Vrijdag 24 maart
Pas vijftien uur later werd Marijn wakker. Hij keek voor zich uit en zag dat hij niet in zijn eigen kamer lag. De zoldering boven zijn hoofd bestond uit golfplaat en overal klonk gesnurk. Marijn ging rechtop zitten en keek om zich heen. De plaats waar hij lag, was één grote ruimte zonder tussenmuren. Door de dichtgeschoven gordijnen viel gedempt licht naar binnen. Hij keek op zijn horloge.
Het was bijna kwart over zes. In een andere uithoek stond nog een bed. Daarin lag een grote vrouw te slapen. Op de bank van wat het woonkamergedeelte moest zijn, zag hij een man liggen. Toen hij helemaal overeind kwam, merkte hij dat er naast hem op de grond ook iemand lag. Hij herkende haar onmiddellijk. Het was Talitha.
Nu drong de werkelijkheid weer tot hem door. De duik van gisteren die hem bijna fataal was geworden, het meisje dat hem had gered en verzorgd, de zwarte man met het vreemde accent die hem uit de grot kwam halen en de hut van Mama Loeka waar hij naar binnen werd gedragen. Al die tijd was hij zo suf geweest, dat hij alles maar in flarden had meegemaakt.
Nu voelde hij zich echter weer zo fit als elke morgen. De goede zorgen van deze mensen en de nachtrust hadden hem blijkbaar deugd gedaan. Alleen had hij honger als een beer. In de laatste vierentwintig uur had hij bijna niets meer gegeten. Ook had hij ontzettend veel meegemaakt. Het was bijna onbegrijpelijk hoe vlug alles verkeerd was gegaan. Nu mocht hij het zeker vergeten. Zonder twijfel was de 'Leviathan' vertrokken. Met aan boord de twee dolfijnen.
Bij die laatste gedachte kon Marijn niet langer stilzitten. Er moest wat gebeuren. Voorzichtig probeerde hij op te staan, maar de veren van het oude bed kraakten geweldig. Talitha werd er wakker van.
"Waar ga je heen?" vroeg ze met gedempte stem.
"Ik heb genoeg geslapen."
"En hoe voel je je?"
"Beregoed, maar ik sterf bijna van de honger."
"Goed, dat hoor ik graag," lachte Talitha. "Kom, we halen vlug iets uit de keuken en eten het buiten op. Zo maken we de anderen niet wakker. De zon komt er net door."
In een derde uithoek van het gebouwtje stond een stokoude koelkast die nog op petroleum werkte. Het meisje haalde er een pot uit met koude griesmeelpap. Uit een la pakte ze twee eetlepels. Zo stil mogelijk slopen ze naar buiten. Talitha wees naar een bank die in de vroege ochtendzon stond.
"Ben jij rechts- of linkshandig?" vroeg ze opeens.
"Rechtshandig. Waarom?"
"Dat komt goed uit," zei Talitha die al ging zitten. "Ga maar rechts van mij zitten. Ik ben linkshandig en met de pot tussen ons in zal dat prima werken. Je lust toch griesmeelpap?"
"Ik lust heel veel, en vooral als ik uitgehongerd ben," lachte Marijn.
Net op het ogenblik dat hij met zijn lepel in de pot wilde scheppen, schoot het hem te binnen.
"O ja, sorry dat ik er nog niet eerder aan heb gedacht, maar..."
Marijn aarzelde even. Hij vond de juiste woorden niet onmiddellijk.
"... nou, bedankt voor wat je gisteren voor mij hebt gedaan."
"O, laat maar. Als het mij was overkomen, dan had je het toch ook gedaan. Of niet soms?"
Ze keek hem recht in zijn ogen. Marijn knikte zo hard dat hij ervan schudde. Hij voelde hoe Talitha haar rechterhand op zijn schouder legde en over zijn rug begon te strelen. Nooit eerder smaakte koude griesmeelpudding zo lekker.
Een tijdlang genoot hij nog van het moment. Uiteindelijk durfde hij haar iets persoonlijks te vragen.
"Talitha," zo begon hij zachtjes, "is Mama Loeka je moeder?"
Talitha moest lachen. "Ziet ze er misschien nog zo jong uit?"
"Nee, dat niet, maar toch..."
"Ze is mijn oma," gaf ze glimlachend toe.
"Aha, dan zat ik er toch nog niet zo ver naast. En die andere, is dat dan je vader?"
Nu begon ze te proesten van het lachen. "Die vent, mijn vader?
Hoe kom je erbij!"
"Zomaar."
"Nee, mijn vader is bijna zo blank als jij. Alleen stroomt er voor de helft indianenbloed door zijn aderen. Trouwens, de grootvader van Mama Loeka was ook een blanke. Maar voor de rest kwam iedereen uit Afrika."
"Dus jouw overovergrootvader was blank?"
"Ja. Hij was de laatste bewoner van Miller's House. Hij werd hier geboren enkele jaren nadat de slavernij werd afgeschaft. Dat was omstreeks de jaren veertig van de vorige eeuw. Voor zijn familie was het een moeilijke periode. Niemand wilde nog werken op de katoenvelden die hier overal in de buurt lagen. Daarom verhuisden zijn ouders naar de Verenigde Staten. Na zijn studies maakte hij heel wat reizen en bestudeerde allerlei ongewone godsdiensten. Na jaren rondzwerven besloot hij zich hier op het eiland te vestigen. Het huis stond toch leeg. Kort daarop trouwde hij met een zwarte vrouw die aan Afrikaanse magie deed. Dat was in die tijd een dubbele schande.
Voortaan werd hij door alle blanken gemeden als de pest. Maar hij, Theodore Miller, stoorde zich daar niet aan. Toen hij stierf, had hij één dochter. Die kreeg alle kennis mee van haar ouders en trouwde op haar beurt met een 'houngan'."
"Een wat?"
"Een 'houngan', dat is een voodoo tovenaar uit Haïti. Op dat eiland is mijn oma, Mama Loeka, geboren. Op dat moment was Haïti door de Amerikanen bezet en die deden alles om de voodoo cultus uit te roeien. Tijdens een van die razzia's werd mijn overgrootvader gedood. Mama Loeka was nog geen tien jaar oud.
Kort daarop keerde haar moeder naar Long Island terug. Miller's House was ondertussen een ruïne geworden. Totaal geplunderd en overwoekerd. Gelukkig waren alle boeken en geschriften van mijn overgrootvader veilig opgeborgen in de graftombe. Daar zou niemand ze zoeken. Mama Loeka werd op haar beurt door haar moeder opgeleid. Zo leerde ze ook omgaan met de magische krachten van de natuur. Later mocht ze ook nog het materiaal bestuderen dat haar grootvader haar had nagelaten. Tussen zijn papieren ontdekte ze ook een aantal kaarten met alle grotten uit de omgeving. Op zoek naar oude Indiaanse heiligdommen had haar grootvader er zo veel mogelijk verkend. Ook had hij een aantal oude indianen-legenden verzameld. In een ervan werd voorspeld dat wanneer de grote, roze dolfijn van zijn vrijheid werd beroofd, er heel erge dingen zouden gebeuren. Want dan zou het grote monster uit de diepte te voorschijn komen en alles verwoesten."
Marijn keek op. Gisteren had hij in die encyclopedie iets gelijkaardigs gelezen. Alleen dat laatste over dat monster stond er niet bij vermeld.
"Geloof jij dat allemaal?" vroeg hij ten slotte.
"Mama Loeka gelooft het in elk geval. Ze is ervan overtuigd dat de voorspelling zal uitkomen."
"Heb je enig idee wanneer de roze dolfijn hier op dit eiland terechtkwam?"
"Dat dier was hier al altijd!"
"Ben je daar heel zeker van?"
"Nee."
"Wanneer heb jij de roze dolfijn voor het eerst ontmoet?"
"Ongeveer twee weken geleden. Je hebt waarschijnlijk van de schipbreuk van de 'Comberbach' gehoord."
"Uiteraard, dat weet ondertussen het kleinste kind hier op Long Island."
"Oké, maar niemand weet dat een van de overlevenden hier in de hut zit."
"Je bedoelt de man die mij..."
"Inderdaad, Jean-Baptiste. Toen we hem 's ochtends vroeg op het strand vonden, was hij er erger aan toe dan jij gisteravond."
"Hoe kreeg hij het voor elkaar om in zulke moeilijke omstandigheden het eiland te bereiken?"
"De roze dolfijn."
"Heeft die hem geholpen?"
"Ja, dat waren de eerste woorden die we van hem te horen kregen. Eerst dachten we dat de man ijlde. Maar enkele uren later dook het dier al op in het blauwe gat hier aan de voet van de heuvel.
Vanaf dat moment heeft het zich aan mij gehecht en kon ik er bijna alles mee doen."
"Hoe wist je dan hoe je met zo'n beest moest omgaan?"
"Als kind heb ik van Mama Loeka heel veel opgestoken. Ze leerde me hoe ik met dieren in contact kon treden. Hoe ik ze dingen kon laten doen die een ander nooit voor mogelijk had gehouden."
"Nu begin ik het te begrijpen!" riep Marijn. "Jij was het dan ook die maandagavond de dolfijn waarschuwde, toen ik met mijn lamp aan de oevers van het blauwe gat stond."
"Juist, en had ik toen geweten dat jij het was, dan hadden we heel veel problemen kunnen vermijden."
"En die keer toen ik met die meid in de grot kwam, dat was jij met die vleermuizen?"
"Ja, die keer had ik je herkend. Maar zij stond op het punt de roze dolfijn te ontdekken. En toen was ik wel verplicht..."
"... om die beestjes op ons af te sturen."
"Inderdaad."
"En die sinaasappels," vroeg Marijn nu heel zacht, "kwamen die ook van jou?"
Talitha knikte en kroop dichter tegen Marijn aan.
"Twijfel je er misschien nog aan," fluisterde ze in zijn oor. Ze drukte Marijn tegen zich aan, en de betekenis van de sinaasappels drong meteen tot hem door.
Precies op dat ogenblik ging de deur van de hut open.
Jean-Baptiste, de schipbreukeling, kwam samen met Mama Loeka naar buiten. Hij keek verrast op toen hij zag hoe goed Marijn was opgeknapt.
"Jij bent er mooi doorgekomen," zei hij in Engels met een Frans accent.
"Maar u heeft ook die schipbreuk mooi overleefd," antwoordde Marijn. "Mag ik u daarover iets vragen?"
"Ga je gang."
"Heeft u op het moment van de schipbreuk toevallig geen watervliegtuig gezien?"
Bij die vraag viel de mond van Jean-Baptiste wijd open en het duurde vele lange seconden voordat de man nog iets kon zeggen.
"Ik dacht dat ik de enige was die er iets van afwist," zei hij ten slotte.
Marijn schudde zijn hoofd en vroeg Jean-Baptiste hem alles te vertellen wat hij had gezien.
Enkele minuten later was voor Marijn het raadsel van de roze dolfijn definitief opgelost. Ook wist hij nu waar hij Derby en de roze dolfijn kon terugvinden. Vol enthousiasme vertelde hij het aan de drie anderen. Talitha vloog hem meteen om de hals. Jean-Baptiste was bereid mee te werken. Maar Mama Loeka zette een domper op de feestvreugde.
"Dolfijnenkind," zo sprak ze, "het is beter dat je niet daarheen vertrekt. Je bent vrij om te gaan. Ik hou je niet tegen. Maar als je het toch doet, dan ga je meer dan ooit moeten oppassen voor het grote monster. De oude Indiaanse voorspelling komt zeker uit. Het monster uit de diepte zal onverbiddelijk toeslaan. En met de komst van de nieuwe maan zal het dood en verderf zaaien."
VEERTIEN