8

‘Waarom, moord?’ vroeg Anthony fronsend. ‘Verlucht heeft toch een zelfmoordbriefje achtergelaten.’

‘Toen ik z'n kantoor doorzocht, lag er geen briefje in z'n safe. Dus heeft een ander het er na z'n dood neergelegd.’

Anthony knipperde zenuwachtig met zijn ogen. ‘Waarom zou iemand dat doen?’

David wreef nadenkend over z'n gezicht. ‘Denk je dat Verlucht met de fraudezaak te maken had?’

Anthony antwoordde met tegenzin. ‘Hoe zou ik dat weten? Ik kende hem nauwelijks. Heb je er enig idee van hoeveel mensen er bij Jonson & Jonson werken?’

Gelijk had ie, dacht David. Anthony was een telg uit de overheersende klasse, reders en touwtjestrekkers, die door de eeuwen heen meer belangstelling hadden gehad voor schepen dan voor mensen. Hij besloot Anthony's vader erover te interpelleren. Maar van het ogenblik af dat de Dassault-Breguet van de startbaan in Edinburgh was opgestegen, had de stewardess het gordijn opnieuw dichtgeschoven. Met de grote Léon was ontegensprekelijk iets mis.


Nadat Anthony op Heathrow het vliegtuig had verlaten ging David naast Monique zitten. Toen ze een borrel bestelde vroeg ze met een klein stemmetje: ‘Jij ook David?’

Hij had met haar te doen, want hij wist hoe moeilijk het voor haar was. Hij dronk een borrel mee en ter wille van de dankbare blik dronk hij daarna nog een tweede.

De verdere vlucht lag hij met de ogen gesloten en dacht aan de vijf gouden jaren van hun huwelijk. In zijn herinnering beleefde hij opnieuw het inauguratiefeest ter gelegenheid van de tewaterlating van de Messenger of Freedom, een veerboot van 132 meter lang en 23 meter breed, die 24 miljoen pond sterling had gekost.

Monique had de traditionele fles champagne over de boeg stukgeslagen. Zoals altijd was ze het middelpunt van het feestje. Ze kwam lachend en warm van de dansvloer en liet zich met een zucht naast David in een fauteuil neerzinken. Hij wenkte een kelner en bestelde twee scotch on the rocks.

‘Nee,’ pufte ze, ‘voor mij een water met prik.’

Ze zag zijn verbazing. ‘Jezus,’ lachte ze, ‘zo volwassen in het zakenleven en nog een bleu waar het vrouwen betreft.’

Hij verborg zijn verwarring achter een glimlach. ‘Wat heb ik gemist?’

‘Niet zo veel,’ lachte ze gelukkig, ‘alleen dat ik vier maand zwanger ben.’ Ze nam zijn hand en legde die op haar buik. ‘Voel maar. Hij schopt al net zo hard als jij.’


Het was na middernacht toen de piloot de Dassault-Breguet op de landingsbaan van Deurne neerzette en naar het parkeerterrein taxiede. Er werden wat handen geschud en elkeen ging zijn weg. Van de luchthaven reed David direct naar de kennel in Pulderbos om Virtus te halen. Hun weerzien veroorzaakte een tumult dat als een ver verwijderd onweer over het nabijgelegen Kempische dorpje rommelde.


Monique belde hem op voor dag en dauw. Het was nog pikdonker. Ze maakte een zoengeluid.

‘Ben je wakker?’

‘Niet helemaal,’ gaapte David.

‘Over de veerboten,’ zei ze aanhalig. ‘En over Eurotrucjes. Het gesprek van Verlucht met Simon.’

‘Wat bedoel je? O ja. Het bezoek dat Verlucht net voor zijn dood aan je man bracht. Wat zijn Eurotrucjes?’

‘Eurotrucjes is wat de me… meid heeft gehoord.’

David herkende de symptomen. ‘Ben je wel naar bed geweest?’

‘Nagedacht. Héél, héél lang,’ bazelde ze. ‘Hij heeft weer opgebeld.’

‘Wie?’

‘De moord… monomaan.’

‘Ga nu maar slapen,’ zei David geruststellend, ‘er is niets aan de hand.’

‘Goed,’ zei ze toonloos.

Hij wachtte tot ze de hoorn neerlegde.

‘Waarom?’ fluisterde ze opeens. ‘Wat hebben we in godsnaam verkeerd gedaan, David?’


Hij kon niet meer in slaap komen. Na een tijdje stond hij op en trok een trainingspak aan. Hij haalde z'n fiets uit de garagebox en maakte een tocht langs de linker Scheldeoever, terwijl Virtus opgewonden, maar met beheerste sprongen om hem heen rende en vijf tot zes keer de afstand aflegde.

Toen ze thuiskwamen, ging hij eerst onder de douche. Hij kwam er net vanonder toen de deurgong luidde. Op het scherm van de videofoon strekte Peter z'n hand als een pistool naar de camera uit en zei: ‘Pang!’ De man was gezegend met een kommerloze jeugd en een emotieloos huwelijk.

Hij nam hem mee naar z'n schrijvershol, een klein kamertje dat uitzag op het Buddinkpleintje. De toren van de kathedraal stond er als een reusachtige stalagmiet in de omlijsting van het raamkapel. Peter legde de computeroutprints van z'n controlewerk voor hem neer.

‘Iets bijzonders?’ vroeg David.

‘In hoofdzaak het EG-fraudegeval.’

‘Je bedoelt EEG?’

‘Nou ja, EG is een verzamelnaam voor Europese gezagsorganen zoals EEG, Euratom en EGKS.’

‘Precies. Hoe ben je de fraude aan de weet gekomen?’

‘We vonden een betaling van honorarium aan een advocaat in strafzaken. Het onderzoek loopt tegen Fons Daelemans, de gewezen bestuurder. Als hij veroordeeld wordt, bestaat de kans dat Jonson Forwarding, als gewezen werkgever, burgerlijk aansprakelijk wordt gesteld. Voor honderden miljoenen.’

David was behoorlijk onder de indruk.

Peter zei: ‘Daelemans heeft zich als havenwerker vanuit de vakbeweging tot veembaas bij Jonson opgewerkt.’

‘Al met de advocaat contact opgenomen?’

‘Nog niet.’

‘Geeft niet. Ik doe het wel. Nog iets?’

Peter knikte. ‘Jonson Shipping heeft sinds een jaar voor 50 miljoen aandelen in portefeuille van een Luxemburgse holding, Charites genaamd. Ik vroeg Stevens naar de reden, maar hij wilde er niet veel over kwijt.’

‘Wie controleert die holding?’

Peter spreidde de handen uit in een hulpeloos gebaar.

David luisterde naar de beiaard van de kathedraal en dacht na over wat hij gehoord had.

‘Er is nog iets.’ Peter glimlachte betekenisvol. ‘De belangrijkste klant van Jonson & Jonson is een transportbedrijf, Eurotrucking. Die beheersen als het ware de trafiek met de kanaalveerboten.’

‘Eurotrucjes,’ dacht David hardop. Hij las de verwarring in Peters ogen.

‘Wat is daar abnormaal aan?’ vroeg hij haastig.

‘Ik geef je te raden wie de afgevaardigde bestuurder van Eurotrucking is,’ zei Peter triomfantelijk.

‘Je grootmoeder?’

‘Haha,’ lachte Peter en hij wachtte en David wachtte ook. Tot Peter zei: ‘Fons Daelemans.’


Na zijn gesprek met Peter belde David de secretaresse van Stevens op.

‘Kan ik om één uur langskomen?’

‘Nee,’ zei ze uit de hoogte, ‘het directiekantoor is van twaalf tot twee gesloten.’

‘Goed. Vertel dan maar aan je bijslaap dat ik hem om twee uur wil spreken.’

‘Wie bedoelt u?’ vroeg ze geshockeerd.

‘Precies. U hebt me begrepen.’

‘Ik weet niet of meneer Stevens u om twee uur kan ontvangen,’ antwoordde ze preuts.

Toen ze even voor tweeën haar kantoor binnenkwam, zag ze tot haar verbazing David in een bezoekersstoel zitten.

‘Wat doet u hier? Hoe bent u binnengekomen?’ vroeg ze rood aangelopen.

‘Door de deur, liefje,’ zei hij. ‘Die was niet op slot.’ Hij vervolgde z'n lectuur in een scheepvaartmagazine.

Ze liep boos rond en schikte wat papieren. Na een tersluikse blik in Davids richting nam ze een woordenboek uit de bibliotheekkast en zette dat opnieuw op z'n plaats. Daarna opende ze de tussendeur naar Stevens kantoor.


Stipt om twee uur kwam Stevens binnen. Hij zag er bleek en terneergeslagen uit. Vijf minuten later had je de poppen aan het dansen.

‘Zo? Heeft Nicky dat verteld? Voor een gescheiden paar gaan jullie wel vertrouwelijk met elkaar om,’ antwoordde Stevens – zonder z'n gebruikelijke glimlach – op de vraag wat Verlucht de avond van z'n dood bij hem was komen zoeken.

‘Omdat we gescheiden zijn, hoeven we elkaar niet te haten,’ verdedigde David zich. Hij vervolgde uitdagend: ‘Ging je Verlucht daarna soms een handje helpen op de Scheldekade? Hoe deed je dat? Trekkend of duwend?’

Stevens schoof zijn stoel met een ruk achteruit en stond op.

‘Verdwijn,’ zei hij. ‘Kom terug als je die verklaringen hard kunt maken. Anders blijf je maar weg.’

David bleef zitten. ‘Ik dacht dat ik je auto op de Scheldekade zag wegrijden,’ zei hij hardnekkig. ‘Ik twijfel namelijk aan de zelfmoordtheorie.’

Stevens zei tussen z'n tanden: ‘Misschien heb je mij het afscheidsbriefje van Verlucht ook zien schrijven?’

‘Nee,’ zei David verzoenend, ‘dat niet. Maar iemand heeft het wel in de safe gelegd ná z'n dood. Ik doorzocht namelijk de brandkast nog dezelfde avond. Toen was het er nog niet.’

Er viel een lange stilte.

Ten slotte zei Stevens: ‘Dat maakt de man er niet minder dood om.’

David keek hem geschokt aan, maar Stevens was weer de oude en glimlachte zelfverzekerd. David betrapte er zich op dat hij moeilijk een hekel aan die kerel kon hebben. Dat was misschien juist het gevaarlijke in de man.

‘Was hij bij de EG-fraude betrokken?’

Stevens glimlachte en maakte een onverschillig gebaar.

‘Hij heeft me in ieder geval niet in vertrouwen genomen.’

David zei: ‘Ik heb met je advocaat gesproken. De onderzoeksrechter heeft geen bewijzen tegen Daelemans.’

Stevens glimlachte vaag, maar bleef op zijn hoede.

‘Maar hij is er zeker van dat Daelemans én Verlucht aan de fraude hebben meegewerkt,’ voegde David eraan toe. ‘Een bijdehante veembaas als Daelemans wist ongetwijfeld dat er afval in plaats van veevoeder werd verscheept.’

De directeur van Jonson Shipping schokschouderde. ‘We declareren de goederen aan de douane volgens de facturen die de klanten ons geven,’ verklaarde hij vriendelijk. ‘Op die basis stelt de rederij de cognossementen op. Zelf controleren we de goederen nooit. Als de klant erom verzoekt, geven we de opdracht door aan een controleorganisme, dat over beëdigde wegers en meters beschikt.’

David overviel hem opnieuw. Jonson Shipping verscheept trailers en containers voor Eurotrucking. Hun baas is toevallig dezelfde Daelemans. Hoe verklaar je dat?'

‘Daelemans is het probleem van Eurotrucking. Niet het onze,’ zei Stevens onverstoord. ‘Zolang ze onze facturen stipt betalen.’

David schudde geërgerd het hoofd. De mooie jongen had op alles een antwoord. Het ergst van al was dat hij het met overtuiging deed.

‘Wat weet je over de plannen van Custers om Erikson van de ISA smeergeld aan te bieden?’ vroeg hij nog.

Stevens antwoordde met een vraag. ‘Jezus, man. Weet jij wel iets af van scheepsaangelegenheden?’ Voor David een antwoord kon bedenken, vervolgde hij: ‘In de havens wordt alles met smeergeld gelijmd. Het meest van al de vakbondsbonzen. Als je niet tijdig een fooi geeft, vallen de containers op je trailers te pletter.’

David knikte nadenkend. Helemaal ongelijk had de man niet. En toch zat er iets fout. Ten einde raad vroeg hij: ‘Wat betekenen die 50 miljoen aandelen van de NV Charites, de Luxemburgse holding?’

Hoewel de glimlach van Stevens onuitwisbaar was werden z'n ogen nauwe spleten. ‘Die hebben we in portefeuille genomen op verzoek van Ronald Custers. Het heeft iets met belastingontwijking te maken.’

‘Wie is de manager van Charites?’

Hij trok nadenkend een wenkbrauw op.

‘Een ogenblik,’ zei hij en duwde de spreektoets van de intercom in: ‘Marie-Claire. Hoe heet die man van Charites ook weer?’

Ze luisterden naar de zangerige stem van z'n honneponnie. ‘Bedoelt u Dieter Breuer, meneer?’

‘Dat is ‘m,’ zei hij en keek David half geamuseerd aan.

‘Wat is het voor iemand?’

‘Ik weet het niet,’ zei Stevens met de oprechtheid van een marktkramer, ‘ik heb hem nooit ontmoet.’

David stond op. Hij wist dat de ander zat te liegen. Wijs mij een leugenaar en ik wijs je een dief, hield z'n grootmoeder hem altijd voor. Hij voelde zich in het ootje genomen en had het nodig hem onder de gordel te raken.

‘De doodsbedreigingen aan Monique verontrusten u niet?’ vroeg hij zacht.

Heel even leek het of hij het pantser van Stevens had doorboord. Toen schudde die ontkennend het hoofd.

‘Weet je waarom?’ grijnsde hij. ‘Omdat ze die telefoontjes alleen krijgt als ze een glaasje te veel op heeft.’

David overwoog om hem de grijns van z'n filmstergezicht te slaan. Maar het enige waarin hij hem – misschien -de baas zou kunnen zijn, was een partijtje golf. Dus verliet hij – zo waardig mogelijk – het kantoor.


Hij schoof achter het stuur van z'n Landrover en kreeg een lik in zijn nek van Virtus. De hond was dol op autorijden en de auto was bijna zijn tweede verblijf. Voor hij de motor startte, bleef hij zich nog een poos zitten afvragen of hij wel juist had gehandeld; of hij Stevens niet te veel in zijn kaarten had laten kijken. Ach wat, in het pokerspel dat hier gespeeld werd, wist hij van zichzelf niet eens wat voor kaarten hij had.

Nu hij toch in het havengebied was, besloot hij aan Daelemans een beleefdheidsbezoek te brengen. De kantoren en containerterminal van Eurotrucking lagen aan het 6de Havendok, tegenover de Van Cauwelaertsluis – door iedere Antwerpenaar nog hardnekkig Kruisschanssluis genoemd – en de Boudewijnsluis.

Het gonsde er van de bedrijvigheid. Torenhoge portaalkranen hesen containers op van de dekken en uit de ruimen van multipurpose- en containerschepen, alsof het lucifersdoosjes waren. Speciale forklifts tilden de containers tussen hun hoge poten en reden ermee – als enorme buideldieren – in een aanhoudende stroom naar de uitgestrekte stockageruimten en parkeerterreinen. Het leek op een volksverhuizing van de tweeëntwintigste eeuw.

Vanuit z'n auto sloeg David de kilometerlange aanlegkade met het futuristische transportbeeld gade. Hier werden geen balen meer op de rug over een loopplank gesjouwd. En zo te zien was er in Eurotrucking behoorlijk wat kapitaal geïnvesteerd. Door wie? Welke aandeelhouders vertrouwden de leiding van een bedrijf van die omvang toe aan een man, die door het gerecht werd verdacht van miljoenenfraude?

Hij parkeerde z'n auto – met Virtus op de achterbank – op het parkeerterrein voor bezoekers. In de hal van het kantoorgebouw heerste een drukte zoals op het spitsuur op de De Keyserlei in Antwerpen. De directiekantoren waren op de zesde – en hoogste – verdieping. David wilde de lift nemen, maar de drukknop naar het zesde was vervangen door een yaleslot. Ook de trap tussen de vijfde en zesde etage was door een hekwerk met elektrisch deurslot beveiligd. Hij keerde terug naar de ontvangsthal en klampte de balieklerk van de receptie aan.

‘Voor meneer Daelemans,’ zei hij zakelijk.

De balieklerk ging rustig voort met het beantwoorden van de binnenkomende telefoongesprekken. Na een tijdje zei hij: ‘U had zich moeten melden voor u naar boven ging, meneer.’

‘Ik ben laat,’ zei David, ‘meneer Daelemans verwacht me.’

Drie telefoongesprekken later antwoordde de man: ‘Meneer Daelemans is niet op kantoor. Hij is zo-even vertrokken.’

David reed naar huis terug. Hij was zo in gedachten verzonken dat hij al een hele tijd achter de Volvo aanreed voor hij hem aan de deuk in het achterspatbord herkende als de auto die hem op de Scheldekade te pletter had willen rijden. Achter het stuur zat een man met een gedrongen nek en brede schouders.

Als vanzelf ging David de auto volgen. Met de verkeersstroom mee reden ze over de Noorderlaan, tot aan de IJzerlaan. Daarna draaide de Volvo de Viaductdam op. Daar verdween hij tussen twee pakhuizen in een smalle steeg.

David parkeerde zijn Landrover langs de trottoirrand van de Viaductdam en opende de laaddeur.

‘Kom, Virtus.’

De hond sprong opgewekt uit de auto. David gaf hem even de tijd om z'n poten te strekken en de geur van een lantaarnpaal te onderzoeken.

‘Volg!’

De hond kwam gehoorzaam aan z'n linkerzijde lopen. Aan de hoek van de steeg bleef David staan en gluurde om de hoek. De steeg kwam uit op een binnenplein, omgeven door vervallen pakhuizen. Het plein was verlaten, op een roestige forklift en een ouderwetse platte wagen na. Voor de poort van een van de pakhuizen stond de Volvo.

‘Sluipen.’

Virtus liet z'n baas een paar meter voorgaan en sloop hem op de kussens van z'n poten achterna.

De poort van het pakhuis stond op een kier. David duwde haar een eindje open en stapte in de schemerige ruimte. Het duurde even voor zijn ogen zich aan het halfduister hadden aangepast. Het was een oud pakhuis, met een bakstenen vloer en een houten zoldering, gestut door zware eikenhouten palen. Er hing een stoffige geur van jute, graan en specerijen. In een hoek lag een stapel forkliftpaletten. Voor de rest was de ruimte leeg. Aan de andere kant was een brede deur. Hij teende ernaartoe. Toen hij halverwege was zei een grove stem: ‘Staan blijven!’

Van achter de stapel paletten stapte een donkere gestalte. De man torende een hoofd boven hem uit. David staarde met afkeer naar het wapen dat de ander in z'n hand hield. Een kromme haak, waarmee in de oeroude tijden de havenwerkers balen op de schouders trokken. Het was een huiveringwekkend wapen dat de man niet eens nodig had om David de baas te kunnen; zelfs in het halfduister was het duidelijk dat hij twintig jaar jonger was en beresterk.

‘In de muizenval,’ grijnsde de man en deed een pas naar hem toe.

Verschrikt deed David een stap achteruit. Hij probeerde een vertrouwenwekkende klank in z'n stem te leggen.

‘Goeiedag,’ zei hij, maar z'n stem klonk een octaaf te hoog. ‘Ik dacht uw auto te herkennen. Daarom kwam ik achter u aan.’

‘Je lult,’ zei de man en wenkte met de vlijmscherpe haak. ‘Wat had je bij Eurotrucking te zoeken?’

‘Ik had een afspraak met meneer Daelemans,’ zei David vlug, ‘de directeur.’ Tezelfdertijd herkende hij de man. Het was Fons Daelemans.

‘O,’ zei hij, ‘u bent meneer Daelemans. Weet u soms hoe Verlucht in het Scheldewater terechtkwam?’

De ander gromde zoals een tijger in de zoo omstreeks voedertijd. ‘Dat kun je hem zo dadelijk zelf vragen. In het hiernamaals.’ Hij deed opnieuw een stap voorwaarts.

David deinsde verschrikt achteruit.

‘Rustig,’ zei hij kalmerend. ‘Zo belangrijk is het nu ook weer niet. Als u me alleen maar wilt vertellen wie van u drieën het geld van de EG-fraude heeft opgestreken. U? Stevens? Of Verlucht? Of tezamen misschien? Stevens beweert dat u het alleen hebt opgestreken.’

Daelemans was helemaal niet opgetogen over de aantijging. Integendeel. Zijn gegrom leek nu op dat van de tijger als hij ruikt dat het vlees op komst is.

Hij zei: ‘Het zal je een zorg zijn, met wie ik het geld heb gedeeld.’ Zijn stem klonk als een doodsoordeel. Hij deed een stap voorwaarts en met een bliksemende onderhandse beweging hakte hij met de haak naar Davids buikwand. Maar Virtus was sneller. Als een zachte bries streelde zijn vacht langs Davids been en met een klap sloeg het sterke gebit van de hond zich vast in de pols van de aanrander.

‘Aauw!’

De kreet was meer van afschuw dan van pijn. Virtus schudde met z'n kop en Daelemans ging op z'n knieën zitten alsof hij een communicant was.

‘Oeioei!’ jammerde hij, ‘Oeioei.’

‘Houden zo,’ zei David tegen de hond. Hij pakte de haak weg. ‘Los.’

Met tegenzin opende Virtus z'n bek en kwam aan Davids' linkerzijde zitten. Daelemans krabbelde moeizaam overeind.

‘Op je knieën blijven,’ zei David bazig, ‘of mijn hond wordt zenuwachtig.’

Daelemans zakte opnieuw op zijn knieën. Zijn stem klonk nu door en door gemeen.

‘Ik laat je levend in een vat met cyanide stoppen. Samen met dat monster. Eurotrucking kan jullie naar Engeland verschepen. Zo weet je het meteen.’

David keek peinzend op hem neer. ‘Wat weet ik meteen? Wie is Eurotrucking? Hoe komt een boef als jij aan de leiding van zo'n bedrijf? Werk je voor Stevens?’

Daelemans kneep z'n lippen op elkaar. De moordzucht in z'n ogen deed David huiveren.

‘Heeft Stevens je achter me aan gestuurd? Waarom? Vertel op of ik jaag de hond op je af. Hij bijt je strot door.’

Daelemans staarde met ogen, groot van ontzetting, naar Virtus. Hij verwachtte ieder ogenblik verscheurd te worden. Maar hij zou eerder sterven dan spreken. Het was een harde hamer, die van het Antwerpse havengebied; er werden daar héél taaie kerels gevormd.

‘Kom Virtus,’ zei David berustend, ‘we krijgen hem nog wel te pakken.’

Rustig wandelden ze zij aan zij het pakhuis uit.


David bracht Virtus naar huis en gaf hem te eten. Terwijl hijzelf op een boterham met kaas kauwde, zocht hij naar een middel om snel meer over Eurotrucking te weten te komen. Zijn vriend Lenne Scheepers, directeur-generaal van de Havenregie, kon hem daarbij misschien helpen. Hij keek op z'n horloge en zag dat het bijna vier uur was. Op het stadhuis zou er nu niet meer gewerkt worden. Naar ambtenarennormen kon het net zo goed middernacht zijn. Maar Lenne Scheepers vormde daarop de uitzondering die de regel bevestigde. David liet Virtus in de flat achter en schudde om klokslag vier uur de portier op de galerij van de eerste verdieping van het Antwerpse stadhuis wakker. De man was er niet blij om en kondigde hem bij Lenne Scheepers aan op een toon of hij zich voornam de rest van zijn leven geen vakbondsbijdrage meer te betalen.

Scheepers – doctor in de maritieme wetenschappen – was een voorbeeldig gemeenteambtenaar. De haven was z'n hobby en hij wist er alles van. David bracht hem in de goede stemming door – oprecht – onder de indruk te zijn van het gebeeldhouwde bureau-ministre en de zestiendeeeuwse schilderijen die het kantoor tooiden.

‘We lichten een maritieme multinational door,’ vertelde hij hem, ‘met een belangrijke vestiging in België. De hoofdaandeelhouder woont trouwens in ons land.’

In gedachten zag hij hem een aftelrijmpje maken om te weten wie het was.

‘Ik dacht dat je je nog uitsluitend met schrijven bezighield?’

‘In dit geval heb ik persoonlijke interesse,’ zei David. Hij zag dat Scheepers nu wist wie hij bedoelde. Hij besloot hem in vertrouwen te nemen. ‘We hebben vreemde dingen ontdekt,’ voegde hij eraan toe.

Scheepers nam onmiddellijk de verdediging van zijn geliefde haven op zich. ‘Antwerpen is een kosmopolitische stad,’ zei hij, ‘hier wonen en werken mensen uit alle delen van de wereld. Wat vreemd is voor u, is normaal voor anderen.’

‘ISA,’ zei David effen, ‘hun voorzitter heet Erikson en woont in Oostende. Weet u of die contact onderhoudt met de sasmeesters?’

Een soort sluier trok over Scheepers' ogen. ‘Wat bedoelt u?’ vroeg hij op zijn hoede. Op het stadhuis was het personeel van bruggen en sluizen een delicaat onderwerp.

‘Er wordt gefluisterd dat ISA de schepen van een welbepaalde reder wil saboteren.’

‘Nou,’ zei de ander op verdedigende toon, ‘we leven in een vrije democratie. Het is normaal dat de werknemersorganisaties…’

David onderbrak zijn politiek betoog. ‘Er wordt over een mogelijke afkoopsom gesproken. Het zijn gangsters.’

Scheepers sperde zijn ogen wijd open. ‘Gangsters?’

‘En moordenaars. Een halfuur geleden probeerde iemand met een kromme haak een maagoperatie op me uit te voeren.’

‘Scheepers’ ogen werden groot van ontzetting.

‘Wat zeg je? Heb je de politie gewaarschuwd?’

‘Neenee,’ zei David bezwerend, ‘voorlopig blijft het allemaal in de familie.’

De directeur-generaal zakte onderuit in z'n stoel en keek David met halfgesloten ogen aan. ‘Je begrijpt toch wel dat zoiets een politiezaak is,’ zei hij bijna verontschuldigend, ‘maar als ik je kan helpen…’

‘Aan de dood van Verlucht van Jonson Shipping zat ook een luchtje,’ zei David.

Lenne Scheepers stond op en liep naar het aangrenzende vertrek. ‘Ik ben niet te bereiken,’ zei hij tegen zijn secretaris. Hij sloot voorzichtig de eikenhouten deur.

David wachtte tot hij opnieuw was gaan zitten. Toen vertelde hij hem wat hij wist over de EG-fraude, en over de merkwaardige carrière van Fons Daelemans bij Jonson Forwarding en bij Eurotrucking.

‘Wat weet u over Eurotrucking?’ vroeg hij ten slotte.

Scheepers overwoog z'n antwoord. ‘Bij de toekenning van de havenconcessie werd heel wat politieke druk in hun voordeel uitgeoefend,’ zei hij omzichtig.

David dacht erover na. Bij grote investeringen was dat niet zo ongebruikelijk.

‘Wie regeert Eurotrucking achter de schermen?’ vroeg hij. ‘Waar komt al dat geld vandaan?’

Het duurde een hele poos voor Scheepers antwoordde. Hij stond op en ging opnieuw zitten.

‘Ik vertel het onder alle voorbehoud en noem nooit mijn naam,’ fluisterde hij dringend. ‘Ik heb niets gezegd.’

David knikte.

‘Voor Daelemans bij Jonson Forwarding ging werken, was hij een omstreden figuur bij de havenvakbond,’ verklaarde Scheepers omzichtig.

Het was nu Davids beurt om z'n woorden te wegen.

‘Dus de man achter de schermen in de haven. Ook bij het overheidspersoneel?’

Scheepers tuurde naar een schilderij van een oude meester.

David vroeg: ‘Corruptie? Steekpenningen?’

‘Niet uitgesloten,’ zei Scheepers met een stem die nog nauwelijks hoorbaar was, ‘maar binnenskamers wordt hier gefluisterd dat Eurotrucking door een internationaal consortium werd opgericht om de opbrengst van de EG-fraude wit te wassen.’


Om vijf uur verliet David het Antwerpse stadhuis. Hij haalde Virtus op en reed opnieuw naar de Jonson Building. Hij realiseerde zich dat hij van de ene verbazing in de andere viel en toch niet meer had ontdekt dan z'n eigen schaduw.

Net voor sluitingstijd slaagde hij erin – tegen een stroom optornend van naar huis gaande employés – binnen te komen. Wat hem interesseerde was het kantoor van Stevens, al wist hij dat hij net zo goed kon proberen de goudkluizen van Fort Knox binnen te dringen.

Tot z'n verbazing stond de deur naar honneponnies domein wijdopen. Een werkster in een groene stofjas was bezig het hoogpolige voltapijt te stofzuigen, haar rug naar de open deur gekeerd. Hij tipteende naar binnen, nam een map uit een klasseerrek en ging in de stoel van de tikjuffrouw zitten. De map bevatte statistieken over het transport van toxische stoffen met de kanaalveerboten naar Engeland. Vijf minuten later hield het geraas van de stofzuiger op.

‘Gij werkt ook laat, hé meneertje,’ zei de werkster.

David zuchtte overdreven.

‘Maar ja,’ zuchtte de werkster met hem mee, ‘we werken allemaal voor de kost.’ Ze nam de stofzuiger op en liep naar de gangdeur. ‘Allez, dag hé.’

Achter het Spaanse woordenboek vond hij een bos sleutels. Directeuren hebben er een hekel aan om zoiets in hun jaszak mee te dragen. In gedachten maakte David een notitie voor Peter over de beveiliging van kantoren.

In Stevens' kantoor was op het eerste gezicht niets te vinden dat voor z'n onderzoek van belang was. Tegenover diens stoel hing een schilderij met een scène uit de Griekse oudheid. Het stelde Daphne voor, zoals ze, achtervolgd door Apollo, in een laurierboom veranderde.

Achter het doek vond hij een kleine muursafe met cijferslot. Ergens had hij gezien dat Stevens op 23 mei jarig was, dus probeerde hij de combinatie 2-3-5. Het slot klikte open. Tussen enveloppen met bankbiljetten en checkboekjes vond hij de bureauagenda van Verlucht. Dat was wat had ontbroken in het bureau van Verlucht, naast de achtergebleven gouden vulpen. Stevens zou wel zijn redenen hebben gehad om die agenda te doen verdwijnen. David nam het boek mee naar het kantoor van Marie-Claire en fotokopieerde de beschreven blaadjes.

Voor hij ten slotte het kantoor verliet, keek hij nog eens om zich heen. Het vertrek was versierd met koperen curiositeiten uit de scheepvaart: patrijspoort, kompas, telegraaf, stormlamp, het was er allemaal. Hij opende het deksel van de stormlamp. Daarin zat een opgevouwen papier, waarop met de hand was geschreven De drie bevalligheden. Het briefje was geschreven in hetzelfde keurige handschrift als de agenda van Verlucht.

Pas toen hij het kantoorgebouw verliet, herinnerde hij zich de ontmoeting met de nachtwaker en z'n hond. Waarschijnlijk begon de man zijn dagtaak, of liever nachttaak, na zessen.

Op de terugweg regende het alsof de hemelsluizen openstonden. Omdat Virtus zijn wandeling nog niet had gehad, stopte hij bij het Albertkanaal en ploeterde achter z'n hond aan door de plassen over het jaagpad.

De regen en de koude bezorgden hem geen inspiratie. Maar toen hij zonder een droge draad aan z'n lijf weer in de auto stapte, wist hij dat het Daelemans was die hij bij z'n vorige bezoek aan Stevens in diens kantoor tegen het lijf was gelopen. Die twee vormden wel een vreemde alliantie, maar lieten niet zien wat ze in hun schild voerden.