Maandag 20 maart
Al drie dagen heerste er op Long Island een ware kermissfeer.
Iedereen die een fles whisky kon optillen, had er een aan de lippen.
Men dronk alsof zijn leven ervan afhing. Het was dan ook niet zo gek dat iedereen er ladderzat rondliep.
Aanstoker van dit grote feest was niemand minder dan Mario.
Hij vertelde iedereen dat de overheid de whisky in beslag zou nemen. Was het een paniekreactie van hem of een sluw doordacht plan, het had in elk geval meteen resultaat. De inwoners van Dead Man's Cay kozen het zekere voor het onzekere. Alles opdrinken dus.
De braspartij die eigenlijk al op zee was begonnen, kwam toen pas goed op gang. En het zat er dik in dat dit op zijn minst een week zou duren, totdat alle whisky op was.
De ambtenaar van de douane was vanochtend speciaal vanuit Nassau met een vlucht van Bahamasair overgekomen. Maar hij zag vlug in dat hij voor een bijna onmogelijke taak stond. Al duurde het niet lang voordat hij de eerste zuiplappen en hun flessen te zien kreeg, toch waagde hij het niet om ook maar iets in beslag te nemen.
Hij kon net zo goed proberen een meute uitgehongerde bloedhonden de etensbak onder de muil weg te grissen.
Uiteindelijk besliste hij onverrichter zake naar Nassau terug te keren. Omdat zijn vliegtuig ondertussen was vertrokken, bleef voor hem alleen nog de postboot over. Die moest normaal in de vooravond het anker lichten. Maar toen de zon al lang was ondergegaan en de sterren aan het firmament pinkelden, was er nog niemand van de bemanning komen opdagen. Het zag er dus naar uit dat de arme ambtenaar nog lang op de kade zou mogen wachten.
Tenzij hij zich alsnog bij de feestvierders zou aansluiten.
Daar niet zo ver vandaan genoot Marijn van de warme tropennacht.
Hij had zich op het terras geïnstalleerd en was bezig een lekkere maaltijd te bereiden. De twee trekvissen die hij vanmorgen aan de haak had geslagen, zou hij op de barbecue langzaam gaar laten worden. In de keuken had hij met allerlei pikante ingrediënten een lekker sausje gemaakt. Straks zou hij zijn vingers kunnen aflikken.
's Ochtends was hij naar het haventje geweest om er zijn moeder op te halen. Ze zou terugkomen uit New York en had voor de overtocht vanuit Nassau op de postboot gerekend. Maar zoals Marijn had verwacht, was ze niet aan boord van de Dayqueen. Het schip was meer dan een halve dag te vroeg uit Nassau vertrokken.
Het zat vol eilandbewoners. Die wilden, net zoals de bemanning, snel naar Long Island terugkeren om van het whiskyfeest te kunnen meegenieten. Op het ogenblik dat het vliegtuig vanuit New York in Nassau landde, had de Dayqueen de haven al verlaten.
Marijn vond het niet erg dat zijn moeder er niet bij was, integendeel. Hij had het in zijn eentje behoorlijk naar zijn zin! Zijn moeder mocht best nog enkele dagen in Nassau blijven. Dat zat er trouwens dik in. Want zolang de whisky hier rijkelijk bleef vloeien, zouden alle vluchten naar Long Island volgeboekt blijven.
Toen Marijn op het punt stond naar huis terug te keren, kwam een vrouwelijke bediende van de nabijgelegen telefooncentrale hem opzoeken. Iemand verwachtte hem zo vlug mogelijk aan de lijn.
Eerst dacht Marijn dat het zijn moeder was, maar het bleek iemand te zijn die hij niet kende. De man stelde zich voor als professor Polype uit Vancouver, een bioloog net zoals zijn vader. Hij had al enkele keren geprobeerd Ben Jansen telefonisch te bereiken, maar niemand had het bericht blijkbaar doorgegeven. Marijn wist meteen waarom. Met al die dronkaards kon je op niemand rekenen. De man aan de lijn vertelde dat hij op het punt stond Florida te verlaten. Met een gecharterde boot zou hij naar Long Island varen. Hij zou in de loop van de volgende dag aankomen en wilde hier een wetenschappelijk project uitvoeren. Hij hoopte dat Marijns vader bereid zou zijn enkele dagen mee te werken. Toen de professor vernam dat Ben Jansen juist was vertrokken, was hij zwaar ontgoocheld. Hij vroeg Marijn of hij iemand anders kende die hem onderwater kon gidsen. Marijns ogen lichtten op. Onmiddellijk begon hij zichzelf aan te prijzen. En het lukte. Sneller zelfs dan verwacht: hij was welkom aan boord zodra de boot van professor Polype de volgende ochtend Long Island bereikte. Hij zou een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan het project, had de professor er aan toegevoegd.
Marijn wreef in zijn handen, toen hij de hoorn had neergelegd.
Niet alleen kon dit een buitenkansje worden, maar ook kreeg hij nu een pracht excuus om de taken die hij van zijn ouders had gekregen ongestraft een eind voor zich uit te schuiven.
Voor de vierde keer sinds de vissen op de rooster lagen, stond Marijn op en pakte de petroleumlamp om wat bij te lichten. De beestjes waren bijna gaar. Ze geurden heerlijk!
Net op het ogenblik dat hij de lamp wilde neerzetten, ging zijn aandacht naar de heuvels in de verte. Normaal was dit een inktzwarte massa waarvan het silhouet schril afstak tegen de sterrenhemel. Nu zag hij ergens een groot houtvuur branden. Wat kon dat betekenen? Op die plaats woonde toch niemand. Het enige wat daar stond, was de ruïne van Miller's House, een landhuis uit de vorige eeuw. Bovendien was het een plaats die door iedereen werd gemeden als de pest, zeker als het donker was. En nu was iemand bezig een vuur te stoken.
Marijn aarzelde geen moment. Met de lamp die hij nog steeds vasthield, vertrok hij meteen. Niet ver van waar hij woonde, liep een verlaten pad naar Miller's House. Een tijdje geleden was hij er nog geweest om oude flessen uit te graven. Als hij nu goed doorliep, was hij er op minder dan een kwartier.
Het eerste deel van de weg viel nogal mee. De bodem was plat en er was genoeg maanlicht om de grootste hindernissen tijdig te ontwijken. Toch vorderde hij minder vlug dan hij had gedacht. Om echt te kunnen doorlopen was het pad al te veel dichtgegroeid en waren er nogal wat takken waaraan hij zijn benen kon schrammen.
Bovendien kronkelde de weg.
Net toen Marijn aan de voet van de heuvel kwam en voelde dat de weg vanaf nu zou stijgen, hoorde hij een vreemd geluid en het geklots van water. Hij stopte. In de buurt bevond zich een blauw gat.
Dat kleine binnenmeer had hij al vanuit de lucht gezien. Maar de oevers waren heel moeilijk bereikbaar. Er stond bijna ondoordringbaar struikgewas omheen.
Plotseling hoorde hij opnieuw dat geluid van water in beweging. Het was vlakbij. Eerst keek Marijn naar boven, naar de vlammen die hij nu al heel wat beter kon zien. Dat vuur zou nog wel een tijdje blijven branden. Eerst wilde hij weten wat er zich nu in dat water bewoog.
Marijn begon zich door het struikgewas te wringen. Door zich klein genoeg te maken, had hij een kans om erdoorheen te komen. Dat hij overal schrammen opliep en zijn mooie T-shirt hoorde scheuren, deerde hem niet. Hij was gewoon té nieuwsgierig. Het moeilijkste bleek nog het vasthouden van de petroleumlamp. Die mocht hij in geen geval verliezen.
Na enkele minuten traag vooruit kruipen, hoorde hij opnieuw dat vreemde geluid. Hij probeerde sneller vooruit te komen. Zijn T-shirt scheurde nu helemaal open en bijna kreeg hij een scherpe tak in zijn ogen.
Ten slotte bereikte hij de rand van het water. Aan zijn voeten lag een ronde waterplas zo groot als een voetbalveld. De bijna vlakke waterspiegel waarin het maanlicht weerkaatste, vormde een groot contrast met het donkere struikgewas er omheen. Opeens leek er iets te bewegen in het water. Marijn schoot overeind en wilde met zijn lantaarn zo veel mogelijk bijlichten. Net toen er iets bleeks de waterspiegel doorbrak, klonk er gegil. Een fontein van water spoot op en Marijn zag nog hoe iets reusachtigs onder water verdween.
Terwijl de golven aan zijn voeten tegen de oever sloegen, keek hij in de richting vanwaar de kreet kwam. Tegelijkertijd hoorde hij een sissend geluid en zag hij hoe de vlammen in allerijl werden gedoofd.
Marijn had zichzelf verraden. Iemand had zijn petroleumlamp gezien en had ingegrepen. Hij mocht het vergeten dat hij nu nog iemand zou aantreffen.
Terwijl Marijn zich opnieuw door de struiken worstelde, rook hij de typische geur van een geblust vuur. Hij trok zijn neus op. Kort daarop begon hij te vloeken. Door dat houtvuur was hij zijn lekkere visjes vergeten. Die zouden nu zo taai zijn als kurk.
Thuis waren de resultaten van de speurtocht: een T-shirt dat rijp was voor de voddenmand en twee totaal verkoolde visjes. Goed dat hij eergisteren nog een potje mangojam van mevrouw Robinson had meegekregen, anders kon hij nu droge boterhammen naar binnen werken.
Het gevolg van die korte, maar bewogen nachtelijke tocht was het ontstaan van een nieuw raadsel. Terwijl het hele dorp dronken verder vierde of zijn roes uitsliep, was er blijkbaar iemand die daar ver vandaan met iets heel anders bezig was. Bij klaarlichte dag zou hij nog eens naar de ruïne gaan, al was het maar om de overblijfselen van het vuur van dichtbij te bekijken. Misschien bracht dit hem op een spoor.
Daarnaast was er ook nog dat vreemde wezen in dat blauwe gat.
Dat het iets levends was, daar twijfelde hij niet aan. Alleen vroeg hij zich af wat de bedoeling was van die kreet. Was er misschien iemand die hem tegen een of ander gevaar had willen beschermen?
Marijn kreeg er kippenvel van. Opnieuw moest hij denken aan wat er hem in dat blauwe gat in de zee was overkomen. Zonder Derby had hij het er nooit levend van afgebracht. Net zoals de brokstukken van dat watervliegtuig zou hij voor altijd in die diepe holen onder de zee zijn verdwenen. Blijkbaar schuilde er in die donkere gaten een niet te onderschatten gevaar.
VIJF