijd om erover te piekeren kreeg Marijn echter niet. De witte haai sloeg wild met zijn staart en zwom de dolfijn achterna. Vlak onder hem hoorde Marijn Yaël opnieuw hevig om hulp schreeuwen. Ze had de kant bereikt, maar een andere grote haai was al in aantocht. Net op tijd trok Marijn haar op het droge. Daar, met haar handen voor haar gezicht, begon ze ten slotte hysterisch te huilen. Zelfs voor haar was het te veel geweest. Met moeite kon Marijn zich voorstellen dat dit hoopje ellende dezelfde Yaël was die hij daarvoor had gekend. Al zijn wraakgevoelens verdwenen en maakten plaats voor een diep medelijden.
Net toen hij zich afvroeg hoe hij haar kon troosten, werd hij weer tot de werkelijkheid gebracht.
"Marijn, we moeten weg."
Het was Talitha.
"En zij?"
"Daar zorgen de anderen wel voor. Straks staan ze hier. Kijk maar!"
Talitha had gelijk. De drie achtervolgers hadden een andere route gevonden om daarheen te komen en waren nu al in aantocht.
"Oké, je hebt gelijk."
Marijn greep Talitha bij de hand, wierp nog een laatste blik op Yaël en rende toen weg.
Kort daarop bereikten ze de toegang tot het grote buitenterras. Ze liepen naar de balustrade en zagen tot hun grote vreugde de roze dolfijn in de lagune rondzwemmen. Hoe hij was vrijgekomen, daar hadden ze het raden naar. In elk geval was de goede lobbes daar rondjes aan het zwemmen. Het was alsof hij maar geleidelijk wilde genieten van zijn pas verworven vrijheid. Om de vreugde volledig te maken, kwam er opeens nog een tweede dolfijn te voorschijn. Het was Derby.
Ten slotte zagen Talita en Marijn helemaal in de verte de rubberboot van Dick. Ze zwaaiden en schreeuwden uit alle kracht, maar zagen niet dat er nog iemand anders aan boord was. Ze hoorden de twee motoren aanslaan. Nu was er niets meer dat hen nog kon tegenhouden. Ze maakten aanstalten om over de balustrade te klimmen, toen er plotseling naar hen werd geroepen.
"Geen stap verder of ik schiet."
Bij de toegangsdeur tot het terras, op nog geen twintig meter van hen af, stonden Goldberg en professor Polype. De eerste droeg een vuurwapen dat op hen was gericht. Marijn wilde het niet geloven en klom verder. Er klonk een luide knal en een kogel boorde zich in de tegelvloer aan zijn voeten. De wegvliegende splinters schaafden zijn benen. Kort daarop verbrak een nieuwe knal de stilte, onmiddellijk gevolgd door ruwe woorden. Marijn draaide zich om en zag hoe professor Polype zich op Goldberg had geworpen. Er volgde een hevig gevecht. Blijkbaar was het de professor te veel geworden.
Even twijfelde Marijn of hij tussenbeide zou komen of verder vluchten. Maar onder zijn voeten begon de grond opnieuw te trillen en deze keer werd het alsmaar erger. Het gedonder werd luider en luider. Het hele gebouw begon op zijn grondvesten te beven. Overal ontstonden reusachtige scheuren. Van alle kanten klonk er gerinkel van glas. Marijn zag hoe het hele complex uit elkaar begon te barsten en voelde hoe de grond onder zijn eigen voeten wegschoof.
Dit was de definitieve aardschok. In een laatste poging greep hij Talitha vast en drukte haar hard tegen zich aan. Toen gebeurde het.
Het 'Marinarium' stortte wild krakend in elkaar. Het complete terras begon te kantelen en gleed traag de lagune in. Het water spatte hoog op en schuimde alsof het kookte. Beiden gingen kopje onder, lieten elkaar los en kwamen op eigen krachten weer boven. Daar werden ze opgewacht door de twee dolfijnen, die hen meenamen.
Lang duurde de zwempartij gelukkig niet. De rubberboot van Dick kwam langszij gevaren. Pas toen zag Marijn dat er nog iemand anders aan boord was. Hij schrok toen hij het uniform van de bewakingsdienst herkende. Op enkele meters afstand riep de man hen toe.
"Vlug aan boord, jullie. We moeten hier weg, want het ergste moet nog komen."
Marijn herkende de stem onmiddellijk. Het was die van zijn vader. Hoe was die in godsnaam hier terechtgekomen? Meteen liet hij Derby los en haastte zich naar de boot. Daar werd hij door Ben Jansen aan boord gehesen. Dick ontfermde zich over Talitha. Marijn wilde zijn vader met vragen overstelpen, maar die wilde er niet op ingaan.
"Later!" was het enige antwoord. "Nu moeten we als de bliksem hier vandaan. Dick, geef maar alles wat je geven kunt. We moeten recht naar zee. Anders overleven we het niet!"
Dick haalde de twee hendels over. Tweehonderdvijftig paarden spanden hun krachten samen en de boeg van de rubberboot rees uit het water op. Het vaartuig verhief zich en tegen duizelingwekkende snelheid verliet het de lagune. Door het oorverdovende lawaai kon geen woord worden gewisseld. Marijn begreep helemaal niet waarom er opeens zo'n haast was en zeker niet waarom ze nou het zeegat kozen.
Talitha kwam dicht tegen hem aan gekropen. Zij had de enige deken gekregen die Dick aan boord had. Als ze dicht tegen Marijn aanleunde, kon ze de deken om hen beiden slaan. Op die manier zou Marijn het tenminste ook warm krijgen.
Lang kon hij er echter niet van genieten. Ze hadden nog geen vijf kilometer afgelegd, toen de boot vertraagde. Marijn keek op en kon een tijdlang zijn ogen niet geloven. Aan de horizon werd een donkere streep zichtbaar. Verbijsterd bleef hij er naar staren. Even dacht hij dat zijn verstand hem in de steek liet. De anderen keken in dezelfde richting. Ze zagen hoe de streep groter en groter werd en met een razende snelheid op hen afkwam. Op bevel van Ben Jansen schakelde Dick de motoren uit en de rubberboot kwam tot stilstand.
Het gebrom verstomde en het andere geluid werd hoorbaar. Het was dit van een reusachtige waterval op grote afstand. Maar dan een waterval die supersnel dichterbij kwam.
"Dat is de tsunami," hoorde Marijn zijn vader nog zeggen.
"Klem jullie vast aan de rubberboot. Laat hem in geen geval los, hoeveel keren de boot ook maar om zijn as draait. Het wordt vechten voor je leven."
Meer hoorde Marijn al niet meer. Het geluid was bijna oorverdovend geworden. Een metershoge muur van schuimend water stormde recht op hen af. Samen met Talitha volgde hij het voorbeeld van zijn vader en klemde zich vast. Voor de eerste keer las Marijn doodsangst in de ogen van Talitha. Was dat het grote monster dat Mama Loeka had voorspeld? Als ze geluk hadden, zou het over hen heen rollen. Voor de kust zou het verder groeien tot een vloedgolf van tientallen meters hoogte die dan het land zou binnenstormen. Marijn wist dat ze er hier op zee nog het veiligst aan toe waren. Een rubberboot had de reputatie een stevig gebouwd vaartuig te zijn. Omdat hij volgepompt was met lucht, was hij normaal onzinkbaar. Maar hoe normaal was zo'n vloedgolf, vroeg Marijn zich af.
De razende watermuur was nu geen honderd meter meer van hen verwijderd, toen Derby naast de rubberboot opdook. Hij had hen net ingehaald. Nog even kwetterde hij alsof hij wilde zeggen dat hij er ook nog was. Daarna dook hij de veilige diepte in.
Het bevel luidde dat iedereen nu heel diep moest inademen.
Marijn omklemde Talitha's hand en sloot zijn ogen. Het ogenblik daarop werd de rubberboot overspoeld door een zee van water.
Allen voelden meteen het gewicht van tonnen vloeistof. Tot heel diep werd het vaartuig ondergeduwd en daar bleef het als een speelbal keer om keer om zijn as draaien.
Ondertussen stroomde de bruisende muur voorbij en zette zijn weg in de richting van de kust verder. Zodra de bodem ondieper werd, begon de vloedgolf te groeien tot een onvoorstelbare hoogte.
Geen enkele hindernis kon hem tegenhouden. Kort daarop werd het hele kustgebied overspoeld. De hoge muur van water overspoelde het land en vernielde alles wat in de weg stond. De grootste bomen werden als grassprietjes ontworteld, hele gebouwen als een hoopje vuilnis weggeveegd. Uitgestrekte landschappen verdwenen onder water. Kilometers ver raasde het water het land binnen en sleurde alles met zich mee.
Maar naarmate de vloedgolf zich van de zee verwijderde, nam zijn kracht af. Zodra het water zijn hoogste punt had bereikt, begon het zich terug te trekken. Eerst traag. En dan opnieuw razendsnel, alles met zich meesleurend.
Wat achterbleef, was een moeras van dood en verderf.