ZES
Even na het middaguur kwam de kust van Long Island in zicht. De krachtige motoren van de 'Leviathan' hadden de overtocht in minder dan vierentwintig uur mogelijk gemaakt.
Aan dek van het luxe jacht bevond zich slechts één persoon. Het was Hippolyte Polype, die nerveus rondliep. Straks mocht hij ermee beginnen.
Op de brug werd een getint raam opengeschoven en een stem weerklonk. "Wel, m'n beste Hippo, je lijkt wel een kip die een ei moet leggen."
"Als ik me er daarmee kon van afmaken, meneer Goldberg,"
antwoordde de bioloog, "dan had ik dat graag gedaan."
"Kom, kom, de soep wordt nooit zo heet gegeten als ze wordt opgediend."
"Ik hoop dat je gelijk hebt. Want wat ik nu moet doen, is niet meer helemaal mijn specialiteit. Als wetenschapper weet ik precies waar mijn grenzen liggen. En die overschrijd ik niet graag."
"Akkoord, onze grote specialist heeft er het leven bij inge-schoten. Maar vergeet niet dat we nu over heel wat betere middelen beschikken."
"Reken toch maar niet te veel op de techniek. 'Het' is je al eens te vlug af geweest."
"Ja, maar deze keer hebben we toch een prachtig lokaas. Die jongen is ons door de hemel geschonken. Hij zal het vuile werk voor ons wel opknappen, zodat wij alleen maar op tijd onze hengel moeten binnenhalen. Vooruit, Hippo, het was tenslotte jouw idee. Roep hem nu maar op."
Met tegenzin begaf de bioloog zich naar de stuurhut. Hij vervloekte zichzelf dat hij hierover ooit met Goldberg had gesproken. Maar terugkrabbelen was nu niet meer mogelijk. Hij zat met zijn kop al te diep in de stront.
Een paar kilometers daarvandaan reed Marijn net weg. Precies op tijd werd hij door Roby teruggefloten.
"Ze hebben je nodig. Ik heb net een oproep voor je gekregen.
Een of andere professor vraagt of je nu meteen naar de haven kunt komen."
Marijn wist onmiddellijk waarom. Het expeditieschip had het eiland bereikt. Als de wind stoof hij ervandoor.
Nog geen kwartier later hoorde hij het geratel van een lange, zware ketting. Hier voor de kust had een grote boot net zijn anker uitgegooid. Toen hij een eind verderop uit de bocht kwam en de Caribische Zee over heel haar lengte zag liggen, kon Marijn er niet meer naast kijken. Daar, op het lichtblauwe water, lag een stralend wit jacht. Zo'n groot, luxueus schip had hij hier nog nooit gezien.
Maar er was nog meer. Op de achtersteven stond een kleine helikopter. Marijn floot tussen zijn tanden. Het was die lui blijkbaar menens. Ze hadden duidelijk niet op de kleintjes gelet. Het zou meer dan ooit de moeite worden om met hen te mogen meewerken. Waar had hij dat aan te danken?
Marijn kon geen moment langer meer wachten om het prachtige schip van dichtbij te bewonderen.
Op het achterschip van de 'Leviathan' werd een knalrode rubberboot te water gelaten. Er klonk geronk en traag bewoog het kleine vaartuig zich in de richting van de aanlegsteiger van Dead Man's Cay.
Daar was nu bijna geen volk te zien. In normale omstandigheden zouden de bewoners van Long Island zich hier verdringen om een glimp van het luxueuze schip op te vangen. Maar deze keer hadden ze andere bezigheden. Voor Marijn was het dan ook niet moeilijk om in volle vaart de aanlegsteiger op te rijden. Precies op het ogenblik dat de rubberboot vertraagde om aan te leggen, bereikte hij het uiteinde van de steiger.
"Hallo!" riep hij. "Ik ben Marijn Jansen, en u bent de professor?"
In de rubberboot zaten twee mannen. Iemand in matrozenuniform bestuurde het vaartuig. De andere was niet meer zo heel jong en droeg een modieus tropenpak. Het was deze persoon die antwoordde.
"Inderdaad, dat ben ik. We komen je ophalen."
Marijn liet het zich geen twee keer zeggen. Hij gooide zijn fiets tegen een paaltje en na twee sprongen zat hij al aan boord van de rubberboot. De matroos draaide de gashendel open, maakte een scherpe bocht en zette koers naar het jacht dat daar nog geen honderd meter vandaan lag.
"U bent bijzonder goed uitgerust!" riep Marijn enthousiast, terwijl hij zowel naar de rubberboot als naar de helikopter wees.
"Dat moet wel," antwoordde de man in tropenpak. "Als je een ernstig, wetenschappelijk project wilt uitvoeren, kun je nooit over genoeg materiaal beschikken. Wacht maar tot je de rest van onze apparatuur hebt gezien!"
Veel geduld hoefde Marijn niet te hebben. De rubberboot legde opnieuw aan. Langs een touwladder klom hij naar boven, onmiddellijk gevolgd door de professor. Zodra Marijn aan dek kwam, maakte hij kennis met een nieuwe figuur. Voor hem stond een kwabbig dik ventje met een stoere havannasigaar tussen zijn tanden, grote ogen en een bleek, kaal hoofd.
"Mag ik je meneer Goldberg voorstellen?" vroeg de professor.
Marijn schudde het papperige handje dat hem werd toegestoken.
"Hij is het," zo ging de professor verder, "die het hele project financiert. Dankzij hem zullen we voor de eerste keer op de Bahama's een grondig onderzoek kunnen uitvoeren naar wat er hier nog leeft in de duistere diepten van de blauwe gaten."
Bij het horen van die laatste woorden ging er een koude rilling door Marijn. Al een hele tijd woonde hij nu op dit eiland en nooit hadden die blauwe gaten hem veel gezegd. En nu, in nog geen halve week tijd, viel hij van de ene verrassing in de andere. En telkens was er een of ander blauw gat bij betrokken. Als dat geen toeval was...
De reactie van Marijn was meneer Goldberg niet ontgaan.
"Ik mag aannemen," zo begon hij, "dat jij niet bang bent om daarin te duiken. Want met zo iemand kunnen we hier niet veel beginnen."
Marijn moest zich inspannen om niet van kleur te veranderen.
Hij mocht absoluut niet laten blijken dat hij toch nog wat moeite had met die donkere gaten. Anders kon hij het hele avontuur wel vergeten.
"U mag gerust zijn, meneer Goldberg," reageerde hij zo enthousiast mogelijk. "Die blauwe gaten vind ik nu meer dan ooit bijzonder boeiend."
En dat laatste was zeker geen leugen.
"Wel, dat hoor ik graag," zei meneer Goldberg tevreden. "Jij bent precies de persoon die we nodig hebben. Hippo, laat onze gast de rest van het schip zien en vertel hem ondertussen wat meer over die blauwe gaten. Ik trek me even terug."
Marijn slaakte een zucht van opluchting toen hij zag dat meneer Goldberg hen alleen liet.
"Oké," zei professor Polype, "kom maar mee. Het is die kant op."
Samen begaven ze zich naar het achterdek. Daar daalden ze een scheepsladder af. Beneden pakte de professor een bos sleutels uit zijn zak en opende ermee de deur die toegang verleende tot een tamelijk grote ruimte.
"Dit is het laboratorium," zei hij, "waar het eigenlijke wetenschappelijke werk gebeurt."
Marijn zag overal kasten en rekken met apparatuur, flesjes en potten.
"Tegelijk wordt deze ruimte ook gebruikt als donkere kamer voor het ontwikkelen van films en als projectieruimte. Kijk maar!"
Professor Polype duwde op enkele knopjes. De verlichting sprong aan en overal hoorde Marijn gezoem. Donkere gordijntjes schoven voor de drie patrijspoorten en een projectiescherm zakte langzaam naar beneden. De professor opende een kastdeur en schakelde een projector aan.
"We hebben ook nog een video aan boord," zei hij, "met een aantal onderwatercamera's. Maar om je een idee te geven over het ontstaan van de blauwe gaten, zullen gewone dia's wel volstaan."
Zodra het eerste beeld op het scherm verscheen, draaide hij aan een dimmer. Het licht doofde.
"Hier zie je een heel ongewoon kaartje van de Bahama's," zo begon hij plechtig. "Zestienduizend jaar geleden hadden we de laatste ijstijd. Toen zagen deze eilanden er helemaal anders uit. Het waterniveau was minstens honderd meter lager. Wat nu door de Caribische Zee is overspoeld, was in die tijd land. Zoals je kunt zien, vormden de Bahama's toen bijna één groot eiland."
"Was dat het vroegere Atlantis?" vroeg Marijn.
Professor Polype moest lachen. "Marijn, ik geloof dat jij nog te veel strips leest. Het is niet omdat een aantal volwassenen nog met zulke ideeën rondlopen, dat daar iets van waar is. Geloof me, voor serieuze wetenschappers telt alleen maar dat, wat duidelijk is bewezen. En dat is hier zeker niet het geval."
"Maar wat ik daar op het scherm zie, kan toch worden beschouwd als een soort verzonken continent."
"Daarin heb je wél gelijk, en juist daarom zijn wij nu op zoek naar overblijfselen daarvan."
"Hoe bedoelt u?" vroeg Marijn.
Voordat professor Polype antwoordde, liet hij eerst de volgende dia zien. Die stelde een doorsnede van de bodem voor.
"Wel," zo begon hij, "toen de Bahama's één groot eiland vormden, bestond de ondergrond, zoals je hier kunt zien, bijna uitsluitend uit kalk. Door de werking van het regenwater..."
Hetzelfde beeld verscheen, maar deze keer zag het eruit als kaas met gaatjes.
"... ontstonden er toen overal gaten, gangen, holen en grotten.
Tot honderd meter diep, want waar het zeewater kwam, hield de erosie op."
"Waarom?"
"Omdat zeewater, in tegenstelling tot zoet water, het kalk niet aanvreet. Als je later scheikunde krijgt, zul je dat heel gemakkelijk begrijpen."
Marijn knikte en zag het volgende beeld op het scherm verschijnen. Nu zat die kaas met gaatjes voor het grootste deel onder water.
"Na de ijstijd," zo ging de professor verder, "begon het niveau van alle zeeën weer te stijgen. Het grootste deel van al die uithollingen liep vol met zeewater. Het spreekt vanzelf dat heel wat zeedieren uit die tijd daarin prachtige schuilplaatsen hebben gevonden. Waarschijnlijk zitten er in die donkere holen nog wezens die je anders alleen maar in de diepste oceanen kunt aantreffen." De ogen van professor Polype blonken, maar Marijn voelde opnieuw een koude rilling.
Opeens ging de deur van het laboratorium open. Een meisje met lange blonde haren en niet veel ouder dan Marijn keek naar binnen.
In het invallende licht zag ze Marijn zitten.
"Aha, is dat die jongen waarover jullie het hadden?" vroeg het meisje meteen. "Meneer Hippo, wilt u even het licht aandoen? Dan kan ik hem wat beter zien."
Enkele TL-lampen knalden aan. Marijn voelde zich bekeken als een aapje in de dierentuin.
"Niet mis wat je voor ons hebt binnengehaald, meneer Hippo,"
zei ze onmiddellijk. "En jij, jochie, vertel me eens, hoe heet je?"
Marijn had weinig zin om te antwoorden. Haar manier van kennismaken stond hem helemaal niet aan. Toch vond hij dat hij weinig keuze had. Na enige aarzeling stelde hij zich ten slotte voor.
"Grappige naam!" was haar reactie. "Ik heet Yaël. In het Hebreeuws betekent dat 'antilope'!"
Ze articuleerde het woord zo duidelijk, alsof ze daarmee de elegantie ervan wilde benadrukken. Toch had ze meer het figuur van een dikkontige koedoe, dacht Marijn. En hij moest zich geweldig inhouden om dat niet hardop te zeggen. Nee, dat schepsel zou niet meteen zijn beste vriendinnetje worden.
"Ja, inderdaad," zei professor Polype, die haastig tussenbeide kwam, "Yaël is het nichtje van meneer Goldberg..."
"... én zijn oogappel!" voegde ze er meteen aan toe.
Wat een slijmjurk, dacht Marijn. Toch was hem de boodschap niet ontgaan. Met dat verwaand stuk zou hij nu jammer genoeg rekening moeten houden.
"En nu, Marijn, zal ik je eens de rest van de apparatuur laten zien," zei professor Polype in een poging de aandacht wat af te leiden.
"O, leuk!" zei Yaël. "Ik ben benieuwd hoe onze nieuwkomer straks zal reageren."
Professor Polype zuchtte zo ongemerkt mogelijk. Blijkbaar begon haar aanwezigheid ook hem op de zenuwen te werken.
Het drietal, met de professor voorop, liep door een lange gang en bereikte de toegang tot een ruim waar heel wat materiaal stond opgesteld. Toen het licht aanging, zette Marijn inderdaad grote ogen op. Yaël genoot zichtbaar en zweeg voorlopig.
"Ja," zo zei de professor, "hier is alles wat we nodig hebben om die blauwe gaten tot op een diepte van ongeveer veertig meter grondig te verkennen. Draagbare compressoren en generatoren. Een hele serie onderwaterlichten met honderden meters kabel. De meest moderne duikuitrustingen, voorzien van draagbare computers. En zoals ik al zei, videocamera's waarmee..."
"En wat is dat daar?" onderbrak Marijn hem. Hij had een helgeel toestel gezien dat veel op een torpedo leek.
"Nee, Marijn, het is niet wat je denkt," antwoordde professor Polype. "Wij hebben vredelievende bedoelingen..."
"Inderdaad, jochie," onderbrak Yaël hem, "dat is mijn onderwaterscooter."
"Jouw onderwaterscooter!" riep Marijn verwonderd. "Ga jij misschien ook duiken?"
"Natuurlijk! Samen met jou onder water."
Dat was niet mogelijk! Marijn dacht dat hij het bestierf.
"En als je dan heel lief bent," zo ging ze venijnig verder, "dan mag je ook eens met mijn scooter mee."
Nu was het hek van de dam. Marijn kon zich niet meer inhouden.
Hij stond op het punt haar te vertellen dat ze met haar scooter naar de maan mocht vliegen, toen er opeens een stout glimlachje op zijn lippen verscheen. En als bij toverslag vond hij zijn kalmte terug.
"O ja?" antwoordde hij zo onverschillig mogelijk. "Ik bedank je voor dat mooie aanbod, juffrouw. Maar voor mijn verplaatsingen onder water maak ik toch liever gebruik van eigen middelen."
Als dat niet raak was. Voor de eerste keer kwam Yaël woorden tekort. Marijn genoot van de stilte.
"Oké," zei ze, "ik hou je aan je woord en morgen zullen we wel zien hoe ver je onder water achterop blijft."
Ze draaide zich om en liep weg. Kort daarop was ze verdwenen.
"Ja, Marijn," zo begon de professor ten slotte, "ik hoop dat die meid je pret niet te veel heeft bedorven."
"O, nee," antwoordde Marijn zelfverzekerd. "Integendeel! Voor mij wordt het meer dan ooit een uitdaging die ik met plezier zal aanvaarden."
"Des te beter. Want al heeft Yaël misschien een lastig karakter, ze kan uitstekend duiken. In heel wat moeilijke situaties heeft ze al haar mannetje gestaan."
Daar twijfel ik niet meer aan, dacht Marijn. Maar dat belet niet dat ze morgen van mij een flinke les zal krijgen.
Kort daarop kwam Marijn weer aan dek. Het zonlicht was er zo sterk dat hij even met zijn ogen moest knipperen. De professor begaf zich naar het achterschip. Daar waren enkele technici bezig de kleine helikopter klaar te maken.
"Die 'chopper' zullen we vooral gebruiken voor verkenningsvluchten," zei de professor. "Vanop het land zijn maar heel weinig blauwe gaten gemakkelijk te bereiken. Bovendien kun je vanuit de hoogte heel wat meer zien. En als het moet, kan de piloot ook twee duikers meenemen. Maar die mogen dan niet te zwaar zijn. Dat is trouwens een van de redenen waarom jullie tweeën de verkenningsduiken zullen maken."
Marijns ogen straalden. Het vooruitzicht om in de volgende dagen met deze helikopter te mogen meevliegen, bracht hem weer helemaal in de opperbeste stemming. Zelfs als hij die eer met dat venijnig kreng zou moeten delen.
"En heb je al gezien dat het toestel is uitgerust met drijvende vlotters?" vroeg de professor.
Marijn knikte.
"Wel, hierdoor kunnen we overal op het water landen. Jullie kunnen dus rechtstreeks vanuit de helikopter het water in gaan. Zo zullen we heel wat tijd besparen. En dan nog het neusje van de zalm.
Daar, onderaan de vlotters."
Marijn bukte zich, maar zag het niet onmiddellijk.
"Nou," zo ging de andere verder, "die lier daar. Als er geen passagiers aan boord zijn, kunnen we hiermee in een net vrachten over en weer voeren."
"Zoals?"
"Zoals bijvoorbeeld een kleine rubberboot, een onderwaterscooter, de generator met bijhorende verlichting, een basiskamp en als het echt nodig is..."
Professor Polype draaide zich om en trok een zeil opzij.
"Wat is dat?" vroeg Marijn die de metalen staven zag. "Dat lijkt wel een apenkooi!"
"Je zit er niet zo ver vanaf," grijnsde de professor. "Wij noemen dit een haaienkooi. Hierin kunnen duikers schuilen als ze onverwachts een gevaarlijk waterdier zouden ontmoeten."
"Professor," vroeg Marijn opeens, "aan heel die onderneming zijn toch geen grote risico's verbonden?"
"Maar natuurlijk niet, Marijn!" was het antwoord van iemand die opeens tussenbeide kwam. Het was de stem van meneer Goldberg, die vanaf de brug het hele gesprek had gevolgd.
"Er is geen enkele reden om ongerust te zijn," zo ging hij verder.
"Anders had ik nooit toegestaan dat mijn nichtje bij dit project werd betrokken. Beschouw die haaienkooi als een van de vele veiligheidsmaatregelen die we hoogstwaarschijnlijk toch nooit nodig zullen hebben."
Marijn haalde opgelucht adem en bekeek de kooi van wat dichterbij. Hij zag niet dat meneer Goldberg de professor een vernietigende blik toewierp.