10

Toen David Marcke, na z'n wandeling met Virtus langs het Albertkanaal, naar huis reed, viel het water nog met bakken uit de hemel. De ruitenwissers konden met moeite het opspattende water verwerken van het – ondanks het late uur -nog drukke vrachtverkeer van en naar de haven. In de auto hing de doordringende geur van een natte hondenvacht zodat David, met de verwarming aan en de ramen open ging rijden.

Je zou kunnen verwachten dat hij genoeg stof verzameld had om over te piekeren. Er kwam nog bij dat het aardedonker was, pijpenstelen regende en dat de vrachtwagenchauffeurs met hun 40-tonners reden zoals de Formule 1-coureurs op de Nürburgring.

Misschien omdat het net zo'n weer was geweest, die dag dat hij van New York terugkwam, begon hij nu opnieuw aan Monique te denken.

Ze had hem in haar auto opgewacht bij de aankomsthal van het luchthavengebouw en stuurde zich behendig vrij uit de rij van gestationeerde voertuigen.

‘Succes gehad?’ vroeg ze met een snelle zijwaartse blik.

Hij knikte tegen de voorruit. ‘Op alle fronten. De Canadian Travel Company is bereid te verkopen en de prijs is interessant.’

In gedachten formuleerde hij al z'n rapport aan haar vader. Ze hadden allebei hun reden om tevreden te zijn. Montagne-Jonson om de diversificatie en David om het succes.

‘David! Je luistert niet!’

‘Het spijt me,’ zei hij afwezig, ‘Wat zei je, liefste?’

‘Ik zei dat ik wil dat je ermee ophoudt.’

‘Hè? Wat bedoel je? Waarmee?’

‘Zie je wel dat je niet luistert.’

Hij was moe en prikkelbaar door slaapgebrek en het tijdverschil.

‘Verdomme,’ zuchtte hij verveeld, ‘zeg me dan waarover het gaat.’

Ze kromp ineen. ‘Je weet wat ik bedoel. Ik wil dat je niet meer voor vader werkt. Hij heeft een nefaste invloed op jou.’

Hij wond zich op.

‘Zo! Nefast! Weet je wat dat woord betekent? Het betekent verderfelijk. Maar – wat jij er ook van denkt, ik vind het een eer om de rechterhand van de baron te zijn. Hij is een groot man.’

Haar stem klonk opeens kinderlijk. ‘Je bent boos op mij.’

Hij zuchtte. ‘Waarom kun je niet voor één keer eens luisteren naar wát ik zeg, in plaats van hoé ik het zeg.’

Ze sloot zich op in de aristocratische Montagnewereld, waarin hij – als gewone sterveling – geen toegang had. De rest van de rit werd er geen woord meer gesproken. Toen ze thuiskwamen, reed ze de wagen tot voor de garagepoort en draaide de contactsleutel om. Hij wilde uitstappen, maar ze hield hem tegen.

‘Nu moet jij eens luisteren naar hoe ik het zeg,’ zei ze bitter, ‘want wát ik zeg interesseert je toch niet. Je zoon is gisteren drie jaar geworden.’

Hij wilde haar zeggen dat hij een verjaardagsgeschenk in z'n aktetas had, maar ze legde hem met een kort gebaar het zwijgen op.

‘In al die tijd,’ zei ze met een klein stemmetje, ‘ben je nog geen drie avonden na elkaar thuis geweest. En het is de laatste keer geweest dat ik nog een feestje alleen gevierd heb.’


Toen hij in zijn dakflat binnenkwam, zag hij dat er een paar gesprekken op het antwoordapparaat waren geregistreerd. Hij schakelde het toestel in en luisterde.

‘Liefste,’ klonk de stem van Monique, ‘ik moet je dringend spreken. Bel me alsjeblieft op voor twaalf uur. Maar op m'n oude nummer. Dat ken je nog wel, nietwaar? 230 65 00. Tot straks.’

Hij had er niet direct erg in. Toen drong het tot hem door dat ze het telefoonnummer opgaf van haar flat aan de Albertlei in Antwerpen en niet van de riante villa die ze met Stevens bewoonde in 's-Gravenwezel. Hij vroeg zich af of dat betekende dat ze hem had verlaten. Hij spoelde door naar de volgende opname. ‘Gunst David,’ mopperde Monique, ‘nog altijd dat rotapparaat. Het is drie uur. Waarom bel je me niet? Ik heb vannacht niet geslapen. Alsof het allemaal opnieuw…’ Ze stopte abrupt met praten alsof ze haar stem niet helemaal onder controle had.

‘Met Peter.’ De stem van zijn partner klonk zakelijk. ‘We zijn sinds vanmorgen in Zeebrugge. De Car Ferry Terminal van Jonson & Jonson. Het is me hier een toestand. In verband met de exploitatie van de oversteekroutes, bedoel ik. Ik stel voor dat je zo spoedig mogelijk een kijkje komt nemen.’ Hij dempte zijn stem tot een meer vertrouwelijke toonhoogte: ‘Zeg. Ik heb hier iemand ontmoet waar je je wel zult voor interesseren. Een zekere Eugène Erikson, een gewezen veerbootkapitein. Laat me weten wanneer je komt, wil je?’

‘Hallo. Mijnheer Marcke? U spreekt met… Hallo. Hallo? O, het is een apparaat. Hm… hallo. Mijnheer Marcke?’ De man was helemaal in de war. Hij zweeg even en sprak toen vormelijk: ‘Dit is de bediende van baron Montagne-Jonson. Mijnheer de baron verzoekt u, morgenavond om 8 uur een bespreking bij te wonen op het Acaciahof. Gelieve uw komst te confirmeren. Dank u. Einde van dit bericht. Dank u.’

‘Halloo!’ kraaide Monique vrolijk. ‘Als ik het dan niet met jou kan doen dan maar met je apparaat.’ Ze giechelde. ‘Neem dat nou niet dubbelzinnig op. Slaapwel toestel. Je hoeft niet terug te bellen.’

David schakelde het antwoordapparaat uit en draaide Moniques nummer. Maar nog voor hij het eerste belsignaal hoorde, legde hij de hoorn neer. Misschien was het niet het goede moment om haar te bellen.

Die nacht droomde hij van haar. Een dwaze, onrustige droom, die hij maar niet van zich kon afzetten toen hij midden in de nacht wakker werd. Hij draaide zich om en probeerde niet aan haar te denken, maar ze liet zich niet wegduwen.

Om drie uur stapte hij uit bed en ging op het dakterras naar de Schelde staan kijken. Geen schuldgevoel, dacht hij, geen zelfkwelling, ik ben niet van plan om dezelfde fout nog eens te maken. Virtus voelde z'n stemming en kwam, dicht tegen hem aangedrukt, naast hem zitten. Na een poos ging hij opnieuw naar bed en trok huiverend de lakens tot hoog onder z'n kin.

Het was Monique die hem de volgende ochtend uit bed belde. Zelfs op het kleine zwart-witscherm van de videofoon zag ze er stralend uit. Hij liet de deur van de flat op een kier staan en haastte zich onder de douche. Boven het geruis van het water hoorde hij Virtus kleine vreugdekreetjes slaken en hij begreep niet wat Nicky had gedaan om de houding van koele niet-gebondenheid, die z'n hond voor anderen bewaarde, te doorbreken.

Toen hij de badkamer uitkwam had ze het ontbijt geserveerd op het met glas afgesloten deel van het dakterras. Een korte bontjas lag achteloos over een stoelleuning geworpen en ze droeg een eenvoudige, satijnen bloes die de glans van haar prachtige goudbruine ogen deed oplichten. Ze zat hem even aan te kijken, schijnbaar vrolijk en toch las hij in haar ogen een dringende vraag. Hij besloot er niet op in te gaan.

‘Nicky,’ zei hij, ‘wat fijn. Ik wilde je net opbellen.’ Hij boog zich over haar en kuste haar op de mond. Ze legde een hand in z'n nek en heel even drukten haar nagels diep in z'n nekvel alsof ze hem voor altijd wilde vasthouden. Toen liet ze hem gaan.

‘Vandaag is het een van die dagen,’ zei ze met een benepen stemmetje.

Hij glimlachte begrijpend. ‘Ik ga naar Zeebrugge. Zin in een ritje?’

Ze gebruikten Moniques BMW – Virtus zat met z'n grote hondenlijf trots op de achterbank – en reden over de snelweg die langs de Nederlandse grens de Oost-Vlaamse polders doorkruist. Monique nestelde zich – zo dicht als de kuipstoelen het toelieten – tegen hem aan en duwde een cassette in de stereoradio. Zoals gewoonlijk draaide ze de geluidsknop te ver open.

Hij stuurde snel en geconcentreerd, maar dat kon niet beletten dat de prachtige muziek van de Rhapsody in Blue een andere thuiskomst uit z'n geheugen opdiepte. Als hij eraan terugdacht, leek het wel alsof zijn leven met Nicky had bestaan uit weggaan en thuiskomen.

Ook toen hoorde hij de fantasierijke pianoakkoorden al zodra hij uit de taxi stapte. Hun woning – de vroegere portierswoning van het Acaciahof – baadde in het licht van de vele schijnwerpers die ze had doen branden. Ook in huis waren alle lichten aan en de klankrijke muziek druiste voelbaar tegen hem aan.

Hij riep haar naam, maar z'n stem werd door Gershwins akkoorden overspeeld. Hij liep door de lege vertrekken tot in de huiskamer, waar het openhaardvuur nog licht nabrandde, en verminderde het geluidsvolume van de compactdiscspeIer. Alsof het een eigen leven leidde, ging het toestel een seconde later opnieuw luider spelen. De muziekinstallatie had een afstandsbediening, die vanuit heel het huis kon worden gebruikt.

Hij vond haar in de slaapkamer. Ze zat rechtop in bed en toen hij haar op haar mond zoende, rook haar adem naar drank. Haar ogen waren roodomrand alsof ze had geschreid. ‘We zouden samen naar de première in de Muntschouwburg gaan,’ zei ze geprikkeld.

‘Het spijt me,’ zei hij rustig. ‘De bespreking in Hamburg liep uit de hand. Je vader was van mening…’

Met een vlakke hand duwde ze hem van zich af. ‘Vaders mening en vaders wil. Alsof er niets anders meer bestaat.’

Hij glimlachte tegen haar. ‘Hij deelt nu eenmaal de lakens uit.’

Ze keek hem niet aan. ‘Misschien is dat zo,’ zei ze min of meer gespannen, ‘maar het zijn lakens waartussen je op een dag alleen zult liggen.’

Ze legde op het woord alleen een nadruk die hem niet beviel. Hij onderdrukte een opkomende woede. ‘Nog een paar weken geduld, liefje.’

Ze keek hem aan met een blik die vreemd aandeed.

‘Geduld,’ zei ze ondoorgrondelijk, ‘moet je ook hebben nadat je een langzaam brandende lont hebt aangestoken.’

Hij was te moe om te proberen haar te begrijpen.


In Zeebrugge had David weinig moeite om de Car Ferry Terminal op de Doverlaan te vinden en het duurde dan ook niet lang voor ze, in de kantoorgebouwen van de NV Jonson & Jonson Car Ferries Belgium, opschudding veroorzaakten, toen ze – met Virtus aan de lijn – op zoek gingen naar Peter.

Het gonsde er met de georganiseerde onverschilligheid van een bijenkorf. Ten slotte vonden ze Peter in de cafetaria waar hij een brunch nuttigde.

Hij lachte: ‘Heb vanmorgen eerst een partijtje tennis gespeeld met de operation manager. Die man heeft een moordende backhand.’ Peter was een geschikte partner, maar werken was voor hem niet het enig zaligmakende.

David vertelde hem wat hij wist over Stevens, Eurotrucking en z'n wedervaren met Daelemans. ‘Maar ik zie geen verband met de channel fever, zoals Montagne-Jonson,’ besloot hij. Ten slotte overhandigde hij hem de fotokopieën van Verluchts agendaboekje. ‘Kijk dat even voor me na, wil je? Zelf vind ik er niets bijzonders in.’

Peter knikte en beet met overtuiging in een broodje met kipsalade: ‘Het heeft weinig zin hier nog veel langer te blijven,’ zei hij met volle mond. ‘Het enige waarvoor die lui hier belangstelling koesteren, is méér passagiers sneller naar de overkant brengen. Droog of nat.’

‘Wat bedoel je?’

‘Een luguber grapje dat bij het personeel de ronde doet. Van die oude zeerob Eugène Erikson zul je er meer over vernemen.’

‘Lijkt me geen sterke bedrijfsmotivering van het personeel.’

‘Omdat zowel van het varend als van het walpersoneel te veel wordt gevergd,’ antwoordde Peter. ‘Het lijkt wel of bij iedere overtocht een blauwe wimpel veroverd moet worden. Daardoor raakt al de rest zowat achterop. Tot noodzakelijke onderhoudswerken toe. Eén aspect is gelukkig behoorlijk in orde.

‘Dat is?’

‘De aansprakelijkheidsverzekering,’ antwoordde hij cynisch. Een serveerster met een donkere huidskleur kwam naderbij en hij bestelde koffie voor allemaal.

‘Ik heb wel een ander nieuwtje,’ vervolgde Peter met fonkelende oogjes en hij liet zijn stem dalen tot samenzweerdersniveau. ‘Zoals je weet is mijn zwager inspecteur bij de belastingen. Van hem krijg ik af en toe inlichtingen, waarvoor ik anders weken onderzoek zou moeten verrichten.’ Hij wachtte tot de Euraziatische serveerster de koffie had neergezet en tekende een bonnetje.

‘Hij was zo vriendelijk de jaarrekeningen in het fiscale dossier van Eurotrucking te raadplegen.’

‘Ben ik naïef,’ vroeg Monique, ‘of is het niet zo dat vennootschappen hun handel en wandel tegenwoordig publiek moeten maken.’

‘Niet naïever dan de wetgever,’ kwam David tussenbeide. ‘Een goede accountant verbergt meer achter de terminologie van het rekeningenstelsel dan een auditor kan rapporteren.’ Hij keek Peter onderzoekend aan. ‘Maar daar was het je niet om te doen?’

Peter knikte instemmend. ‘De aanwezigheidslijst,’ zei hij en vervolgde schoolmeesterachtig: ‘Eurotrucking is een naamloze vennootschap met alle aandelen aan toonder, certificaten die toebehoren aan diegenen die ze in hun bezit hebben – tenzij iemand anders het tegendeel kan bewijzen. Nergens wordt officieel iets geregistreerd als ze in andere handen overgaan.’ Hij deed drie suikerklontjes in zijn koffie en roerde langdurig.

‘De maatschappij werd opgericht met een kapitaal van tweehonderd miljoen, waarop werd ingeschreven door Luxemburgse banken die als beroepsoprichters optraden. Ze verkochten de aandelen door aan de echte inschrijvers, zodat die onbekend bleven.’

‘De aanwezigheidslijst,’ herinnerde David hem.

‘Precies,’ zei Peter. ‘Hoewel Eurotrucking de oproepbe-richten voor haar jaarvergaderingen wettelijk liet publiceren, verscheen er ieder jaar maar één aandeelhouder, met name ene Dieter Breuer, die slechts tien aandelen vertegenwoordigde.’

‘Haha, Dieter Breuer,’ zei David. ‘En die benoemde Daelemans tot directeur en gaf hem onbeperkte volmachten?’

‘Inderdaad,’ antwoordde Peter opgewekt. ‘Weet je wat nog het mooiste is?’ Hij genoot van de belangstelling. ‘In het fiscaal dossier zit een officieus rapport van de Bijzondere Belastinginspectie, de BBI, waarin wordt vooropgezet dat Dieter Breuer optrad voor de NV Charites. Weet je nog? De vijftig miljoen aandelen bij Jonson Shipping?’

‘Christus,’ zei David, ‘de cirkel is voltooid. Van Stevens over Breuer naar Daelemans.’

Monique giechelde: ‘Charites? Dat zijn de drie bevalligheden, Aglaja, Eufrosyne en Thalia. Zoiets ruikt naar Simon Stevens. De Griekse mythologie is zijn stokpaardje.’

‘Godalmachtig,’ zei David. ‘In wat voor een wespennest heeft jouw man zijn hand gestoken?’


Mevrouw Eugène Erikson bleef onwrikbaar. ‘Nee. De gezondheid van mijn man is me meer waard.’

‘De arme man,’ zei Monique meevoelend, ‘is hij erg ziek?’

‘Welnee,’ zei de kapiteinsvrouw, ‘of ja, toch. Vier weken geleden werd hij aan zijn hart geopereerd. Hij moet veel rusten en mag zich in geen geval opwinden.’

Door de gesloten deur klonk een schorre stem: ‘Blijf bij je kookpotten, old woman. Ik beslis zelf wel of ik aan rust toe ben.’

Mopperend opende ze de deur en liet hen naar binnen gaan. ‘Niet langer dan een kwartier. En de hond niet op de fauteuils.’

De zeekapitein zat in een leunstoel met hoge, rechte rug. Hij zag eruit als de dood in burgerkleren: het holwangige gezicht was wit als krijt en de bril met gekleurde glazen kon de donkere plooien onder de ogen niet verbergen. Het was een grote man met wijduitstaande oorschelpen. Aan de met hout betimmerde wand van de kamer hingen portretten van zeilschepen en binnen z'n handbereik stonden krachtige kortegolftoestellen van een radioamateur.

Hij wees met een bloedeloze hand naar twee doorgezakte, leren fauteuils.

‘Gaat u daar zitten.’ Het gebaar ontlokte hem een grimas van pijn.

‘Is het echt waar,’ vroeg Monique medelevend, ‘dat u pas een hartoperatie heeft gehad?’

‘Vier bypasses,’ zei hij met een zweem van trots en wees op de binnenkant van zijn dijbenen. ‘Ze hebben de aders uit mijn benen gehaald en die vastgenaaid aan mijn hart.’

‘En u zit daar of er niets gebeurd is,’ zei Monique bewonderend.

Hij kreunde overdreven. ‘Niks gebeurd? Ze zagen je borstbeen middendoor en rukken je ribbenkast uit elkaar. Ze leggen gewoon je hart op de tafel. Dat noem ik nou precisiewerk, dame. Teamwork.’

De donkere brillenglazen werden op David gericht. ‘Maar jullie zijn niet gekomen om daarover te spreken. Vertel jij me nu maar eerst wie je bent, jongeman.’

David schraapte z'n keel. 'Ik ben David Marcke.

Dit is Nicky… eh… Mountain. Mijn… eh… vrouw.'

Erikson bekeek Monique met een belangstelling die de belofte tot een spoedig herstel inhield. ‘Nicky… eh Mountain? Nou ja. Wat willen jullie van mij?’

David overhandigde hem een visitekaartje. ‘Ik kreeg opdracht een bedrijfsanalyse te maken van Jonson & Jonson,’ zei hij beleefd. ‘Ik dacht dat u me iets zou kunnen vertellen over de toestanden daar.’

‘Toestanden? So the hell! Een bende moordenaars zijn het.’

‘Moordenaars?’ vroeg Monique geschokt.

‘Sorry lady. Damned killers. Die kapitalistische baronszoon en zijn acolieten.’ Hij sloeg woest met de hand op de leuning van z'n stoel. ‘Auw,’ gromde hij en bleef een ogenblik onbeweeglijk zitten om z'n gepijnigde ribbenkast tot rust te laten komen.

Monique kreeg een kleur. ‘Hé zeg. Het gaat hier om…’

‘We willen er graag meer over weten,’ kwam David haastig tussenbeide, ‘misschien kunnen we er dan iets aan doen.’

De kapitein keek wantrouwig. ‘Hoe weet ik of jullie niet in opdracht van Custers en Jones gekomen zijn om me uit te horen? Na gisteren zou het me niets verbazen.’

Het was Davids beurt om een kleur te krijgen. ‘Meneer,’ zei hij uit de hoogte, ‘ik ben extern accountant. Dat is een wettelijk beschermde titel. Als u meent dat ik iets onoorbaars doe, kunt u zich beklagen bij het Instituut.’

Erikson dacht erover na.

‘Goed,’ zei hij toen. ‘Ik zal je de hele damned ferries business uitleggen. Maar eerst iets drinken.’ Met een stem alsof hij alle hens aan dek riep, brulde hij vervolgens: ‘Woman! Bring us a brandy.’

De kapiteinsvrouw verscheen met een fles cognac en drie glazen. Voor ze de kamer verliet, wierp ze een waarschuwende blik op de bezoekers. Monique sprong op en vulde de glazen. Toen ze ook haar eigen glas vulde, gromde de kapitein goedkeurend.

‘Cheers.’ Hij nam een forse teug en liet de drank over zijn tong rollen. ‘Heerlijk.’ Zijn gezicht kreeg wat meer kleur. Hij haalde diep adem en begon. ‘De mensheid heeft duizenden jaren de zee bevaren met de eenvoudigste hulpmiddelen zoals touw, zeil, een kompas en een sextant.’ Hij wees op de zeilschepen boven zijn hoofd. ‘Ze waren daarmee overgeleverd aan de grilligste van alle elementen, de zee. Om te overleven hadden ze één grondregel: de veiligheid van het schip ging voor alles.’ Zijn blik gleed over de elektronische DX-apparatuur.

‘Tegenwoordig,’ zei hij, ‘met de kennis van de nautica, de geavanceerde technologie bij de scheepsbouw en de geavanceerde uitrusting waarover ze beschikken, is een modern schip – in vergelijking met vroeger – vrijwel onzinkbaar.’

Voorzichtig zocht hij naar een nieuwe houding voor zijn pijnlijke borstkas. Daarna vervolgde hij op dramatische toon: ‘Maar op de zeven zeeën raast nu een tornado die in staat is om ieder schip te kelderen. Die tornado heet winstbejag – het time is money-principe – de veiligheid wordt opgeofferd aan snelheid.’ Hij richtte zich nu speciaal tot Monique.

‘Weet je waarom de Titanic verging, dame? Omdat de Engelse White Star Line tot elke prijs tijdens de maidentrip de Blauwe Wimpel wilde veroveren. Die was meer waard dan de veiligheid van 2200 passagiers. Dus voer men volle kracht voort nadat er ijsbergen in de buurt werden gesignaleerd. Een schip van 46 000 ton ging de dieperik in. Slechts 700 passagiers werden gered. En wat hebben we eraan overgehouden?’ Hij keek haar dreigend aan.

Monique vulde vlug zijn glas. ‘Wat dan wel?’ vroeg ze voorzichtig.

‘De Messenger of Freedom,’ zei kapitein Erikson, ‘een drijvende doodskist.’

David kuchte. ‘Ik weet zeker dat het schip voldoet aan de internationale veiligheidsnormen. Het is het modernste roroschip in de vaart.’

Kapitein Erikson boog zich dreigend naar voren, zei ‘Auw!’ en ging met een geschrokken gezicht opnieuw rechtop zitten. Hij wachtte tot de pijn verminderde.

‘De Messenger,’ zei hij toen, ‘heeft boven de waterlijn twee dekken voor trucks, bussen en personenwagens. Als de boeg- of hekdeuren geopend worden, kunnen de voertuigen bliksemsnel naar binnen of naar buiten rijden. Efficiency, meneer. Een verdomd gevaarlijk economisch principe.’ Hij wachtte om op adem te komen. ‘Die ruimen zijn in feite reusachtige parkeergarages,’ ging hij verder, zonder beveiligende tussenschotten. Als er water naar binnen komt, kan zich dat over de gehele lengte van het schip verspreiden. Daardoor ontstaat het free liquid surface, effect.’

Monique zei: ‘De regering van Groot-Brittannië houdt toezicht…’

‘Het vrijevloeistofoppervlak-effect is desastreus,’ vervolgde Erikson onverstoorbaar. ‘Door de bewegingen van het schip stroomt het water naar één kant. Op de natte dekplaten schuiven de vrachtwagens dezelfde kant op en het hele zootje kiepert om.’ Hij wees dreigend naar Monique alsof die er schuld aan had. ‘De torenhoge bovenbouw met de gesloten passagiersdekken, restaurants en winkels worden rattenvallen, dame!’

David schraapte verontschuldigend z'n keel. ‘De ferries varen ieder jaar duizenden overtochten zonder noemenswaardige ongevallen.’

De pas geopereerde kapitein sloeg met de vlakke hand op het tafelblad en negeerde de schok van pijn die dat veroorzaakte. ‘Damn it, young man. Sorry lady. De Messenger of Freedom is geen roro- maar een roll-overschip. Ik verzeker u dat het binnen de kortste keren zal kapseizen. Een nieuwe Titanicramp.’

Ze luisterden, diep onder de indruk. ‘Maar kapitein,’ zei Monique geschrokken, ‘er moet dan toch eerst een aanvaring gebeuren.’

Erikson glimlachte meewarig. ‘Nee,’ zei hij zachtjes, ‘zelfs dat niet.’ Hij staarde nadenkend over hun hoofden. ‘De manier waarop de maatschappij de veiligheidsvoorschriften toepast zou nonchalance genoemd kunnen worden, of onvoorzichtigheid, zelfs onbekwaamheid. Maar ik vrees dat het erger is.’

David had de hele tijd aantekeningen zitten maken. Hij hief het hoofd op, maar weerhield zich ervan om een vraag te stellen. Hij zag hoe de kapitein z'n woorden woog. ‘Ik geloof echt dat er misdadig opzet mee gemoeid is,’ zei hij toen ernstig.

Hij las het ongeloof in hun ogen.

‘Twee maanden geleden heeft onze organisatie een rapport opgesteld om de handelwijze van Jonson & Jonson publiek te maken. Maar Anthony Montagne-Jonson wist me over te halen ermee te wachten. Ze zouden de nodige maatregelen treffen. En dat hebben ze gedaan. En hoe!’

Hij sloeg de rest van z'n brandy achterover. ‘De snelheid werd opgedreven. Het verblijf in de havens ingekort. De schepen verlaten onzeevaardig de haven; slecht getrimd, boegdeuren ternauwernood gesloten, trucks en bussen niet meer met kettingen vastgemaakt. Het aantal zeelui werd verminderd en een oververmoeide bemanning begint fouten te maken.’ Hij schoof de donkere bril op zijn voorhoofd. Zijn ogen bliksemden. ‘Waarom misdadig opzet, vraag je me?’ Hij gaf Monique een teken de glazen bij te vullen. Iets rustiger vervolgde hij: ‘Omdat de maatschappij sinds gisteren het aantal dekofficieren van drie naar twee heeft teruggebracht. Omdat de Messenger een kapitein heeft, Dave Levin, die toegeeft aan de blauwewimpelmentaliteit van Jonson & Jonson en daardoor de voorschriften verwaarloost. Zijn tweede stuurman, Richard Palmer, is een dronken nietsnut en het vreemdst van al is zijn eerste stuurman, Colin O'Kyle.’ Hij zweeg, zichtbaar uitgeput door de lange uiteenzetting. ‘O'Kyle wordt verantwoordelijk geacht voor de stranding van een Schotse veerboot.’

Monique en David zaten er sprakeloos bij.

Na een tijdje vroeg David: 'Daarstraks liet u verstaan dat er gisteren iets met Custers en Jones is geweest?

De kapitein zuchtte vermoeid. ‘Gisteren had na lang aandringen een bespreking plaats met Custers en Jones om orde op zaken te stellen. Ik werd met een kluitje in het riet gestuurd. Erger nog. Het had er alle schijn van dat ze me ertoe wilden aanzetten om een schandaal van formaat te schoppen.’

‘Opzettelijk?’ vroeg David ongelovig.

‘Nadat ik hun smeergeld om de zaak in de doofpot te stoppen van de hand had gewezen,’ zei hij, niet zonder sarcasme. ‘Maar anderen lieten wel hun zakken vullen.’ Zijn stem klonk ontmoedigd: ‘Vanmorgen ontving ik een brief van ISA dat ik tot nader order uit mijn ambt van voorzitter ben geschorst.’

‘Ach nee,’ zei Monique, ‘hoe kan dat nou?’

Voor Erikson kon antwoorden werd de deur geopend.

‘Captain,’ zei z'n vrouw beschuldigend. ‘Je bent meer dan een uur bezig.’

Eugène Erikson hees zich moeizaam op uit z'n stoel. Hij nam een tape van het tafelblad en overhandigde hem aan Monique. ‘Hier,’ zei hij, ‘ik heb het gesprek met Custers opgenomen. Ik had een taperecorder in m'n aktetas.’ Hij strekte kreunend z'n rug. ‘Ga nu maar onderzoeken waarom Jonson & Jonson aan zelfvernietiging lijkt te doen.’

David stond eveneens op. Weifelend schudde hij het hoofd. ‘In godsnaam, kapitein Erikson, dat de concurrentie probeert om J & J te kelderen is al erg genoeg. Maar toch niet de eigen mensen.’

Erikson strekte nogmaals kreunend zijn rug. ‘Het doet me denken aan de Tweede Wereldoorlog, jongeman. Toen noemde men mensen die zo handelden, de vijfde colonne. Clandestiene aanhangers van de vijand.’

‘Vijand?’ vroeg Monique verward. ‘U doet net of er een oorlog woedt.’

De oude kapitein zweeg een hele tijd. Toen zei hij: ‘Geen oorlog, dame. Wel een plaag. De in aanbouw zijnde kanaaltunnel heeft de veerbootmaatschappijen met kanaalkoorts besmet. Een gevaarlijke ziekte, die nog veel slachtoffers zal maken.’

Met kaarsrechte rug stapte hij met hen mee naar de deur. Daar keerde hij zich naar Monique. Haar fijngevormde hand verdween in z'n grote, bloedeloze klauw. ‘Het was prettig kennis met u te maken, miss Monique Montagne-Jonson, eh… Mountain,’ zei hij grijnzend.


De zon had een van haar zeldzame kuren om op het einde van februari te schijnen alsof ze het beu was zich alleen aan de Mediterranée te vertonen. Ze liepen dicht bij de vloedlijn op blote voeten en lieten voetafdrukken na in het vochtige zand. Virtus draaide vrolijke rondjes om hen heen en rende blaffend de branding in, op zoek naar een weggeworpen stuk hout. Later aten ze gekookte zeepaling met kervelsaus in een klein restaurantje, waar Virtus na een vleesmaaltijd een kluif kreeg.

Bij de koffie zei Nicky: ‘Ik wil die oude zeerover best geloven, maar dat misdadig opzet is me te veel.’ Voor haar kwam tenslotte de eer van de familie in het gedrang.

David dacht na. ‘Ik weet het niet,’ zei hij eerlijk, ‘maar vanavond kunnen we wel de mening van je vader erover horen.’

Stipt om acht uur reden ze de oprijlaan van het Acaciahof op. De hoge gietijzeren toegangspoort sloot zich automatisch achter hen en een van de bewakingscamera's volgde al hun bewegingen. Léon Montagne-Jonson bewoonde een negentiende-eeuws kasteeltje op een domein dat aan het Middelheimpark grensde. Met het geld dat werd besteed aan het onderhoud van de gebouwen en het omringende park, zou er voor Asmara in Ethiopië een klein ziekenhuis kunnen worden uitgerust en in bedrijf gehouden.

Op het parkeerplein stonden naast de Rolls van de baron een dure BMW en een nog duurdere Mercedes. Je kon er ontegensprekelijk uit afleiden, dat Stevens en Anthony al waren gearriveerd.

Toen ze uit de auto stapten, liet Virtus een bescheiden piepgeluid horen. David opende het achterportier: ‘Kom maar,’ zei hij, ‘je mag uitzonderlijk eens op adellijke bloemen plassen.’

Voor ze konden aanbellen opende de huisbediende een deurtje in de toegangspoort. De grote vestibule ademde de macht en de rijkdom van de scheepsmagnaat en David kwam er zoals altijd van onder de indruk. In het midden stond een beeldhouwwerk van Henry Moore en aan de wanden hingen grote marines van Ensor en Musin. Aan de voet van de brede eiken trap stond een koperen harpoenkanon, afkomstig van een walvisvaarder. Op de houten affuit was een naamplaatje van de scheepskapitein aangebracht: Jean-Claude Montagne (1794).

Ze volgden de huisbediende naar de bibliotheek – een kathedraal gewijd aan zeldzame boeken.

Anthony stond voor de open haard en het verbaasde David niet meer dat hij een borrel in z'n hand hield. Anthony's ogen gleden zenuwachtig van Monique naar David, maar hij weerhield zich ervan een opmerking te maken. Hij verplaatste een van z'n lange benen en dat bracht hem dicht genoeg om Monique op de wang te zoenen en David een hand te reiken.

‘Ik neem aan dat je verslag komt uitbrengen,’ zei hij, en David zag tot z'n verbazing dat de adamsappel nu, net als bij zijn vader, op en neer wipte. ‘Benieuwd naar wat je te vertellen hebt.’

David grijnsde. ‘Genoeg om als aanzet voor een misdaadverhaal te dienen.’ Aan de andere kant van de open haard stond Custers, Anthony's rechterhand, met naast hem Simon Stevens. Ze knikten elkaar toe.

‘Ik hou van misdaadverhalen,’ zei Stevens met een wrange glimlach. Hij negeerde Moniques aanwezigheid. ‘Ze hebben soms een spannend en onverwacht einde.’

David wist niet zeker wat hij bedoelde en wilde hem een scherp antwoord geven. Voor hij daartoe de gelegenheid kreeg, zei de huisbediende: ‘Mijnheer de baron wil meneer Marcke graag even alleen spreken. In de wintertuin alstublieft.’

In Stevens ogen verscheen een taxerende blik. David liep achter de knecht aan, maar het was vooral de uitdrukking van gekwetste eigenliefde in Anthony's ogen, die op hem indruk had gemaakt.

De wintertuin, met zijn exotische plantengroei, was groot genoeg om er de roofdieren van de Antwerpse Zoo een habitat te bezorgen. Montagne Jonson zat in het verhoogde deel, naast een vitrinekast met jachtgeweren, zodat hij het hele vertrek domineerde. David zag dat hij voor die dag de president Franklin D. Roosevelt-houding had gekozen. Hij zat in een ouderwetse rolstoel met een plaid over de lange benen.

‘Het is kwetsend voor Anthony,’ zei hij zonder omwegen, 'dat u mij eerst wil spreken. Alsof u hem niet helemaal vertrouwt. Hij is tenslotte uw zoon.

Montagne-Jonson haalde geringschattend z'n schouders op. ‘Iemand is altijd iemands zoon,’ zei hij duister. ‘Vertel me liever wat je onderzoek aan het licht heeft gebracht.’

David probeerde verwijtend te kijken: ‘Een heleboel. En niets.’

‘Zo?’ Zijn wenkbrauwen vormden een dwingende boog.

‘Ik heb niet meer dan wat losse stukken van een legpuzzel.’ David had het moeilijk om de gebeurtenissen samen te vatten. ‘Hebt u het rapport van m'n partner gelezen?’

‘Natuurlijk,’ zei de baron ongeduldig. ‘Wat dacht je?’

‘Dus weet u dat er een vreemde relatie is tussen J & J en Eurotrucking.’

‘Nou,’ zei Montagne-Jonson geringschattend, ‘in de zakenwereld…’

David schudde het hoofd. ‘Eurotrucking is illegaal geld -bijna 2 miljard frank – dat werd witgewassen. Het hoort toe aan een ingewikkeld net van buitenlandse holdings. Daelemans, hun directeur – ooit nog directeur bij Jonson Forwarding – is de spilfiguur, die veeleer thuishoort in de onderwereld dan in een zakelijke onderneming van zo'n omvang.’

‘Tot zover,’ zei de baron, ‘heeft het niets met het beleid van J & J te maken.’

‘Toch wel,’ weerlegde David, ‘want we weten intussen dat Jonson Shipping via via eigenaar is van ten minste een kwart van de aandelen van Eurotrucking.’

De baron vergat z'n Franklin D. Roosevelt-houding en smeet de plaid van z'n benen. ‘Dus heeft Stevens invloed gehad op de benoeming van Daelemans?’

David aarzelde. Om een onbegrijpelijke reden voelde hij een tegenzin om Nicky's echtgenoot te beschuldigen. Dus liet hij de Griekse Charitestheorie van Monique in het midden. ‘Mogelijk door middel van een stroman, Dieter Breuer,’ gaf hij toe.

De baron stond op en ging opnieuw zitten: ‘Merde’, zei hij, ‘wie is Dieter Breuer nu weer?’

‘Een Argentijn van Duitse afkomst. Althans volgens de Luxemburgse handelskamer. Meer schijnt niemand van hem te weten.’

Montagne-Jonson schikte de plaid opnieuw over z'n benen. Hij nam een sigaar en rook er nadenkend aan zonder ze op te steken. ‘Waarom heeft Verlucht zelfmoord gepleegd?’

David aarzelde opnieuw.

‘Nou?’

‘Ik geloof niet zozeer in zelfmoord. Iemand maakt niet eerst een afspraak – vermoedelijk om alles op te biechten -en duikt een paar minuten daarvoor de Schelde in.’

‘Zo?’ Het hoge, adellijke voorhoofd werd een en al frons. ‘Je gelooft dus in moord. Enig vermoeden door wie?’

‘Ja,’ zei David met overtuiging, ‘Daelemans. Hij was in de buurt toen Verlucht de grote duik nam. Toen hij wegreed, probeerde hij mij trouwens ook te grazen te nemen.’

‘Hoe weet je zo zeker dat het Daelemans was?’

‘Omdat hij me 's anderendaags, toen ik een onuitgenodigd bezoek aan Eurotrucking bracht, in een hinderlaag lokte en bijna aan mootjes hakte met een kromme haak.’

Léon Montagne-Jonson was niet erg onder de indruk. Hij hield z'n hoofd in een ongebruikelijk schuine stand. ‘In hoeverre is Stevens bij dit alles betrokken?’

David wikte z'n woorden. ‘Hij had ruzie met Verlucht, kort voor diens dood.’

‘Waarover?’

‘De Baron Léon en Eurotrucking.’ David zweeg abrupt.

Montagne-Jonson bracht z'n hoofd opnieuw in normale stand en keek hem vorsend aan: ‘Wat nog meer?’

‘Het zelfmoordbriefje van Verlucht werd na zijn dood in de safe van zijn kantoor gelegd. Voor de rest werd alles er zo netjes opgeruimd dat het verdacht leek. Ook…’

‘Nou?’

‘Verluchts kantooragenda was verdwenen. Ik vond die terug in het bureau van Stevens.’

‘Mon dieu,’ gromde Montagne-Jonson. ‘Stevens roert met beide handen in de merde. We roepen hem direct ter verantwoording.’

David schudde het hoofd. Hij wist dat het vast nog wel tot een confrontatie met Stevens zou komen, maar zover was het nog niet.

‘Nee,’ zei hij, ‘nog niet. Ik heb het gevoel dat het allemaal veel ingewikkelder is.’ Hij vertelde over de toestanden bij de veerbootdiensten en de beschuldigingen, geuit door kapitein Erikson. Montagne-Jonson luisterde zonder hem te onderbreken. Toen vroeg hij met een sombere blik: ‘Ik neem aan dat dat alles is?’

‘Er zijn nog de doodsbedreigingen aan Nicky,’ zei David weinig opgewekt. ‘Sinds maanden spiegelt iemand haar een verdrinkingsdood voor. Intussen heeft men Verlucht uit de Schelde opgevist en de voorzitter van de wereldvakbond voor zeelui beweert dat de Messenger onveiliger is dan een stuurloze tanker in oorlogstijd. Allemaal te gek om los te lopen, maar vertel me nu niet dat er geen verband bestaat. Het lijkt wel of er iemand ronddwaalt met een manie om mensen te verdrinken.’

Léon Montagne-Jonson maakte een geluid alsof hij gewurgd werd. De huid over het smalle hoofd was strak gespannen en doodsbleek. Met zijn lange smalle vingers haalde hij een medicijnendoosje uit de borstzak van zijn colbert. ‘Twee pillen,’ stamelde hij. ‘Onder de tong. Vlug.’