18

Baron Léon Montagne-Jonson luisterde zwijgend.

Slechts af en toe onderbrak hij de uiteenzettingen van David met een korte vraag om daarna opnieuw luisterend zijn hoofd naar hem toe te buigen, op de manier waarop paus Johannes Paulus II particuliere audiënties verleent. Alleen toonde hij daarbij geen beminnelijke glimlach, maar een chagrijnig begrafenisgezicht.

Toen David uitgesproken was, bleef hij een hele tijd voor zich uit zitten staren, bedachtzaam nippend aan een glaasje port.

‘Wat is jouw advies?’ vroeg hij ten slotte.

‘Tot nu toe hebben we niets waarmee we kunnen bewijzen dat Custers de grote schuldige is,’ antwoordde David nadenkend, ‘en we weten evenmin of Anthony met hem gemene zaak gemaakt heeft.’

Montagne-Jonson snoof ‘Ik had nooit de leiding van het bedrijf aan Anthony mogen toevertrouwen. Kijk maar wat een knoeiwinkel hij ervan gemaakt heeft.’

David ging niet in op die aantijging. Hoe kon je aan een vader uitleggen dat hij medeschuldig was aan de fouten van zijn zoon?

‘Hij werd meer dan waarschijnlijk door Custers om de tuin geleid,’ zei hij vergoelijkend. ‘Geef me tijd om uit te zoeken in hoeverre.’

‘En intussen laten we Custers zijn gang gaan?’

David spreidde zijn handen uit in een hulpeloos gebaar.

‘U kunt hem aan de dijk zetten. Verder hebben we nog weinig tegen hem in te brengen. Hij was de man achter de schermen. Alleen Verlucht kon hem de das omdoen. Daarom werd die dan ook uit de weg geruimd.’

Montagne-Jonson boog zich voorover en liet de pauselijke houding varen. ‘Maar nu Daelemans achter slot en grendel zit, zal die…’

David stond op. ‘Dat is nu juist het probleem. Hij verklaarde aan de politie dat hij door Virtus werd aangevallen en in wettige zelfverdediging heeft geschoten, waardoor Stevens per ongeluk werd getroffen.’

De ogen van Montagne-Jonson schoten vuur. ‘Nom de tonnerre,’ kraakte zijn stem, ‘een perfide leugen. Dat gelooft geen mens.’

David ging weer zitten. ‘Daelemans werd meegenomen voor verhoor. Maar vergeet niet dat hij machtige vrienden heeft in het politieke milieu.’

De telefoon begon te rinkelen. Montagne-Jonson maakte geen aanstalten om op te nemen, maar bleef met een sombere blik naar David kijken. Even later hield het bellen op en de huisbediende kwam de bibliotheek binnen. Hij bracht het apparaat naar Montagne-Jonson. ‘Inspecteur Delcombe vraagt u te spreken, meneer,’ zei hij beleefd.

Montagne-Jonson luisterde en antwoordde af en toe met een instemmend of ontkennend gegrom. Zijn ogen gloeiden van kwaadheid toen hij de hoorn had neergelegd. ‘Daelemans werd na verhoor vrijgelaten. Inspecteur Delcombe zegt dat u op uw beurt ontboden wordt bij onderzoeksrechter Verachteren voor verhoor. Vrijdag om 15.00 uur. U kunt dan meteen een klacht neerleggen.’

David fronste zijn wenkbrauwen: ‘Klacht? Ik kan hooguit getuigenis afleggen van doodsbedreigingen en moordaanslag. Als Stevens mijn verklaringen bevestigt, zit Daelemans meteen in de beklaagdenbank.’ Hij keek Montagne-Jonson onderzoekend aan. ‘Maar het een brengt het ander mee. Het gerechtelijk onderzoek zal zich toespitsen op Eurotrucking, Dieter Breuer, alias Ronald Custers. Is u het daarmee eens?’

‘Waarom niet?’ vroeg de baron met een uitgestreken gezicht.

David wilde ook een uitgestreken gezicht zetten, maar dat lukte hem minder goed. ‘Omdat ik vrees dat een sluwe man als Custers wel een stok achter de deur zal hebben. Die stok zou wel eens op het hoofd van uw zoon kunnen terechtkomen.’

Het gezicht van Montagne-Jonson kreeg de kleur van naberegend asfalt. ‘Dat heeft hij dan helemaal aan zichzelf te wijten.’

‘Is dat zo?’

Ze zaten elkaar een hele poos zwijgend aan te kijken en luisterden naar de kleine keffende geluidjes die Virtus maakte, terwijl hij voor het brandende haardvuur lag en droomde over datgene waarvan honden dromen.

Toen begon Montagne-Jonson te praten. ‘Ik heb de gebeurtenissen altijd naar m'n hand kunnen zetten,’ zei hij slechtgehumeurd, ‘en dat lijkt niet meer te lukken. Ik heb niemand die me opvolgt. Adam is dood. Anthony is onbetrouwbaar en jij…’ hij keek David beschuldigend aan, ‘je was van alles au courant, behalve hoe je je huwelijk moest in stand houden.’

David luisterde onbewogen. Het had hem altijd verbaasd dat de baron alles wat niet zakelijk was kon bagatelliseren.

Montagne-Jonson zweeg en bleef een hele tijd zitten nadenken. Op z'n hoge voorhoofd glinsterden kleine druppels. Toen zei hij: ‘Ik heb een niet te verwaarlozen aanbod gekregen om het concern te verkopen aan het Saoedi-Arabisch Monetair Bureau. Dat is een instelling die zich ermee bezighoudt de oliedollars op een verantwoorde manier te beleggen.’

Montagne-Jonson was nu ten prooi aan een hevige emotie en de geprononceerde adamsappel wipte voortdurend op en neer. ‘Ik ben van plan het aanbod te accepteren,’ zei hij somber, ‘niet om Anthony uit de merde te halen, maar om hem te beletten er nog een grotere rotzooi van te maken.’ Hij kwam overeind en strekte zijn rug. Met zijn lange, benige hand wees hij beschuldigend naar een denkbeeldige wereld en hij was er zich niet van bewust dat hij zich ditmaal geen houding van een ander aanmat. ‘Het loopt allemaal uit de hand,’ gromde hij. ‘Anthony behoort tot een generatie van alles of niets, zwart of wit, hooliganisme en contestatie. Een generatie die superintellectuelen aan de lopende band produceert, waarvan de gedragslijn wordt bepaald door computers, software en analisten, en die houden met alles rekening, behalve met mensenlevens.’

David zei: ‘Het lijkt me dat u Anthony's belangrijkheid te hoog aanslaat.’

‘Te mooi om waar te zijn,’ gromde de baron. Hij knikte David toe en verliet de bibliotheek. Een tikkeltje hooghartig, zoals de Montagne-Jonsons eigen was.


David stond op het punt van het Acaciahof weg te rijden, toen Monique de Rolls van haar vader voor zijn auto parkeerde en hem daarmee de pas afsneed.

‘Waar ga je heen?’ Ze probeerde te glimlachen maar hij zag een uitdrukking van diepe wanhoop in haar ogen.

‘Naar huis,’ zei hij.

‘Je kunt me nu niet alleen laten.’ Ze had moeite om haar stem te beheersen.

‘Hoe is het met Simon?’

Ze antwoordde niet direct en het bleef even stil. David hoorde haar boven de – te luide – muziek van haar autoradio uit ademhalen.

‘Hij is een uur geleden overleden,’ zei ze toen, ‘en ik voel me zo verdomd schuldig.’

‘Waarom schuldig?’ vroeg hij.

Ze schudde bedroefd haar hoofd.

‘Omdat ik me stond af te vragen of jij hier nog wel zou zijn, toen ze hem naar de operatiekamer afvoerden.

Hij wist niet wat hij moest zeggen en knikte alleen maar.

Ze slaakte een diepe zucht. ‘Z'n laatste woorden waren nog wel voor jou bestemd.’

‘O ja?’ vroeg David belangstellend. ‘Wat zei hij?’

‘Iets over Verlucht. Die zou een pakje hebben verstuurd.’

‘En pakje? Naar wie? Wat was de inhoud?’

‘Weet ik niet,’ zei ze ongelukkig, ‘het was allemaal nogal onsamenhangend.’ De tranen sprongen haar in de ogen.

Hij pakte haar bij de arm. ‘Het is niet van belang,’ zei hij troostend, ‘laten we een wandelingetje maken.’

Een uur lang wandelden ze zwijgend door de omgeving van het Nachtegalenpark, terwijl Virtus uitvoerig de geursporen van andere honden besnuffelde.

Toen ze terugkeerden op het Acaciahof vroeg Monique: ‘Wil je vannacht bij me blijven?’

Hij had haar te dikwijls op de verkeerde momenten alleen gelaten.

‘Goed,’ zei hij, hoewel hij zich had voorgenomen nooit meer één nacht op het Acaciahof door te brengen.


In bed kroop ze tegen hem aan.

‘Vind je het erg als we niets doen?’ vroeg ze, ‘het past niet terwijl Simon…’

Hij kuste haar op het voorhoofd. Het was nu wel niet het juiste ogenblik om erover te beginnen, maar de vraag brandde hem op de lippen.

‘Wat Simon betreft… eh… net voor hij werd neergeschoten, beweerde hij dat je met hem samenwerkte.’

Ze hief haar hoofd naar hem op. ‘Wat bedoelde hij daar precies mee?’

‘Dat wilde ik jou vragen.’

Een schaduw vloog over haar gezicht. ‘Het enige wat ik voor hem heb gedaan, is vader voor te stellen om door jou een onderzoek te laten instellen.’ Ze zag aan zijn gezicht dat haar verklaring zijn twijfel niet wegnam. ‘Geloof je me niet?’

Hij knikte, onzeker.

‘Jawel. Maar… die avond dat je me op de trap zat op te wachten. Heeft hij je toen ook…?’

Ze schudde heftig van nee. ‘Ik kwam op eigen initiatief. Het probleem van vader was maar een excuus. Ik moest je eenvoudig weerzien.’

Hij dacht erover na. ‘Die… telefonische bedreigingen, was dat ook afgesproken werk?’

Ze duwde hem een eindje weg. ‘Nee,’ zei ze met gesmoorde stem, ‘je zou beter moeten weten.’

Hij trok haar weer naar zich toe. ‘Je hebt gelijk. Het was dom van me.’

Ze slaakte een tevreden zucht en hij voelde hoe ze zich ontspande en zonder enige overgang in slaap viel. Hij hoorde hoe Virtus haar zucht overnam en diep ronkend tegen de slaapkamerdeur aanlag. Door de opeenvolging van de gebeurtenissen lag hijzelf er gespannen bij, met het gevoel nooit meer te kunnen slapen. Niemand wil van God kwaad weten. Maar de dood van Stevens kwam voor Custers en Daelemans als een geschenk uit de hemel.

Hij werd wakker doordat iemand zijn vinger op de deurbel gezet had en die er niet meer afnam. Virtus liet een waarschuwend geblaf horen.

‘Je kamerjas hangt nog in de kleerkast,’ zei Monique en ondanks het kabaal herinnerde hij zich, dat hij hier jaren geleden vandaan gegaan was met niets meer dan de handbagage voor een vliegtuigreis.

Hij knipte de tuinverlichting aan en opende de voordeur. In het portaal stond een doodsbleke Anthony.

‘Kom vlug,’ zei Anthony beverig, ‘er is iets met vader.’


Ze liepen samen door de tuin naar het hoofdgebouw.

Anthony schudde voortdurend met zijn hoofd. ‘Ik begrijp het niet,’ zei hij. ‘Een uur geleden hadden we gedrieën nog een gesprek. Vader was wel opgewonden, maar normaal.’

David bleef staan. ‘Gedrieën? Wie was de derde?’

Anthony zei: ‘Custers. Na het gesprek met vader zijn we samen naar het Crest Hotel vertrokken.’

‘Waarover ging het gesprek?’

‘Gesprek?’ Anthony's handen bewogen nerveus rond zijn lichaam. ‘O! Hij sprak over een mogelijke verkoop aan Arabieren.’

De huisbediende stond hen bij de voordeur op te wachten. Anthony's woordenstroom was niet te stuiten. ‘Ik was vreselijk geschokt en kon de slaap niet vatten. Ik ben teruggekomen om hem dat idiote voornemen uit zijn hoofd te praten.’ Zijn adamsappel wipte op en neer. ‘Ik vroeg Arthur om vader wakker te maken, maar hij was niet op zijn sla… slaapkamer.’ Volkomen overstuur keek hij de huisbediende aan. ‘Niet… nietwaar, Arthur?’

‘Zeker, meneer Anthony,’ zei de huisbediende medelijdend.

‘In de… de bibliotheek brandde nog licht. De… de deur was op slot en… en vader gaf geen antwoord,’ stotterde Anthony met gebroken stem.

De betekenis van zijn woorden joeg een rilling over Davids rug. Intussen hadden ze de bibliotheek bereikt. Anthony bonsde op de zware, eikenhouten deur. ‘Vader? Doe open! Alsjeblieft!’

David hield z'n oog voor het sleutelgat, maar zag alleen maar wat lichtschijnsel. ‘Er zit geen sleutel op de binnenkant,’ zei hij.

‘Ik heb hem er met een schroevendraaier uitgeduwd,’ zei Anthony, ‘hij is op de vloer gevallen.’

David ging op zijn knieën liggen. Door de brede spleet onder de deur kon hij de sleutel zien liggen. Misschien kon hij hem met een ijzerdraad naar zich toetrekken.

De huisbediende kwam met een bos sleutels aandragen en na een paar pogingen klikte het slot en de deur zwaaide open.

Léon Montagne-Jonson zat in de Chippendale armstoel en sliep, het smalle hoofd met het brede voorhoofd lichtjes voorover geneigd. Zo leek het althans. Tot David het jachtgeweer zag, dat tegen de uitgestrekte benen aanleunde, als had de baron het er na het schot achteloos neergezet.

Het was geen prettig gezicht.

Hij had zich vermoedelijk door het gehemelte geschoten. Zijn ogen puilden ver naar buiten en kleine straaltjes opgedroogd bloed kleefden aan neus en oren.

‘We kunnen beter niets aanraken,’ zei David schor, ‘en de politie waarschuwen.’

Anthony stond roerloos naar zijn vader te kijken. David nam hem bij de arm: ‘Kom,’ zei hij, ‘we kunnen hem niet meer helpen.’

‘Hij had het niet mogen doen,’ mompelde Anthony met een vreemde opstandigheid in zijn stem. Hij rukte zich los. Zijn gezicht had een kleur als van oud perkament. ‘Ik heb de kans niet gekregen om…’ Hij wees naar zijn vader: ‘Er ligt een brief op zijn knieën.’

David nam de envelop. Ze was niet dichtgeplakt en er was niets op geschreven. Binnenin zat een velletje duur, ivoorkleurig papier, voorzien van het adellijke monogram. Met zijn krachtige handschrift had Montagne-Jonson geschreven: Il faut savoir y mettre le point. Peut-être nous nous reverrons au petit ciel.

In verwarring overhandigde hij het briefje aan Anthony. Niet omdat de baron zijn afscheidswoorden in het Frans had geschreven; de Montagnes spraken meestal Frans onder elkaar, hoewel ze vlot op Nederlands of Engels overschakelden zodra er iemand van de andere taalgroep in de buurt kwam. Maar omdat zijn laatste woorden helemaal niet in overeenstemming waren met de persoonlijkheid van de man tegen wie David het beste deel van zijn leven had opgezien. Je moet er een punt achter kunnen zetten. Misschien zien we elkaar terug in de kleine hemel.

Léon Montagne-Jonson geloofde in god noch in het hiernamaals, maar in de Opperbouwmeester van het Heelal. Eens had hij zich bij David bekendgemaakt als vrijmetselaar, behorend tot de obediëntie van het Grootoosten van België.

Met zijn laatste woorden ging hij plotseling in de hemel geloven?

Een kleine nog wel?

Davids gedachtegang werd ruw onderbroken door Monique, die met een kreet naar binnen kwam stormen.

‘Vader!’ schreeuwde ze. ‘Vader! Wat is er met je?’

Hij kon haar er net van weerhouden zich op de baron te werpen. Met z'n arm om haar schouders bracht hij haar naar buiten, korte nietszeggende woorden mompelend. Bij de deur bleef hij even staan. Anthony stond nog in dezelfde houding, een vreemde, verongelijkte uitdrukking op zijn gezicht.

‘Kom, Anthony,’ zei hij vriendelijk, ‘er werd zopas een tijdperk afgesloten.’

Tegen de huisbediende zei hij: ‘Doe de deur maar op slot tot de dokter en de politie komen.’

Die stond er met afhangende schouders bij en knikte met een triest gezicht dat hij hem had begrepen.


Op dezelfde ochtend van vrijdag zes maart werden baron Léon Montagne-Jonson en Simon Stevens gecremeerd in het crematorium van het Schoonselhof, de begraafplaats van Antwerpen. De rouwplechtigheid werd in de besloten kring van een paar familieleden en intieme vrienden gehouden. De urn van Simon Stevens werd bijgezet in het columbarium en een uur later wandelden dezelfde rouwenden als een slingerende draak achter de lijkauto van de baron aan, op weg naar de strooiweide.

Het was een zachte, windstille ochtend toen de begrafenisbedienaar met plechtige stappen over het gazon schreed, zorgvuldig de witte plekken vermijdend van vorige verstrooiingen. Toen hij de klep van de strooibus opende, werd de grijze as onverwacht door een briesje meegevoerd, in een sliert die de vorm van een vraagteken aannam. Voor De Herder, het granieten beeld van Landowsky – dat het midden van de strooiweide sierde – vervaagde de mistige wolk langzaam en de as van Montagne-Jonson werd opgenomen in de oneindigheid van de kosmos.

David reed niet mee met de stoet van limousines, die na de plechtigheid de begraafplaats verliet. Gebruikmakend van Moniques auto reed hij naar het gerechtshof op de Britselei, waar hij om 15.00 uur opgeroepen was om verhoord te worden over de dood van Stevens. Het was nog geen kwart voor drie toen hij in een hoge, verveloze gang van de tweede verdieping door een portier naar een houten zitbank tegen de muur werd verwezen. Vanuit zijn glazen hokje telefoneerde de man naar onderzoeksrechter Verachter om Davids komst te melden. Toen hij neergelegd had, opende hij het raampje van zijn hokje.

‘U moet wachten,’ zei hij onvriendelijk, ‘de juge d'instruction is bezig.’ Hij sloot zijn raampje en ging verder met het invullen van een kruiswoordraadsel.

David ging op de ongemakkelijke harde bank zitten, dacht na over wat er de voorbije weken was gebeurd en wat hij daarvan wel en wat niet aan de rechter zou vertellen. Er was weinig beweging en de zeldzame keren dat er ergens een deur open en weer dicht ging, echode het lawaai door de sombere gang als een geweerschot in een schietbaan.

Twee uur later zat David er nog. Zijn protesten werden door de portier met een onverschillig schouderophalen beantwoord.

Om kwart voor vijf borg de man zijn kruiswoordraadsel op en opende zijn venstertje. ‘U moet maandag om 15.00 uur terugkomen. De juge heeft vandaag geen tijd.’

David liep snuivend van woede naar buiten, zich afvragend of dit een vingerwijzing was naar de politieke invloed van Daelemans of de lange arm van Ronald Custers. Of was het alleen maar een intimidatie door onbehouwen ambtenaren, die zich in hun staat binnen de staat alles konden veroorloven.

Het was 17.10 uur toen hij op het Acaciahof arriveerde. De portierswoning was verlaten en in het hoofdgebouw was – behalve twee werksters die nergens iets van af wisten niemand aanwezig. Ten slotte vond hij in de keuken van de portierswoning een kort briefje van Nicky.

‘Ik kom vanavond niet thuis. Tony heeft me nodig. Ik hou van jou.’

Hij kon er niet wijs uit worden en dwaalde door de verlaten vertrekken, ten prooi aan een gevoel van naderend onheil. Toen hij naast de telefoon het indicatorlichtje van het antwoordapparaat zag branden, kreeg hij een ingeving en beluisterde de laatste gesprekken.

Hij herkende onmiddellijk de stem van Anthony.

‘Zus, ik heb je hulp nodig. We moeten samen naar Dover met de veerboot van 19.30 uur. Ik laat je over een halfuur ophalen met een auto. Ik leg het je allemaal uit tijdens de overtocht. Het is héél belangrijk voor mij. Laat me niet in de steek.’ Zijn stem kreeg iets smekends. ‘Maar zusje… zeg niets aan David, wil je?’

David keek op z'n horloge. Hij had nog voldoende tijd om de veerboot te halen. Toch stormde hij als een bezetene naar zijn auto. Hij was al ter hoogte van Stekene, voor hij zich realiseerde dat Virtus – gewoontegetrouw – op de achterbank van de wagen lag.

Hij keek voor de zoveelste maal op zijn horloge.

Het was zes maart, 17.45 uur.