Donderdag 23 maart

Het klepperende gezoem klonk steeds luider. Het hele huis daverde.

Ten slotte werd Marijn er wakker van. Hij sprong uit zijn bed en liep naar buiten. Vanaf het terras zag hij de helikopter in de tuin staan.

De rotorbladen waren aan hun laatste omwentelingen toe en de piloot liep al met gebukt hoofd van zijn toestel vandaan.

"Ha, ik ben blij dat ik je aantref," riep Buck lachend. "We begonnen al te vrezen dat je het land uit was. Maar je hebt je verslapen. Dat komt goed uit, want we duiken in de buurt."

"Hoezo?"

"Wel, vanochtend vroeg heb ik eindelijk sporen van fluoresceïne ontdekt."

"Waar?"

"Hier vlakbij!"

Buck wees in de richting van de heuvel waarop de ruïne lag.

"In dat blauwe gat daar?" vroeg Marijn voor alle duidelijkheid.

"Ja, uiteraard."

"Maar daar kun je toch niet bij."

"Geen probleem. Een ploeg is volop bezig een stuk struikgewas weg te hakken. Er is ook al heel wat materiaal overgebracht. Zelfs je dolfijn is er al."

"Derby!"

"Ja, Yaël drong erop aan dat we hem in een net overvlogen. Een prima idee."

Marijn zag er woest uit, maar Buck lette er niet op.

"Nu moet ik weg," zei hij ten slotte. "Maak je onmiddellijk klaar en ga naar dat gat. De anderen zijn er al. Tot straks." In een wip zat Buck alweer in het toestel en kort daarna steeg hij op.

Nog een tijdlang bleef Marijn de helikopter nastaren. Hij had niet eens de kans gekregen te vertellen dat hij niet meer wilde meedoen. Dat was trouwens de reden waarom hij hen deze morgen had laten stikken. Maar nu ze Derby erbij betrokken, was Marijn wel verplicht om mee te doen. Met tegenzin maakte hij zich klaar en fietste naar het blauwe gat.

"Ik hoop dat deze duik de goede wordt, want langer kunnen we de

'Leviathan' niet missen."

Het was Goldberg die sprak. Even daarvoor was hij met de helikopter bij het blauwe gat aangekomen.

"Geen twijfel mogelijk," antwoordde professor Polype. "Deze morgen heeft Buck 'het' hier aan de oppervlakte zien rondzwemmen. En deze keer was het zeker geen schildpad."

"Ik hoop het voor hem. Dan is er nog die dolfijn. Waarom hebben jullie die hierheen gebracht?"

"Dat was een idee van Yaël. Ze had gisteren al de indruk dat die jongen al wat minder enthousiast was geworden. Daarom hadden we iets nodig om hem te motiveren. Begrijp je?"

"Goed idee. Ik hoop dat hij nu spoedig arriveert. Dan kunnen we beginnen."

Vanuit de verte zag Marijn dat de dunne strook struikgewas tussen het water en het pad helemaal was weggehakt. Die lui hadden blijkbaar doorgewerkt. Toen hij de rand van de put bereikte, zag hij aan de overkant een klein mangrovemoeras. Helemaal in het midden zwom Derby rond. Op de oever lagen een aantal spoelen met elektrische kabels en sterke onderwaterlampen klaar. Ernaast stond een kleine, maar krachtige generator. Dat betekende dat ze waarschijnlijk in grotten zouden moeten duiken. Toen zag hij ook de haaienkooi staan. Maar de betekenis ervan drong niet onmiddellijk tot hem door, want hij zag Yaël. Ze had haar duikpak al aan en was haar onderwaterscooter aan het uittesten. Marijn vroeg zich af of hij naar haar zou toestappen en vertellen wat hij van haar dacht. Maar professor Polype tikte hem plotseling op zijn arm.

"Weet je, Marijn," zo begon hij, "dat we dankzij die dolfijn van jou een behoorlijke kans lopen hier iets unieks te ontdekken?"

"Dat kan," antwoordde Marijn. "Toch vind ik het niet leuk dat jullie zonder mijn medeweten dat dier hierheen hebben gebracht."

"Dat komt omdat je je hebt verslapen. We waren ervan overtuigd dat je ermee akkoord zou gaan. Luister nu naar de briefing en je zal inzien hoe groot de bijdrage van Derby zal zijn."

Marijn begon zich met tegenzin klaar te maken. Ondertussen zou hij luisteren naar wat de professor te vertellen had. Ook Yaël was schoorvoetend dichterbij gekomen.

"Zoals jullie al van hieruit kunnen zien," zo begon de professor, "is er aan de linkerkant, net onder water, een grote opening.

Hoogstwaarschijnlijk is dit de toegang tot een serie onderwatergrotten. Die moeten jullie proberen te verkennen. Voor de veiligheid neemt elke duiker een lijn mee. Hiermee kun je gemakkelijker terugkeren. In troebel water is het zelfs de enige manier. Voor het onderzoek zelf doen we een beroep op Derby. Hij wordt ons beste hulpmiddel om die grotten te verkennen. Daarom stel ik voor dat Marijn de leiding neemt."

Marijn voelde zich gerustgesteld. Als hij de leiding kreeg, kon hij ook op elk moment beslissen er een einde aan te maken. Voordat hij en Yaël te water gingen, maakten ze allebei nog een dunne, maar stevige lijn vast aan hun pols. Aan de rand van het water zaten twee mannen klaar om de lijnen af te rollen. Kort daarop sprongen de jonge duikers in het water. Het zicht was uitstekend en Marijn stelde zijn kompas in.

Vanaf de kant keek iedereen toe hoe het tweetal onder de waterspiegel verdween. Maar niemand zag dat er aan de overkant, tussen de wortels van de mangroves, een langwerpig lijf in beweging kwam. Het kronkelde traag vooruit en opende een lange muil waarin meer dan honderd vlijmscherpe tanden zaten.

Een eind daarvandaan hadden de twee duikers een diepte van vijf meter bereikt. Marijn klampte zich vast aan de rugvin van Derby en werd op sleeptouw genomen. In zijn kielzog volgde de scooter van Yaël.

Alsof Derby had geraden wat er van hem werd verwacht, bracht hij hen rechtstreeks naar een grote opening in de wand van de put. In het licht van de schijnwerpers werd de onderwatertocht tegen behoorlijke snelheid verder gezet. Na een kleine dertig meter gingen de wanden uiteen. Ze kwamen in een grote onderwatergrot. Overal hing er wit druipgesteente, soms zo groot als een mensenlichaam, het bewijs dat de zeespiegel vele jaren geleden inderdaad veel lager lag.

Opeens moest Marijn lachen. Vlak tegen de zoldering van de grot zag hij een aantal kleine zeebaarzen. Ze zwommen met hun buik naar boven en waren zich van niets bewust. De wereld leek wel op zijn kop te staan.

Aan het einde van die grote zaal was een nieuwe tunnel zichtbaar.

Marijn drong als eerste naar binnen. Net na hem kwam Yaël. En een eind daarachter volgde nog iets anders.

Langzaam steeg de tunnel totdat Marijn in het licht van zijn lamp de waterspiegel zag. Het was er ondiep, zodat hij rechtop kon staan.

Meteen liet hij Derby los en kwam met zijn hoofd boven water. Met zijn lamp verlichtte hij de omgeving. Ze waren in een grote, donkere grot terechtgekomen.

Marijn zette zijn duikbril af en zag dat er een vijftal meter verderop een klein strandje lag. Eenmaal op het droge kon hij zich een definitief beeld vormen van de omgeving. Het water van waaruit ze zonet waren opgedoken, vormde een klein binnenmeer.

Dit nam het grootste deel van de grot in beslag.

Ondertussen was Yaël ook aan land gekomen. Via de lijn waarmee ze met de buitenwereld was verbonden, gaf ze een aantal signalen door. Kort daarop begon ze de lijn in te halen. Nog geen vijf minuten later kwam er een kabeltros met brandende lampen te voorschijn. De grot baadde in het licht. Ze keken overal rond en zagen niet dat er zich iets onder water voortbewoog.

Nu het in de grot voldoende licht was, konden ze met de verkenning beginnen. Het duurde niet lang voordat ze de andere kant bereikten. Ook hier begon er een nieuwe tunnel onder water. Ze zouden opnieuw moeten duiken.

Ze controleerden hoeveel lucht ze nog hadden. Marijn had nog meer dan genoeg. Maar Yaël had al een derde van haar voorraad opgebruikt. Eigenlijk mocht ze niet meer verder. Anders kwam een veilige terugkeer in het gedrang. Marijn was echter zo nieuwsgierig dat hij het wel alleen wilde proberen. Maar dat werd door een andere belangrijke regel van de duiksport verboden: nooit alleen duiken.

"Maar als je met Derby gaat," zo argumenteerde Yaël, "dan ben je toch niet alleen?!"

"Eigenlijk niet," antwoordde Marijn niet zonder gemengde gevoelens.

"Kijk," zei Yaël, "laat ons afspreken dat je nog zo'n vijftig meter verdergaat, en als je tegen dan niets interessants hebt ontdekt, keer je gewoon terug. Ik laat ondertussen je lijn door mijn handen glijden."

"Oké!" antwoordde Marijn.

"En mocht je onderweg moeilijkheden krijgen, geef dan drie lange rukken en dan trek ik je terug."

Marijn knikte. Hij had zijn bril opgezet en ademde door zijn automaat. Het ogenblik daarop liep hij het water in, pakte de rugvin van Derby vast en werd door de dolfijn meegetrokken. Yaël zag hoe ze allebei in het donkere gat verdwenen. De lijn, die verder afrolde, was het enige zichtbare spoor van zijn aanwezigheid diep onder de grond.

Een kleine minuut verstreek. Yaël volgde de tijd op haar horloge en voelde hoe de lijn over haar handpalm gleed. Plotseling begon de lijn razendsnel te gaan. Ze verbrandde bijna haar vingers. Daarna werd er ruw aan de lijn getrokken. Er volgden nog enkele rukken en toen hing de lijn slap. Zo vlug ze kon begon Yaël hem in te halen.

Kort daarop kwam het uiteinde te voorschijn. In het licht van haar duiklamp zag ze dat de lijn was doorgebeten.

Onmiddellijk rende Yaël weer naar de andere kant van de grot. Daar pakte ze haar eigen lijn vast en gaf een nieuw signaal door. Een goede honderd meter verder, aan de rand van het blauwe gat, begonnen drie mannen snel hun duikuitrusting aan te trekken. Zodra ze klaar waren, begaven ze zich te water. Ze zwommen aan de oppervlakte tot ze de rand van de put bereikten. Daar doken ze onder. Vanaf hier was voor hen de weg heel duidelijk aangegeven.

Ze moesten maar de lijn met de brandende lampen volgen.

Op die manier kwamen ze al snel in de grot met het druipgesteente terecht. Die zwommen ze door zonder op de sprookjesachtige omgeving te letten. De nauwe gang waar ze vervolgens door moesten, zat vol troebel water. Dat hadden Marijn en Yaël tijdens hun doortocht veroorzaakt. Maar omdat ze gelukkig het lichtgevende snoer konden volgen, raakten de drie duikers toch vooruit. Uiteindelijk bereikten ze de grot waar Yaël zat. Meteen werden ze op de hoogte gebracht van de situatie en zwommen dan verder tot ze de andere kant van de grot bereikten. Een van de duikers bleef om veiligheidsredenen achter. De twee anderen doken onder op de plaats waar Marijn was verdwenen. Het duurde echter niet lang voordat ze beseften dat ze voor een bijna onmogelijke taak stonden. De doorgang was nauw en bij hun doortocht hadden Derby en Marijn de hele omgeving troebel gemaakt. De mannen zagen bijna geen hand meer voor ogen. En deze keer was er geen tros van oplichtende lampen die de weg aangaf.

Al vijf minuten stond Yaël samen met de andere duiker zwijgend te wachten. Opeens kwam er weer een duiker te voorschijn, gevolgd door de andere.

"En?" vroeg Yaël.

"Niet te doen," zei de eerste duiker toen hij bovenkwam. "Het water is veel te troebel. Wie daarin duikt, kan net zo goed meteen zelfmoord plegen. We moeten wachten tot het stof zich heeft neergezet. En dat kan op zijn minst een uurtje duren."

Van in het begin had Marijn de rugvin van de dolfijn stevig vastgehouden. Hij begreep maar niet waarom Derby opeens zo snel begon te zwemmen. De ruk aan de lijn had Marijn helemaal niet meer gevoeld. Ook wist hij niet meer hoeveel meter hij ondertussen had afgelegd. Maar zeker meer dan de afgesproken vijftig.

Net op het ogenblik dat hij Derby wilde loslaten, werd alles boven hem helder. Marijn schakelde zijn duiklamp uit en zag het daglicht boven de waterspiegel. Hij steeg op en kwam met zijn hoofd boven water. Om hem heen strekten zich de wanden van een koepelvormige grot uit met bovenaan een groot, rond gat. Er hingen varens tot ver over de rand. Door de opening stroomde het zonlicht naar binnen. Het viel als een schijnwerper op het middengedeelte van het meertje dat de grot bijna helemaal vulde.

"Waw!" riep Marijn uitbundig. "Dit lijkt hier wel een elfenpaleis."

Zijn stem weerklonk door de ijle ruimte.

Traag begon hij naar het midden toe te snorkelen. Het water was helder en nog geen vijf meter diep.

Opeens kwam Derby in volle vaart naar hem toe. De dolfijn was in alle staten. Vlug draaide Marijn zich om en zag in de verte iets bewegen. Het was bleek van kleur en schoot in volle snelheid op hem af. Als eerste zag Marijn de tanden en daarachter een lang, kronkelend lijf. In een vertwijfelde poging zich te verdedigen, hield Marijn zijn armen gekruist voor zich uit. Vlak voor hem remde het beest af.

Met wijd opengesperde ogen en ingehouden adem bleef Marijn voor zich uitkijken. Hier was iets dat niet klopte. Voor hem had hij een dier dat hij nog nooit in zijn leven had gezien. Het was roze van kleur, bijna drie meter lang, had een bult op zijn kop, een smalle bek vol scherpe tanden, twee guitige oogjes en dezelfde eeuwige glimlach als Derby.

Zo'n grappige dolfijn had Marijn nog nooit ontmoet. Hij begon hard te lachen. Op zijn beurt begon de roze dolfijn te klikken en te kraken en meteen liet het dier zich aanraken. Het duurde niet lang voordat Marijn zijn hele lijf begon te strelen. Dat dier zag er werkelijk helemaal anders uit dan al de dolfijnen die hij tot nu toe had gezien.

"Wat ben jij toch een rare snuiter!" riep Marijn lachend. "En wat doe jij hier op deze ongewone plaats? Je bent toch niet speciaal voor mij hierheen gekomen?"

"Toch wel!" klonk een stem door de grot.

In een ruk draaide Marijn zich om. Op een steen bij het water zat het meisje van de avond ervoor.

"Wie ben jij?" vroeg hij haar vol ongeloof.

"Mijn naam is Talitha. Waarom?"

"Wat doe jij hier in deze grot?"

"Hetzelfde als jij," antwoordde ze giechelend.

"Wacht, mag ik even dichter bij je komen. Want dat praat wat gemakkelijker."

Zo vlug als hij kon zwom Marijn naar de kant. Nu kon hij haar beter zien. En inderdaad, zoals hij had verwacht vertoonde haar lichtbruine gezicht Indiaanse trekjes.

"Vertel me eens, hoe ben jij hier terechtgekomen?"

"Op dezelfde manier als jij."

"Maar je hebt geen duikuitrusting aan."

"Moet dat?"

"Jij gaat toch niet beweren dat jij dat hele eind tot hier..."

"Wie zegt dat ik langs dezelfde weg ben gekomen?"

"O, sorry, ik dacht dat er maar één toegangsweg was."

"Nee, nee, er zijn er meerdere. Kom, ik zal je laten zien waarlangs ik ben gekomen."

Talitha nam Marijn bij de hand en leidde hem het water in. Dat haar jurk helemaal nat werd, leek haar niet te storen. Ze liet een korte kreet klinken en onmiddellijk zwom de roze dolfijn naar haar toe.

Marijn floot even op zijn vingers en nog veel vlugger schoot Derby in zijn richting. Beiden lieten zich door de twee dolfijnen meetrekken naar de andere kant van de grot. Bij de rotswand stopten ze.

"En nu maken we een korte, maar diepe duik."

Het meisje greep de platte rugvin van de roze dolfijn vast, haalde diep adem en verdween onder water. Marijn deed hetzelfde.

Opzettelijk wilde hij zijn duikbril en automaat niet gebruiken. Als zij het zo kon, kon hij dat ook.

De twee dolfijnen doken wel tien meter diep, schuurden rakelings langs een rots en schoten dan weer naar boven. Toen Marijn opnieuw lucht kon happen, was hij weer omgeven door duisternis. Toch kon hij net rechtop staan.

"Waar zitten we nu?" vroeg hij.

"Het is niet ver meer," antwoordde ze. "Kom, geef me je hand."

Het meisje leidde Marijn uit het water. Pas toen dacht hij eraan dat hij zijn duiklamp nog bij zich had. Onmiddellijk deed hij die aan.

"Aardig van je om wat bij te lichten. Dat bespaart me een fakkel."

"Een fakkel?"

"Ja, dat is het wat ik hier normaal gebruik."

Marijn moest onbewust aan die graftombe denken. Opnieuw nam Talitha hem bij de hand. Pas nu merkte hij hoe fijn haar vingers waren.

"Let op, want hier gaat het naar boven."

In het licht van de lamp zag Marijn dat ze nu in een grote zaal terechtkwamen.

"En hier," zo begon ze opnieuw, "heb ik me ooit eens ziek gelachen."

"Hoezo?"

"Nou, om iemand die bijna bedolven werd onder de vleermuis-poep."

Toen wist Marijn waar hij was.

"En was jij het die al die vleermuizen in onze richting joeg?"

"Ja, Marijn," antwoordde het meisje.

"Hoe heb jij dat gedaan?"

"Op dezelfde manier zoals jij met dolfijnen omgaat. Jij bent niet de enige die met dieren bepaalde krachten deelt."

"Waw!" riep Marijn enthousiast. "Daar wil ik meer over horen!"

"Nu niet, want daarvoor heb je nu geen tijd."

"Je hebt gelijk," zei Marijn en onmiddellijk keek hij op zijn horloge. "Ik moet terugkeren. Ze zullen nu wel denken dat ik ben verongelukt."

"Marijn!" Talitha greep hem met haar twee handen vast.

"Ja?"

"Doe me een plezier. Vertel de anderen alsjeblieft niet dat je de roze dolfijn hebt gezien."

"O, nee? Waarom niet?"

"Die lui zijn niet te vertrouwen. Misschien nemen ze de dolfijn mee als ze hem vinden. En dat mag zeker niet."

"Waarom?"

"Omdat er dan vreselijke dingen kunnen gebeuren. Maar daarover vertel ik je een volgende keer."

"Oké, maar wanneer zie ik je dan weer?"

"Zodra je kunt, mag je me komen opzoeken."

"Goed, maar waar kan ik je vinden?" Marijn deed verwoede pogingen om niet te blozen.

"Dat weet jij maar al te goed..." antwoordde ze lachend.

Marijn voelde dat hij door de mand viel.

"... of dacht je misschien dat ik je niet had gezien toen je gisteravond bovenop die tombe lag? En dat ik je daarna niet had kunnen kwijtraken, als ik dat niet echt had gewild?"

Marijn werd zo rood als een tomaat. Maar voordat hij de tijd kreeg om zich te verontschuldigen, was Talitha er al vandoor.