Zaterdag 18 maart

Op de hoogste tak van een dwergpalm streek een vroege spotvogel neer. Door de schok wiegde het palmblad enkele keren heen en weer. Toen het ten slotte stilhield, barstte het concert los. Het moment was perfect gekozen. De ochtendzon die uit de Atlantische Oceaan was opgerezen, had de toppen van de heuvelrij bereikt.

Vanaf nu werd de Caribische kust van Long Island in vuur en vlam gezet. Ook aan deze kant van het eiland zou de koelte van de morgen vlug verdwijnen.

Mijlenver in zee bewoog een kleine stip. Het was een visserssloep die in volle vaart naar Long Island toeging. Blondy bestuurde het vaartuig. Hij haastte zich alsof de duivel hem op de hielen zat. Voor hem mocht het best wat sneller warm worden.

Hoewel de zon nu recht in zijn ogen scheen, rilde hij in zijn natte kleren. Nog nooit had hij zo snel gevaren. Hij wilde zo vlug mogelijk het eiland bereiken, want dit was een zaak die iedereen aanging. Alle eilandbewoners moesten dringend worden gewaarschuwd.

Vanmorgen heel vroeg was Blondy op kreeftenjacht vertrokken. Tot gisteravond woedde er nog een krachtige oostenwind en bijna een week lang had die elke activiteit op zee onmogelijk gemaakt. Maar vandaag kon hij eindelijk weer aan de slag. Als een smokkelaar had hij deze morgen zo veel mogelijk van de duisternis geprofiteerd, want hij wilde niet dat iemand hem ooit met de jerrycans tegenkwam. Die waren gevuld met bleekwater. Al jarenlang gebruikte hij dat spul om er kreeften mee uit hun holen te jagen.

Daarna was het kinderspel om de beestjes aan zijn harpoen te rijgen.

Blondy wist maar al te goed dat deze manier van jagen verboden was. Toch had niemand hem ooit op heterdaad kunnen betrappen.

Dat meneer Jansen hem al meerdere keren had gewaarschuwd, vond hij zelfs heel oneerlijk. Kon hij er iets aan doen dat hij hier de enige zwarte was met blonde haren op zijn hoofd?

Na anderhalf uur rustig doorvaren had hij net voor zonsopgang Conception Reef bereikt. Boven dit koraalrif had hij zijn anker uitgeworpen en de twee jerrycans met bleekwater in zee leegge-goten. Dat was moordend voor de koralen, maar het kon hem geen barst schelen. Er zat genoeg koraal in de zee. Het leverde hem een reuzenportie kreeften op. En dat was het belangrijkste.

Nadat hij zijn duikbril en zwemvliezen had aangetrokken, was hij het water in gesprongen. Wat hij toen zag, in de diepte, vergat hij de rest van zijn leven niet.

Ondanks het vroege uur was het op het kleine vliegveld van Dead Man's Cay behoorlijk druk. Ben Jansen klom als laatste passagier aan boord van het lijnvliegtuig van Bahamasair. Hij zwaaide nog even naar zijn zoon en verdween toen in het donkere gat.

Na elkaar sloegen de twee zware motoren aan. Het trapladdertje werd naar binnen getrokken en de passagiersdeur klapte dicht.

Daarna schoof de piloot de twee gashendels een eind achterover. De schroeven begonnen sneller te draaien en traag zette de Fokker Friendship zich in beweging. Het toestel keerde zich langzaam met zijn staart naar het open luchthavengebouwtje. Daar stonden een vijftal vrouwen wat na te praten. Opeens werden ze bijna weggeblazen door de luchtverplaatsing van de draaiende motoren.

Hun hoeden vlogen weg, hun wijde rokken werden opgetild en iedereen zag hun roze onderbroeken.

Normaal zou Marijn hartelijk hebben gelachen. Maar deze keer was het met tegenzin dat hij afscheid nam van zijn vader, die vandaag voor een lange periode op reis vertrok. Het was de eerste keer sinds de hereniging van het gezin. Tot nu toe was zijn vader nog maar enkele keren weg geweest. Telkens voor een weekje naar de States om een congres bij te wonen over walvisachtigen of om een lezing te geven aan een of andere universiteit. Sinds zijn terugkeer op Long Island had Ben Jansen hier als bioloog heel wat interessant veldwerk verricht. Samen met Marijn bestudeerde hij de verschillende groepen dolfijnen die in de omgeving van het eiland leefden en observeerde hij ook twee keer per jaar de trek van de bultrugwalvissen. Hierbij had zijn zoon zich ontpopt tot een waardevol assistent.

Toen de uitnodiging enkele weken geleden nogal onverwacht binnenkwam, had Marijn meteen gehoopt dat hij mee mocht. Hij was erg ontgoocheld toen hij vernam dat dit niet kon. Aan het project in de Stille Oceaan mochten alleen maar ervaren wetenschapsmensen deelnemen. Waarom men zo strikt was, kon zijn vader hem niet vertellen. Hijzelf zou pas later op de hoogte worden gebracht van de details.

Het afscheid vanochtend was minder leuk, en bovendien stond Marijn er alleen voor. In het begin van de week was zijn moeder voor acht dagen naar New York vertrokken. Een uitstap met enkele vriendinnen die al maanden geleden was gepland. Hij zou dus een aantal dagen alleen thuis zijn. Maar dat was het minste van zijn zorgen.

Het vliegtuig bereikte het begin van de startbaan en maakte zich klaar voor de take off. Met brullende motoren vloog het ten slotte vooruit. Ter hoogte van Marijn en de andere aanwezigen kwam het van de grond. Een fractie van een seconde zag Marijn zijn vader achter het raampje zwaaien. Toen verdween het razende monster.

Al de hele tijd keek Ben Jansen door het raampje van het vliegtuig. Zoals elke keer genoot hij ook nu van het mooie landschap. Beneden lag een stuk van het eiland en de turquoise blauwe Caribische Zee. Hij lette op de dunne streep die een klein bootje door het water trok. Hij herkende meteen de visserssloep van Blondy die net het strand bereikte. Wat was die kerel vandaag al vroeg terug. Was er misschien iets misgegaan?

Toen het eiland in de verte minder duidelijk werd, keerde Ben Jansen zich van het raampje af. Hij pakte een detectiveroman uit zijn tas en begon erin te lezen.

Marijn werd met de minuut nerveuzer. Het was blijkbaar zijn beste dag niet. Al meer dan een halfuur zat hij hier nu al te wachten.

Nog geen uur geleden had hij pijlsnel het vliegveld verlaten. Als een gek was hij naar huis gereden, want hij wilde op tijd zijn. En nu daagde die Cleophas maar niet op. De grote regenwatertank moest dringend schoon worden gemaakt. Dat kon Marijn onmogelijk alleen. Daarom had hij gisteren met de oude, maar taaie Cleophas afgesproken om samen dit vuile werkje op te knappen. Cleophas was altijd stipt op tijd en nooit liet hij je in de steek. Dat kon je van de meeste andere eilandbewoners maar met moeite zeggen.

Toen Cleophas er een halfuur later nog niet was, wist Marijn dat er iets ergs was gebeurd. Dus verliet hij het huis, greep zijn mountainbike en vertrok weer richting Dead Man's Cay.

Een kwartier later bereikte hij het dorp. Onderweg was het hem al een paar keer opgevallen dat hij niemand tegenkwam. Bij de eerste huizen had hij het onmiddellijk door. In het dorp was niemand meer.

Het huis van Mike Pratt dat in de steigers stond, was hals over kop in de steek gelaten. Vanmorgen had hij de zes bouwvakkers nog zingend aan het werk gezien. Nu lag de werf er leeg en verlaten bij.

Ze hadden zelfs niet eens de tijd genomen om de stijf wordende mortel uit de emmers en kruiwagens te gieten.

Ook in de vele groentetuintjes was niemand te bespeuren. Op dit tijdstip was normaal gezien bijna iedereen er aan het werk. Nu zag Marijn overal harken en schoppen liggen die men er achteloos had neergesmeten.

Marijn begreep er hoe langer hoe minder van. Zeker toen hij voorbij de school kwam. Deze plaats, die altijd gonsde van bedrijvigheid, leek nu wel uitgestorven. Hij keek door de wijd openstaande ramen en zag de schriften keurig op de banken openliggen. Zelfs in het nabijgelegen dorpscafé, dat nooit sloot omdat er altijd iemand dorst had, was nu geen hond te bespeuren.

Ten einde raad begaf hij zich naar het kantoorgebouwtje van de plaatselijke politie. Daar was altijd volk. En inderdaad, hij vond er iemand, maar niet de agent van dienst. Die was verdwenen. Zijn pet lag nog op het bureau. Diegene die er wel was, begon aan de tralies te schudden toen hij de jongen zag. Marijn herkende hem meteen.

Het was Percy, de grootste zuiplap van het eiland. Die maakte het dikwijls zo bont, dat hij de nacht in de cel mocht doorbrengen.

"Haal me hier vlug uit!" riep hij en hij wees naar het bosje sleutels dat nog naast de pet op het bureau lag.

"Waar zijn al de anderen?" vroeg Marijn.

"Ik weet het niet. Een uurtje geleden stond het hele dorp in rep en roer. Daarna liepen ze allemaal weg."

"Waarheen?"

Percy wees met zijn vinger in westelijke richting.

"En jij bent hier achtergebleven?"

"Ja, ze waren zo overstuur, dat ze me hier lieten zitten. Geef me nu maar gauw die sleutels."

Marijn wilde hem de sleutelbos wel geven, maar aarzelde.

"Kom op, jochie," riep de man, "ik heb mijn roes uitgeslapen, en iedereen weet dat ouwe Percy geen vlieg kwaad doet als hij niet heeft gedronken."

Marijn wist dat de man de waarheid sprak. Hij greep de bos en gooide hem in zijn richting. Percy ving hem keurig op. Een duidelijk. bewijs dat hij weer nuchter was. Toen hij zichzelf had vrijgelaten, klopte hij zijn bevrijder vriendelijk op de schouder en stelde voor om op zoek te gaan naar de anderen.

Nu Marijn wist in welke richting ze waren gevlucht, was het niet meer zo moeilijk het spoor van de mensenmassa te volgen. Ze verlieten het dorp en liepen naar de Caribische Zee.

Toen ze op het strand kwamen, zagen ze overal achtergelaten fietsen, bromfietsen en kriskras door elkaar geparkeerde auto's. Op twee na, waren alle sloepen verdwenen. Ze waren snel te water gelaten. Er lagen overal dekzeilen verspreid, want niemand had zich de moeite getroost om die op te vouwen en mee te nemen.

Percy speurde de horizon af. Die kleine armada kon toch niet zomaar zijn verdwenen.

"Daar!" riep hij ineens. "Zoiets heb ik nog nooit gezien. Kijk eens naar al die kleine vlekjes daar in de verte!"

Marijn probeerde zo scherp mogelijk te kijken en zag dat er inderdaad mijlenver in zee vele kleine stipjes dicht bij elkaar lagen.

"Wacht!" riep Marijn. "Ik ga mijn verrekijker halen."

Hij rende naar zijn eigen bootje dat eenzaam op het strand lag.

Het vaartuig was helemaal van polyester en had in het midden een grote kist, die met een hangslot was afgesloten. Even frunnikte hij met een sleuteltje heen en weer. Het slot sprong direct open. Marijn pakte zijn verrekijker en tuurde ermee naar de horizon.

"En? Wat doen ze?" vroeg Percy, die hem achterna gehold was.

"Ik zie alleen bootjes. Tientallen bootjes die allemaal bij elkaar voor anker liggen. Maar het lijkt wel of er niemand aan boord is."

"Dat kan niet! Geef hier en laat ouwe Percy eens kijken." Marijn gaf hem de verrekijker door.

"Je hebt verdomd gelijk," bromde de man. "Er is geen kip aan boord. Dat is vreemd." Even was het stil.

"Kom, jochie," riep Percy, "we gaan er ook heen. Ik wil er het fijne van weten. En jij mag mee met mijn boot. Die vaart stukken sneller dan de jouwe!"

Voordat Marijn de kist weer afsloot, haalde hij er nog vlug zijn tas met snorkelapparatuur uit. Nog geen minuut later lag de sloep van Percy in het water.

De Fokker Friendship van Bahamasair kwam eindelijk tot stilstand.

De reizigers waren ongeduldig en stonden te dringen. De passagiersdeur klapte open en de trap werd naar buiten geduwd. Ben Jansen verliet als eerste het vliegtuig. Vlug stapte hij over het asfalt naar het luchthavengebouw van Nassau. De binnenlandse vlucht had langer geduurd dan verwacht. Gelukkig zou hij nu geen tijd verliezen met formaliteiten.

In plaats van op zijn bagage te wachten, liep hij meteen door de lobby de trap op naar het restaurant. Toen Ben Jansen de glazen deur openduwde, keek hij even rond. Meteen zag hij waar hij werd verwacht. In een hoek van het restaurant zaten twee heren in een keurig pak. Ze vielen op tussen de toeristen in vakantiekleding.

Toen hij het tafeltje bereikte, wees een van de twee heren hem een stoel aan. Ben Jansen groette hen, verontschuldigde zich dat hij wat laat was en ging toen zitten. Een van de twee mannen kende hij. Op een congres over walvissen had hij hem ontmoet en die persoon had hem ook aangeschreven. De andere had hij nog nooit gezien. Hij was duidelijk van Aziatische oorsprong en hoorde hier helemaal niet thuis. Ben Jansen vroeg zich af welke belangrijke redenen ze zouden hebben om hem hier persoonlijk te komen opzoeken. In hun brief, die hij samen met de tickets had ontvangen, waren ze bijzonder vaag gebleven. Toch zaten er genoeg elementen in om voorlopig op de uitnodiging in te gaan.

"Kijk, Ben," zo begon de contactpersoon, "je mag het ons niet kwalijk nemen dat we je niet meteen alles konden vertellen.

Daarvoor is de zaak veel te gewichtig. Maar hier kunnen we wel zonder risico praten. Ik stel voor dat meneer Wang eerst een en ander uit de doeken doet. Daarna willen we graag je mening horen."

Ben Jansen ging er wat gemakkelijker bij zitten. Hij was benieuwd wat die vreemde meneer Wang hem te vertellen had.