Woensdag 22 maart

Voor de vijfde opeenvolgende dag lag de Caribische Zee er als een spiegel bij. Rustig was het die morgen ook in het kleine haventje van Dead Man's Cay. Aan de grote braspartij was nog geen einde gekomen, zodat ook vandaag bijna iedereen met een flinke kater in bed lag.

Aan boord van de 'Leviathan' heerste er al heel vroeg een koortsachtige drukte. Plotseling werd de stilte verbroken door een nijdig gepruttel gevolgd door brommend gegons. De rotorbladen van de kleine helikopter kwamen in beweging. Het toestel maakte zich van het achterdek los en vloog als een reusachtige wesp in de richting van Long Island. Heel wat ogen bleven de kleine helikopter nastaren. De eerste verkenningsvlucht was begonnen.

"En toch denk ik dat het de moeite loont om ook eens die grot te onderzoeken. Yaël zal ons zeker geen fabeltjes hebben wijsgemaakt."

Het was de stem van meneer Goldberg, die samen met professor Polype vanaf de brug het vertrek van de helikopter had gevolgd.

"Kijk, Jerry," antwoordde de professor, "wat wij zoeken, zit onder water. Als bioloog zie ik geen enkel verband met een zwerm opgehitste vleermuizen. Vergeet niet dat Yaël die dieren met haar flitslicht had opgeschrikt."

"En die kreten dan?"

"Het kan best die jongen zelf zijn geweest. Ze was tenslotte een eind van hem verwijderd en in een holle ruimte wordt een stem vlug vervormd. Om van het echo-effect maar te zwijgen."

"Toch wil ik er het fijne van weten. Zodra we wat mensen kunnen missen, stuur ik er een paar heen."

De professor zweeg. Hij kende Jerry Goldberg te goed om hem lang te blijven tegenspreken.

Op een strand, enkele kilometers daarvandaan, bracht Marijn zijn boot in gereedheid. Hij keek naar de kleine helikopter die de kustlijn volgde en dacht weer aan de vleermuizen van gisteravond. Bijna de hele nacht had hij er zijn hoofd over gebroken. Want het aantal raadsels bleef zich maar opstapelen. En bij al die geheimzinnigheid had Mama Loeka nog een schepje bovenop gedaan. Welke betekenis moest hij aan haar woorden hechten? Kon hij de mensen van de

'Leviathan' in de steek laten omdat zij daarop aandrong? Zo'n prachtkans om met zoveel technisch materiaal te duiken zou hij nooit meer krijgen. Bovendien zou hij zich oneindig belachelijk maken in de ogen van Yaël. Nee, hij had beloofd te helpen en kon zich nu moeilijk terugtrekken. En wat dat mogelijk gevaar betrof en die andere dingen waarover ze het had, hij zou voortaan goed uit zijn doppen kijken. Als hij iets voelde aankomen, kon hij misschien tijdig ingrijpen. Een gewaarschuwd man was er tenslotte twee waard.

Met een gerustgesteld gemoed duwde Marijn het bootje in het water. De kleine buitenboordmotor sloeg aan en het vaartuig vertrok in zuidelijke richting. Derby kon elk moment te voorschijn komen.

Die herkende de trillingen van de kleine motor, zelfs als hij kilometers ver in zee zat. Samen met hem kon hij zich dan naar de afspraak begeven.

Ondertussen had Buck, de helikopterpiloot, het meest noordelijke punt van Long Island bereikt. In de diepte zag hij de oude vuurtoren van Kaap Santa Maria liggen. Vanaf hier strekte zich de kust van de Atlantische Oceaan uit. Volgens de instructies die hij had gekregen, moest dat gedeelte niet worden onderzocht. Tot nu toe had zijn zoektocht nog niet veel opgeleverd. Langs de Caribische kant van het eiland had hij slechts één blauw gat aangetroffen. Het was maar heel klein, niet al te ver van het strand verwijderd. Vanuit zee was het door een lagune en koraalriffen omringd en daardoor niet toegankelijk voor de 'Leviathan'. Toch hadden ze beslist om daar met het onderzoek te beginnen.

Op zijn terugreis naar de basis moest Buck zo veel mogelijk over land vliegen en uitkijken naar geschikte duikplaatsen. Van hieruit waren al verscheidene blauwe gaten zichtbaar. Ze zagen eruit als schitterende spiegels tussen het donkergroen van het omliggende struikgewas. Pas als hij er recht boven vloog, kreeg hij de eigenlijke kleur ervan te zien.

Het eerste gat had een roodachtige tint en was omzoomd door mangrovestruiken. Buck, die al vaker voor wetenschappelijke doeleinden had gedoken, wist dat de rode kleur door looizuur werd veroorzaakt. Dat werd door de mangrovewortels afgescheiden. Een duik in zulk water zou er een zijn als in wijn. Door die rode kleur zou het daar onder water ook heel vlug donker worden.

Het volgende gat dat hij bemerkte, was eerder lichtgrijs. Hieruit kon hij afleiden dat het waarschijnlijk niet heel diep was en dus niet zo interessant. Jammer, want vlak ernaast liep een goede weg waardoor het voor de duikers gemakkelijk bereikbaar was.

Een eind verder, aan de voet van een heuvel waarop tussen het groen een ruïne lag, zag hij een derde put in het zonlicht schitteren.

Aan één kant ervan groeiden ook mangroves. Toch was het water hier heel helder. Dit blauwe gat was waarschijnlijk behoorlijk diep.

Misschien konden ze vanmiddag hier duiken.

Tevreden begon Buck naar de Caribische kust toe te draaien.

Nog even keek hij naar links. Toen zag hij in de verte, midden in het struikgewas, een eigenaardige verzakking. Hij vond het zo vreemd, dat hij koers in die richting zette. Kort daarop zag hij de weerspiegeling van een heel groot wateroppervlak dat in een diepe kuip lag. Het deed hem denken aan een vulkaankrater. Toen hij erover vloog, viel hem de groene kleur van het water op. Even bleef hij ter plaatse hangen om de situatie zo goed mogelijk in te schatten.

Precies op dat ogenblik zag hij het. Op behoorlijke diepte bewoog zich een grote, witte schim door het water. Hij ging traag vooruit en werd langzaam door het groene waas van het water opgeslokt. Zoals afgesproken, reageerde de piloot onmiddellijk.

"Dus, zodra jullie beneden iets van stroming voelen, scheuren jullie de zakjes open, zodat het fluoresceïne poeder vrijkomt en zich kan verspreiden. Zo komen we misschien te weten hoe al die gaten en holen met elkaar in verbinding staan."

Het was professor Polype die richtlijnen gaf voor de eerste duik.

Marijn was net aan boord gekomen en kreeg nu samen met Yaël zijn instructies.

"Is dat spul dan zo sterk?" vroeg hij vol ongeloof.

"Marijn, als je een glas water drinkt met een snuifje van dat poeder erin, dan garandeer ik je dat je wekenlang fluorescerend groen zou plassen."

"Dat vind ik goed!" riep Yaël. "Marijn, voortaan kun je beter oppassen wanneer je hier aan boord nog iets drinkt. Hahaha!"

"Een beetje serieus, alsjeblieft..."

Verder raakte professor Polype niet. Meneer Goldberg was naar buiten gekomen en klapte in zijn handen.

"Aandacht, alsjeblieft! Ik heb daarnet met de helikopter gesproken. Ons schema wordt gewijzigd. Geen duik in dat kleine, blauwe gat hier, maar wel op een andere plaats midden in het land."

"Maar, Jerry," protesteerde professor Polype, "als we niet systematisch te werk gaan, heeft het totaal geen zin en verliezen we alleen maar tijd!"

"Hippo, wat Buck me daarnet vertelde, was de moeite. Wil je meteen naar boven komen? Er moet het een en ander worden besproken."

Terwijl professor Polype de ladder beklom, naderde de kleine helikopter al in de verte en begon zich op de landing voor te bereiden.

Nog geen half uur later vertrok het toestel opnieuw. Deze keer was het heel wat zwaarder geladen. Twee jongeren, elk met een complete duikuitrusting, hadden aan boord plaatsgenomen. Marijn genoot van het ongewone zicht door de koepel van plexiglas. Hij had al vaker over het eiland gevlogen. Maar een helikopter gaf een heel ander gevoel. Roby had hem dat trouwens al dikwijls verteld.

Nu kon hij het eindelijk eens meemaken.

Zodra het toestel boven het struikgewas vloog, keek Marijn recht naar beneden. Tien meter lager zag hij de bovenkant van de kruinen.

Ze schoven razendsnel voorbij. Het leken net groene wolken.

Omdat de helikopter zo laag vloog, zag ook niemand het blauwe gat liggen. Toch wist Buck precies welke richting hij moest nemen.

Ondertussen bleef de eindeloze rij groene kruinen elkaar opvolgen.

Maar opeens spleet het donkergroen open en in een diepe put ontplooide zich voor hun verbaasde ogen een groot wateroppervlak.

"Is dat de plaats?" vroeg Marijn.

Buck knikte. De helikopter vertraagde en bleef hangen boven de krater. Marijn zag hoe beneden grote kringen op de waterspiegel werden getoverd, door de luchtverplaatsing van de rotorbladen.

Vervolgens begon een trage afdaling. Langzaam verdween het struikgewas achter de loodrechte wanden van de put. Hoe dichter de helikopter bij het water kwam, hoe meer dit laatste leek te koken.

Ten slotte raakten de vlotters het wateroppervlak en dreef het toestel op het water. Buck schoof de hendel terug, zodat de rotorbladen heel wat minder vlug begonnen te draaien. Uiteindelijk kwamen die met een kleine schok tot stilstand. De helikopter schommelde nog even en toen werd alles rustig.

De hele omgeving leek op een echt kratermeer. Rondom rezen verticale wanden van vele meters hoog op. Wie hier in het water viel, had nergens enig houvast om opnieuw naar boven te klimmen.

Zonder helikopter of touwladder kwam je hier niet levend uit. Nu en dan hoorden ze de kreten van enkele vogels die even over het water scheerden. De echo's weerklonken tegen de rechte wanden.

"Wie springt als eerste in het water?"

Het was Marijn. Al enige tijd probeerde hij de gifgroene kleur van het water te doorgronden.

"Voor één keer wil ik je wel voorrang geven," antwoordde Yaël.

"Jij krijgt de eer om als eerste in dit water te duiken. Ik hoop dat je je daarvan bewust bent."

Dat was Marijn inderdaad. Hij dacht nog even aan de waarschuwing van Mama Loeka en begon zich daarna klaar te maken. Eerst draaide hij de kraan van zijn duikfles open. Daarna trok hij zijn duikset aan en zette zijn bril op. Vlug stak hij het mondstuk tussen zijn kiezen, ademde enkele keren en liet zich achterover in het water vallen. Toen de luchtbelletjes om hem heen waren verdwenen, zag hij dat het water kristalhelder was. Toch bleef in de diepte een groene waas hangen. Hoe was dat mogelijk?

Kort daarop klonk een nieuwe plons. Het was Yaël. Buck overhandigde beiden hun onderwaterlamp, terwijl Yaël daar bovenop nog iets anders meekreeg.

"Dat is toch geen haaienstick wat jij daar vasthoudt?" vroeg Marijn haar meteen.

"Jawel. Waarom?"

Marijn wist onmiddellijk wat dit betekende. In boeken over haaien had hij meerdere keren gelezen hoe geducht dit wapen was.

Aan het einde van die stok zat een ontplofbare lading gemonteerd.

Wie met deze stok een harde stoot gaf tegen het lijf van een of ander waterdier, veroorzaakte een reusachtige wond die meestal dodelijk was. Marijn vroeg zich af waarom Yaël dit moordwapen wilde meenemen.

"Maar hier zitten toch geen haaien," antwoordde hij meteen.

"Hoe weet jij dat? Heb je hier al eerder gedoken?"

"Natuurlijk niet!" riep Marijn.

"Dus..."

"Maar dit water is toch zoet. Bovendien zitten we in een soort binnenmeer."

"En heb je nog nooit gehoord van haaien die rivieren mijlenver op zwemmen? En staat dit water soms niet in verbinding met de zee?"

Marijn zei niets. Hij kon alleen maar toegeven dat ze waarschijnlijk gelijk had.

"Wat verwacht je hier dan wel?" wilde hij weten.

"Onder water weet je nooit wat je te wachten staat. Daarom neem ik altijd het zekere voor het onzekere."

"En ik dan?"

"Wees gerust. Ik zal je niet laten opeten."

Marijn hoopte dat ze het deze keer meende.

"Kom," zei ze, "we zijn weg."

Zonder langer te dralen stopte Yaël haar ademautomaat in de mond. Ze ontluchtte haar trimjack en begon te zakken. Marijn volgde haar voorbeeld. Hij was er niet helemaal gerust in. Duiken in deze put leek zo helemaal anders dan in zee. Het was hier gewoon té rustig.

De eerste meters van de afdaling verliepen zonder problemen.

Het zicht onder water bleef uitstekend. Beiden zakten langzaam verder, slechts enkele meters van elkaar verwijderd. Maar nog geen tien seconden later zag Marijn de zwemvliezen van Yaël in een groene mist verdwijnen. Marijn voelde dat hij in een warmere waterlaag terechtkwam. Het was alsof hij traag in de wolken wegzakte. Dit water smaakte zout en overal om zich heen zag hij alleen nog helgroene mist. Hij kon nog geen twee meter voor zich kijken en zag enkel een schim van Yaël. Hij ging sneller zwemmen om haar niet kwijt te raken.

Steeds maar dieper ging de afdaling. Marijn volgde het nu op zijn dieptemeter. Regelmatig moest hij wat lucht in zijn trimjack blazen.

Anders ging hij te vlug naar beneden. Ook nu pas dacht hij eraan dat ze beter van tevoren een boei met een lijn hadden uitgezet. Zo was de afdaling veel beter onder controle te houden en konden ze ook veel gemakkelijker bij elkaar blijven. Het zou voor een volgende keer zijn. Tenminste, dat hoopte hij.

Opnieuw keek hij op zijn digitale dieptemeter. Ze hadden daarnet de dertien meter overschreden. En hoewel ze niet zo ver van de wand waren vertrokken, kregen ze nog altijd geen bodem te zien. Ook begon het nu donker te worden. Hij schakelde zijn onderwaterlicht aan en Yaël volgde zijn voorbeeld.

Door de invallende duisternis was haar schim bijna onzichtbaar geworden. Alleen aan de wazige lichtbron kon hij zien dat ze er nog steeds was.

Opeens voelde Marijn dat hij een nieuwe waterlaag had doorboord. Het zicht was hier merkelijk beter en ineens zag Marijn Yaël heel wat duidelijker. Met hun lichtstralen konden ze elkaar weer helemaal beschijnen. Dat was nodig, want om hen heen heerste een volstrekte duisternis. De troebele tussenlaag hield blijkbaar alle zonnestralen tegen.

Marijn werd weer wat rustiger, hoewel ze de bodem nog altijd niet hadden bereikt. Hij begon nu regelmatig met de lichtstraal van zijn lamp heen en weer te zwaaien, net als een vuurtoren. Toch kreeg hij op die manier geen enkel levend wezen te zien. Het leek alsof deze put was uitgestorven.

Plotseling kwam hij op een zandachtige bodem terecht, opnieuw een geruststelling. Zijn dieptemeter gaf 23,8 meter aan. De bodem liep aan één kant tamelijk schuin naar beneden. Hij zwom naar Yaël toe. Met handsignalen gaven ze elkaar een teken dat ze de afdaling verder zouden zetten. Maar deze keer langs de bodem.

Geen twee meter verder zagen ze al het eerste teken van leven.

Wat aanvankelijk op een donkere vlek leek, bleek in het schijnsel van hun lampen een grote, helrode garnaal te zijn. Het ogenblik daarop zagen ze wat dieper nog veel meer van die diertjes op de bodem. Toen ze de diepte van dertig meter overschreden, leek alles onder hen letterlijk bezaaid met garnalen. Hoe dieper ze gingen, hoe meer ze er tegenkwamen. Duizenden en nog eens duizenden garnalen. Het tweetal zwom door een zee van rode garnalen. Zoiets had Marijn nog nooit meegemaakt.

Vanaf nu verminderde de hellingsgraad van de bodem en op ongeveer zesendertig meter werd de ondergrond plat en modderig, waarschijnlijk het diepste punt van dit blauwe gat. Ze waren nu al bijna tien minuten onder water en konden vanaf nu beter beginnen te denken aan opstijgen. Het was de beste remedie tegen decompressieziekte. Het opstijgingsteken werd gegeven en beiden volgden langzaam de schuine wand terug naar boven.

Nog geen vijf meter hadden ze afgelegd, toen ze opeens allebei een hevige waterverplaatsing voelden. Net een bus die passeerde.

Zo vlug als ze konden draaiden ze zich om. In het licht van hun lampen zagen ze een reusachtig wit lichaam dat in de verte verdween. Met grote ogen keken ze elkaar aan. Er zat blijkbaar nog meer in die put dan alleen maar garnalen...

Een minuut lang bleven ze met hun lampen de omgeving afspeuren. Maar voor de rest bleef alles kalm. Voordat ze opnieuw vertrokken, controleerden Marijn en Yaël nog vlug de stand van hun manometers. Er was nog meer dan genoeg lucht om de oppervlakte te bereiken. Maar heel lang treuzelen mochten ze niet meer.

Nog geen minuut later bereikten ze de tweede waterlaag. Als een dik wolkendek hing die nog steeds op een diepte van ongeveer tweeëntwintig meter. Vanaf nu kwamen ze weer in die erwtensoep terecht. Bij het binnendringen greep Marijn de pols van Yaël stevig beet. Hij had net gemerkt dat het schijnsel van zijn lamp begon te verflauwen. Blijkbaar was de batterij niet genoeg opgeladen.

In een mist waar ze nu geen hand voor ogen konden zien, volgden ze bijna op de tast de schuine wand. Op het ogenblik dat ze bijna de vijftien meter bereikten, werd Marijn opeens heel hard tegen Yaël geslingerd. Iets was in volle vaart tegen zijn duikfles aangebotst. Of zo kwam het tenminste bij hem over. Want alleen Yaël had iets gigantisch uit de mist zien opduiken. Het ging echter zo vlug dat ze de tijd niet had om te reageren. Ze versnelden hun opstijging. De gedachte dat de omgeving elk moment weer helder zou worden, gaf hen moed. Maar tegen alle verwachtingen in, bleef het pikdonker. Toen ze de tien meter overschreden en het nog altijd even duister bleef, beseften ze dat er iets was misgegaan.

Uiteindelijk beslisten ze om de wand los te laten en loodrecht op te stijgen. Met gestrekte arm boven het hoofd gingen Marijn en Yaël naar boven. Nog geen drie meter hoger wist het tweetal waarom het onder water zo donker bleef. Zoals Marijn had gevreesd, werd hun weg naar de oppervlakte versperd door een horizontale rotswand.

Zonder dat ze het beseften, waren ze in een onderwatergrot terechtgekomen. Als vliegen hingen ze nu tegen het plafond. Marijn wilde weten hoeveel lucht hij nog had. De naald op zijn manometer wees op ruim vijftig bar. Dat betekende dat hij weldra zijn reserve zou moeten aanspreken. Bij Yaël was de toestand ronduit kritiek. Zij was al door de helft van haar reserve heen! Marijn greep haar arm vast. De enige uitweg was terug naar beneden, totdat ze opnieuw de bodem bereikten. Ineens duurden de seconden veel langer.

Voortdurend dacht Marijn aan dat onbekende wezen dat hier ook ergens rondzwom en hen misschien opwachtte.

Eindelijk bereikten ze de bodem. Marijn keek aandachtig in welke richting de helling naar beneden liep, stelde zijn kompas in en begon nu in die richting schuin op te stijgen. Voortdurend hield hij de kompasnaald in het oog. Hij hoopte dat dit de juiste uitweg was.

Opeens werd er tegen zijn schouder geduwd. Yaël gaf hem een teken dat ze geen lucht meer had. Toen hij haar zijn tweede automaat doorgaf, zag hij dat ze haar haaienstick niet meer bij zich had. Waarschijnlijk was ze die verloren.

Zodra Yaël weer lucht kreeg, werd de opstijging verder gezet.

Vanaf nu werd het weer helderder onder water en kon Marijn opgelucht ademen.

Nog geen minuut later kwamen ze weer in de bovenste waterlaag terecht. Het was net alsof ze de oppervlakte hadden bereikt. Zo helder was het hier. Toch werd de opstijging op een diepte van drie meter stilgezet. De duikcomputer van Yaël gaf aan dat ze een decompressiestop van twee minuten moesten maken. Pas daarna konden ze veilig naar de oppervlakte terugkeren. Gelukkig was er hiervoor in de duikfles van Marijn nog net voldoende lucht.

De eerste minuut verliep tergend traag. Voortdurend hield Marijn de groene wazigheid onder hen in het oog. Toen de tweede minuut begon, zag hij iets heel traag te voorschijn komen. Wat eerst een wazige, witte vlek was, werd alsmaar groter en het kwam recht op hen af. Marijn zag hoe Yaël haar ogen opensperde en nog wat dichter naar hem toekwam. Toen een gigantische witte massa op het punt stond de heldere waterlaag binnen te schieten, trok Marijn in een vertwijfelde poging zijn duikmes uit de schede. Twee seconden later wist hij tegenover welk dier hij stond.

Boven, aan de oppervlakte, zat Buck nu al bijna een half uur te wachten. Hij werd ongeduldig. Al de hele tijd had hij zich ingespannen om de luchtbellen van de twee duikers te volgen. Op stilstaand water vormde dat geen enkel probleem. Eerst kwamen ze een tijdlang op dezelfde plaats te voorschijn. Daarna gingen ze naar het midden van de put toe om kort daarop terug te keren. Hij zag mooi hoe ze ten slotte de wand van de put bereikten om daarna te verdwijnen. Meteen was hij ongerust geworden. Of er was iets gebeurd, of ze hadden een grot betreden. En dat laatste was tegen alle afspraken in. Want hiervoor waren ze onvoldoende uitgerust.

Groot was zijn opluchting toen hij nog geen vijf minuten later de luchtbellen weer te voorschijn zag komen. Deze keer gingen ze weer naar het midden van de put. Ten slotte bleven de bellen weer op dezelfde plaats bovenkomen. Ze waren begonnen met het maken van hun veiligheidsstop.

Toen hij zich begon af te vragen wanneer ze nu zouden opduiken, zag hij door het heldere watergedeelte een grote, witte massa rondcirkelen, veel breder dan hij had verwacht. Kort daarop kwamen Marijn en Yaël samen te voorschijn. Met hun mond bliezen ze hun trimjacks op. Ze hadden blijkbaar geen lucht meer. Toen Marijn Buck zag, vormde hij met zijn armen een grote cirkel boven zijn hoofd. Dit was het teken dat alles in orde was. Toen zwom hij enthousiast naar de helikopter.

"Je raadt nooit wat we daarnet hebben gezien," riep hij al van ver.

"Eerst verdronken we bijna in een zee van garnalen en daarna werden we bijna twee keer omver gezwommen door een reusachtige, blinde zeeschildpad. Het beest was spierwit en minstens twee meter lang. Ongelofelijk!"

Buck was veel minder enthousiast. Ook Yaël reageerde maar koeltjes op wat ze hadden meegemaakt. Toen de helikopter nog geen tien minuten later het blauwe gat achter zich liet, begreep Marijn er niets meer van. Ze hadden zo'n unieke duikplaats ontdekt en beiden leken eerder ontgoocheld te zijn. Wat hadden ze dan wel verwacht?