TWEE
Het gejoel was al van ver te horen. Met een Caribische Zee die er als een spiegel bij lag, konden alle geluiden zich gemakkelijk een heel eind over het water verspreiden.
Zoals Marijn al een tijdje had vermoed, lagen alle bootjes boven Conception Reef voor anker. Op deze plaats had hij nog nooit gedoken. Toch kende hij het rif maar al te goed. Altijd als hij met Roby voor een vlucht naar Georgetown mee mocht, kwamen ze erover. Wat hem vooral had geboeid, was niet zozeer het rif zelf met zijn verraderlijke klippen, maar het mysterieuze blauwe gat er vlak naast. Vanuit de lucht vormde deze donkere cirkel een scherp contrast met het turquoise van de omliggende zandvlakte onder water en het bruingroen van het koraalrif. Vanop zee was van dit alles niets te zien. Alleen de wirwar van dobberende bootjes gaf aan waar het rif lag.
Toen ze er bijna waren, zagen ze dat iedereen met zijn hoofd onder water of nog dieper zat. Percy begon te roepen en vroeg wat er nu eigenlijk aan de hand was. Hij kreeg nauwelijks reactie. Iedereen was volop in de weer met het bovenbrengen van eigenaardige, vormeloze massa's. Niemand leek hier tijd te hebben om zich maar even om die twee nieuwkomers te bekommeren. Uiteindelijk kon Marijn zijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen. Hij deed zijn loodgordel om, zette zijn duikbril op en trok zijn zwemvliezen aan.
Voordat Percy het anker kon uitgooien, sprong hij met al zijn kleren nog aan in het water. Een gordijn van kleine luchtbellen bleef nog even om hem hangen. Maar toen dit opentrok, ontvouwde zich een ongelofelijk schouwspel voor zijn verbaasde ogen. Het hele koraalrif lag bezaaid met kleren. Van jassen, vesten en T-shirts tot hemden, broeken en jurken in alle mogelijke maten en kleuren. De meeste stukken hingen vast aan de scherpe koraalpunten en deinden met de langzame golfslag mee. Hier en daar dreven slipjes en beha's als kwallen in het water. Daartussen een bijna dol geworden mensenmassa. Het waren vooral vrouwen en kinderen die deze kledingstukken verzamelden. Met hele massa's in hun armen kwamen ze boven. Alsof ze hun was in zee deden.
Marijn vroeg zich af waar alle mannen zaten en zwom over het koraalrif heen. Hierbij hield hij de richting aan van waaruit de meeste stukjes linnengoed kwamen aangedreven. Opeens verscheen in de verte een grijze massa. Die lag aan de rand van het rif, op ongeveer tien meter diepte. Naarmate Marijn dichterbij kwam, werden de donkere contouren ervan steeds beter zichtbaar. Eindelijk begreep hij de situatie. Voor hem lag het wrak van een schip dat waarschijnlijk tijdens de storm van de voorbije week was gezonken.
Het silhouet van het gigantische ijzeren gevaarte tekende zich tegenover de blauwe achtergrond af. Overal op en rondom het wrak lagen grote balen textiel die open waren gebroken. Hier moest genoeg liggen om alle inwoners van een kleine stad mee te kleden.
Pal boven het wrak lagen de meeste sloepen voor anker. Langs de wirwar van lijnen die daar beneden waren vastgemaakt, bewogen zich voortdurend mensen op en neer. De meesten droegen alleen maar een duikbril. Krampachtig zwommen ze naar beneden en ze verdwenen in het ruim van het schip. Anderen kwamen ondertussen naar boven met tassen die barstensvol zaten. Het ging er zo koortsachtig aan toe, dat Marijn zich afvroeg wat er daar in dat ruim kon liggen.
Opeens werd er op zijn schouder getikt. Marijn draaide zich om en zag Percy. Hij droeg ook iets dat op een duikbril leek. Door het glas heen zag Marijn hoe zijn ogen blonken. Percy gaf hem een teken dat hij moest volgen. Samen doken ze naar het wrak. Kort daarop bereikten ze het wrak en ze schoten de donkere opening van het ruim binnen. Dat zat bijna vol met rondscharrelende mensen.
Marijn zag hoe Percy, net zoals de anderen, als een razende zijn tas begon vol te stouwen. Toch duurde het nog even voordat zijn ogen aan de duisternis gewend waren. Maar toen zag hij het duidelijk.
Heel het ruim lag vol met flessen whisky. Duizenden en nog eens duizenden flessen waarvan de kartonnen verpakking in elkaar was gezakt. Nu begreep Marijn waarom heel het dorp zo plotseling in actie was geschoten. Een mooier geschenk uit de hemel hadden deze mensen zich nooit kunnen voorstellen. Bij velen van hen ging immers een flink deel van het weinige dat ze verdienden aan alcohol op. Het was dan ook vanzelfsprekend dat iedereen de schat zo vlug mogelijk wilde bergen en dat niemand zou ophouden voor de sloepen tot zinken’s toe waren volgeladen.
Zonder één fles aan te raken keerde Marijn naar de oppervlakte terug. Het hele schouwspel had indruk op hem gemaakt, maar enige behoefte om aan die plundering mee te werken, had hij helemaal niet. Hij wilde veel liever weten waar dit schip vandaan kwam en waarom het hier was gezonken. Een nieuwe duik naar het wrak om een en ander te onderzoeken, leek hem aangewezen. Maar eerst ging hij nog even naar de boot van Percy. Hij wilde het kleine pony-flesje uit zijn duiktas halen. Deze minuscule duikfles met ingebouwd ademhalingssysteem zorgde ervoor dat hij vijf minuten lang onder water kon blijven. Misschien kon het hem straks nog van nut zijn.
Net toen hij op het punt stond opnieuw te duiken, kwam een dolfijn naar hem toe gezwommen. Het was Derby. Het dier had hem gehoord en was meteen gekomen. Marijn was opgetogen. Derby kwam op het goede moment. Met zijn hulp kon hij veel langer onder water blijven.
De dolfijn draaide zijn rug naar hem toe zodat Marijn de rugvin alleen maar moest vastgrijpen. Hij haalde diep adem en liet zich door Derby naar beneden trekken. Hij begaf zich naar de voorkant van het wrak. Bij de boeg kon hij de naam van het schip gemakkelijk aflezen: 'Comberbach'. Een vreemde naam. Marijn hoopte dat hij hem zou kunnen onthouden. Iets waarmee hij onder water notities kon nemen, had hij niet bij zich. Vervolgens dook hij nog vlug een eind dieper, waar het hele gevaarte op de zandachtige bodem lag. Daar, helemaal onderaan, hoopte hij sporen aan te treffen van een aanvaring met het koraalrif. Maar hoe hij zich ook inspande om de hele romp van het wrak te inspecteren, nergens zag hij iets dat op enige beschadiging wees. Onder water had hij toch al genoeg wrakken gezien, bijna allemaal schepen die met het koraalrif in aanraking waren gekomen. Op de plaats van aanvaring zag het machtige staal er dan uit als gekreukt karton. Maar hier bij de
'Comberbach' was alles gaaf gebleven. Alsof een zeemonster het schip naar de diepte had gesleurd. Marijn vond het op zijn minst vreemd.
Opnieuw kwam hij naar de oppervlakte om zijn longen met verse lucht te vullen. Toen dook hij samen met Derby naar de stuurhut.
Die was al geplunderd. Alles wat niet vastzat, was meegenomen of weggedreven. Marijn lette op het uurwerk aan de bovenkant van de wand. De wijzers stonden stil op 12.05 uur. Dat kon onmogelijk 's middags zijn geweest, want dan had iemand het wel gezien. Nee, de
'Comberbach' was beslist even na middernacht gezonken.
Boven begaf Marijn zich met Derby naar het hoogste punt van het koraalrif. Als het schip het rif had geraakt, kon dat alleen maar hier zijn gebeurd. Maar ook op deze plaats ontbrak elk spoor van beschadiging. De mogelijkheid van aanvaring was nu definitief uitgesloten.
Er restte Marijn niets meer om te onderzoeken. Hij had alleen maar een naam en een uur gevonden. Misschien kon Roby hem verder helpen. Die kende de meeste schepen die hier voorbijvoeren.
En wat hij niet wist, kon hij altijd navragen over de radio.
Marijn draaide zich om en zag dat Percy nog altijd flessen bovenhaalde. Die zou dus nog wel een tijdje verder blijven werken.
Dat kwam goed uit. Nu hij hier toch was, kon hij wel even een bezoekje brengen aan dat blauwe gat. Het lag hier toch niet ver vandaan en een nieuwe kans om hierheen te komen, zou hij waarschijnlijk niet meer zo vlug krijgen.
Om het blauwe gat te bereiken moest Marijn naar de andere kant van het rif zwemmen. Met de hulp van Derby zou het maar enkele minuten duren. De dolfijn zette zich in beweging en Marijn gleed door het water. Meteen viel het hem op dat hier bijna geen kledingstukken meer op de bodem lagen. Deze kant van Conception Reef had blijkbaar veel minder te lijden gehad van deze ongewone vorm van vervuiling.
Hoe verder Marijn zich van het midden van het rif verwijderde, hoe kleiner de koralen werden. Uiteindelijk bereikte hij de rand van de zandvlakte onder water. Daar gaapte een donker gat. Het lag op een diepte van ongeveer tien meter, overal omgeven door het witgele zand van de Caribische Zee. Marijn schatte de doorsnede van het blauwe gat op ongeveer vijftig meter. Toen hij er een eind boven zwom, kreeg hij een onaangenaam gevoel. Het was net alsof die donkerblauwe watermassa hem elk moment kon opzuigen.
Marijn voelde hoe zijn hart sneller begon te kloppen en hij keerde vlug terug tot voorbij de rand van het gat. Zodra hij weer zand onder zich had, voelde hij zich een stukje veiliger.
Voor de eerste keer was hij in het water bang geworden. Nooit eerder had hij zoiets meegemaakt. Was het alleen angst voor het onbekende dat er hier zo dreigend uitzag? Of was er toch iets in hem dat hem wilde waarschuwen voor mogelijk gevaar? Hij had er geen verklaring voor. Hij bleef gefascineerd door dit machtige natuurverschijnsel. Hij voelde er zich letterlijk door aangetrokken.
Wat kon daar beneden liggen?
Marijn was bang en toch uiterst nieuwsgierig. Uiteindelijk nam hij een besluit: hij zou het blauwe gat van dichterbij bekijken. Maar dan wel vanaf de rand die zich op tien meter diepte bevond.
Opnieuw ademde hij diep in en samen met Derby dook hij. Hij stopte bij de rand van het gat en staarde in de duistere diepte. Van hieruit zag het er even somber uit als aan de oppervlakte. Na een tiental seconden waren zijn ogen aan het donker gewend. Beneden, op ongeveer dertig meter afstand, meende hij een langwerpige, bleke vlek te zien. Eerst dacht hij dat het bewoog. Maar toen leek het toch stil te staan. Marijn vroeg zich af wat het kon zijn. Veel tijd om er zijn hoofd over te breken had hij echter niet. Zijn longen snakten naar verse lucht en meegetrokken door Derby schoot hij naar boven.
Aan de oppervlakte drong het vlug tot hem door: daar beneden zat iets. En het was allesbehalve klein. Als hij wilde weten wat het was, zou hij moeten duiken, afdalen in dat donkere hellegat. Marijn griezelde bij die gedachte. Vooral omdat een duik van dieper dan tien meter ook het uiterste van zijn vermogens zou vergen. Ooit had hij eens op eigen kracht en met de lucht van zijn eigen longen een diepte van bijna twintig meter bereikt. Maar dat was na lang oefenen en vanuit een boot boven een beschut rif. Hier zat hij midden in zee boven een mysterieus, donker gat...
Hij voelde de snoet van Derby zacht tegen zijn heup duwen.
Marijn dacht meteen aan het pony-flesje dat aan zijn gordel hing.
Hiermee kon hij langere tijd onder water blijven. Bovendien kon Derby hem meetrekken en gezelschap houden. Nee, hij moest het erop wagen. Als hij wilde weten wat daar beneden zat, dan moest het nu gebeuren. Hij mocht het geen moment langer uitstellen.
Alsof de dolfijn zijn gedachten had geraden, keerde die zijn rugvin naar Marijn toe. Hij nam een flinke teug lucht en samen daalden ze in volle vaart af. De eerste tien meter gingen ze heel snel.
Voortdurend moest Marijn slikken om de druk in zijn oren aan te passen. Zo vlug ging het.
In het gat werd de omgeving vlug donker en dreigend. De heldere vlek werd weer zichtbaar. Toen zag hij een tweede langwerpige vlek. Ze vormden samen een eigenaardige combinatie.
Enkele seconden later greep Marijn naar het pony-flesje om er voor de eerste keer aan te ademen. Zijn nieuwsgierigheid was geprikkeld.
Hij zat al op een diepte van twintig meter en zou nog een keer diezelfde afstand moeten afleggen voordat hij er was. Maar op die diepte zou hij nog geen minuut van het flesje kunnen ademen. Toch besloot hij door te gaan.
Opnieuw trok Derby hem naar beneden. Marijn kreeg de indruk dat het nu veel gemakkelijker ging. Toen hij de rotsachtige bodem van het blauwe gat bereikte, was de verbazing compleet. Voor hem lag het wrak van een tweemotorig watervliegtuig. Eén van de vlotters was afgebroken. Derby ging nu recht naar het vliegtuig toe. Daar liet Marijn de dolfijn los. Onmiddellijk werd hij door een krachtige stroming weggezogen. Hij gleed voorbij de cockpit en zag in een glimp dat er twee lijken in ronddreven. Vruchteloos probeerde hij iets vast te grijpen en verloor zo bijna zijn ponyflesje. Uiteindelijk kon hij zich vastklampen aan de staartvin van het vliegtuig. Maar door de schok begon opeens het hele wrak te bewegen. Onzichtbare tentakels tilden het vliegtuig op en langzaam maar zeker dreef Marijn weg naar een donkere, dreigende opening.
Gelukkig schoot Derby hem te hulp. Hij kwam rakelings langs Marijn en bood hem zijn rugvin aan. Marijn greep de hem geboden kans en werd net op tijd door Derby mee naar boven getrokken. De stroming waartegen de dolfijn moest vechten was nu zo hevig, dat Marijn bijna zijn duikbril verloor. Nog even zag hij hoe het vliegtuig als een molenwiek in de wind kantelde en toen in stukken brak. Hij keek nog eens naar het nummer op de vleugels, en kort daarop werden alle brokstukken door een gulzige muil opgeslokt.
Ondertussen spande Derby zich tot het uiterste in om te ontkomen. Naarmate hij met zijn menselijke vracht hoogte won, des te vlugger de opwaartse tocht verliep. Het was ook hoog tijd.
Ademen aan het pony-flesje verliep steeds moeizamer.
Uiteindelijk bereikte het tweetal de rand van het blauwe gat.
Marijn liet de rugvin van Derby los. De verdere opstijging moest heel traag gebeuren.
Tergend traag legde hij de laatste tien meters af. En na een tocht die wel eindeloos leek, bereikte Marijn veilig en wel de oppervlakte.
Hij had het gehaald.
Vijf minuten later bereikte hij de sloep van Percy en hij klauterde aan boord. In normale omstandigheden kostte dat nogal wat moeite, maar nu ging het bijna vanzelf. Dat kwam omdat het vaartuig zo vervaarlijk diep lag. Zoals verwacht was Percy erin geslaagd enkele honderden flessen whisky naar boven te halen. Helemaal uitgeput lag hij daar te bekomen van de inspanning. Toch had hij al de kans schoon gezien een fles open te draaien en voor de helft leeg te drinken.
"Smaakt niet slecht, die whisky," lalde hij. "Een beetje zouterig, maar een gekregen paard zie je nu eenmaal niet in de bek."
Marijn zag dat in elke fles een kleine hoeveelheid zeewater was binnengedrongen. Dat was veroorzaakt door de waterdruk op de schroefdoppen, die minder goed afsluiten dan kurken.
"Jochie," riep Percy, "wil jij het anker bovenhalen en naar het eiland terugvaren? Ik ben te moe om nog een poot te verzetten.
Bovendien wil ik nu graag van mijn werk genieten."
Marijn had al lang gezien dat de man tot niets meer in staat was.
Hij haastte zich om de sloep vertrekken’s klaar te maken. Er wachtte hen nog een lange tocht. Met zo'n vracht zouden ze maar heel traag vooruitgaan.
Marijn hoopte dat er ondertussen geen wind zou opsteken. Het vaartuig was zo volgeladen, dat het bij de minste golfslag zou vollopen. Eigenlijk moest een deel van de lading weer overboord.
Maar dat zou die verstokte dronkaard wel nooit toestaan. Voor Marijn zat er niets anders op dan zo traag mogelijk terug te varen.
In het restaurant van de luchthaven van Nassau was de spanning al een tijdje om te snijden.
"Oké," klonk het ten slotte, "ik neem de opdracht aan."
De twee heren haalden opgelucht adem. Het had lang geduurd voordat Ben Jansen tot dit besluit kwam.
"Ik zie," zo ging Ben Jansen verder, "dat ik zowat de enige ben die aan de voorwaarden voldoe. Anderzijds neem ik aan dat jullie beseffen dat er aan die klus nog altijd enkele risico's zijn verbonden.
Ik hoop dan ook dat jullie alles in het werk zullen stellen om die tot een strikt minimum te beperken. Ik heb een zoon en ik wil niet dat de geschiedenis zich herhaalt."
"Dat zal in geen geval gebeuren, Ben. Je mag op ons rekenen.
We zullen er voor zorgen dat je niets overkomt. Want vanaf nu ben je ook voor ons van veel te grote waarde."
"Ik hoop dat dat zo blijft totdat de opdracht voor mij helemaal voorbij is."
Na deze woorden kwam Ben Jansen overeind. Hij pakte het diplomatenkoffertje dat hij voor zijn opdracht nodig had en nam afscheid van de twee heren.
"Sorry, dat ik zo vlug vertrek," voegde hij er nog aan toe, "maar als ik mijn vlucht naar Miami wil halen en alle aansluitingen die daarop volgen, dan is het hoog tijd dat ik nu wegga. Ik moet trouwens mijn koffers nog ophalen."
"Dat zal niet meer nodig zijn," zei de contactpersoon.
"Waarom niet?"
"Onze mensen hebben er al voor gezorgd dat je bagage wordt doorgestuurd. Tot op de eindbestemming."
"Dan waren jullie vrij zeker van jullie stuk!" reageerde Ben Jansen niet zonder ergernis.
"Inderdaad, meneer Jansen," voegde meneer Wang er aan toe,
"wij hebben nooit aan uw bereidheid getwijfeld. We wensen u een goede reis."
Het ogenblik daarop verliet de vader van Marijn het restaurant.