15
In de morgue was het zo mogelijk nog kouder. David vroeg zich af of dat nu betekende dat hij in de hel was. Hemeltje, dacht hij en moest om zichzelf lachen. Hemeltje in de hel. Nou ja, men had het hem altijd voorgesteld als eeuwig branden, niet eeuwig bevriezen.
Iemand spande een band om zijn arm en prikte er met een naald in. Waarschijnlijk waren dat vampiers. In de hel kon je zoiets verwachten. Stilaan werd de koude vervangen door een tintelende warmte…
‘Papa mee,’ zei Philip. Hij greep met beide handjes zijn duim vast en trok.
‘Hoho!’ Het kereltje had behoorlijk veel kracht. ‘Zo dadelijk trek je mijn duim eraf’
‘Papa mee zwemmen,’ drong Philip aan.
‘Dadelijk,’ zei hij, ‘papa telefoneert met je grootvader. Hier! Zeg hem even goeiedag vanuit Carmel. Vertel hem hoe lekker warm het in Californië is.’
Philip stak aarzelend z'n handje uit. ‘Als grootvader mee gaat zwemmen,’ stelde hij als voorwaarde.
David lachte waarderend. Zijn vierjarig zoontje was groot voor zijn leeftijd. Dat had hij van de Montagnes. Maar hij was niet kieskeurig in de middelen om zijn zin te krijgen. Een streberige mentaliteit die hij van zijn vader had.
‘Dat kan niet, hoor. Grootvader is thuis. Aan de andere kant van de oceaan. Vraag mama of ze met je wil gaan zwemmen.’
‘Mama doet raar,’ zei Philip gewichtig, ‘altijd als papa telefoneert of vliegtuigt.’
‘Mama is soms een beetje ziek. Maar daar doen we wat aan, hoor. We gaan voortaan meer bij mama blijven.’
Hij had de voorbereidingen al getroffen om een zelfstandige praktijk te beginnen. Zijn adviezen over het bedrijfsleven kon hij aan alle ondernemers kwijt. Alleen was hij er nog niet toe gekomen het aan Montagne-Jonson te vertellen.
‘Mag ik van de toren duiken, papa?’
‘Nee, Philip. Dat is te hoog.’
‘Oom Anthony zegt dat het mag. Dat grootvader me anders een poep-in-de-broek zal noemen.’
‘Ben je daar nog?’ vroeg Montagne-Jonson ongeduldig.
‘Natuurlijk. Philip wil dat je mee gaat zwemmen.’
‘O. Zeg hem dat we dat doen zodra jullie thuis zijn. Dus morgen vlieg jij naar Nassau om de confidentiële dividenduitkering te regelen?’
‘Nee, Léon. Ik kan Nicky nu niet alleen laten. Ze is in een depressieve bui.’
Montagne-Jonson snoof geringschattend. Er heerste een korte stilte. Die werd onderbroken door een vrolijke kreet van Philip.
‘Papa! Kijk! Zonder zwemgordel.’
‘Philip! Nee!’
Het kind stond lachend op de hoge plank van de duiktoren. Zodra David naar hem opkeek, vouwde het de handjes boven het hoofd en sprong met de beentjes vooruit naar voren. De opverende springplank raakte het achterhoofd met een nauwelijks hoorbare klap. Het lichaampje viel achterwaarts omlaag met losse armpjes en beentjes en verdween met een belachelijk kleine plons onder water.
David sprong er blindelings achteraan. Een goed zwemmer was hij nooit geweest. Hij ploeterde rond met z'n hoofd onder water, maar Philip was nergens te bekennen. Hij voelde het water zijn longen binnendringen en sloeg wild met zijn hoofd. Hij wist dat hij bezig was te verdrinken, maar zolang Philip daar beneden was wilde hij ook niet meer ademen…
‘Het lijkt wel of hij bezig is te stikken,’ zei een mannenstem.
‘Welnee. Hij heeft een verdrinkingshallucinatie. Komt veel voor bij drenkelingen.’
Hij gluurde tussen z'n wimpers naar de eigenares van de stem. Een witgejaste vrouw, een stethoscoop als een visitekaartje in haar borstzak, drukte met haar duim een voor een z'n oogleden omhoog en bekeek de binnenkant van zijn schedel. Een man stond over haar schouder argwanend toe te kijken.
De dokteres gaf hem een goedkeurend klapje tegen zijn wang. ‘Zie je wel. Meneer Marcke voelt zich al veel beter. Nog een uurtje slapen en hij is weer helemaal de oude.’
Iemand schudde hem bij de schouder. Hij opende opnieuw zijn ogen. De dokteres was weg en de man met de argwanende blik stond nu alleen naast het bed. Hij had weinig haar en een dik, rond gezicht en leek als twee druppels water op de man die hem in de haven had achtervolgd.
‘U bent David Marcke?’ vroeg hij op een toon of David zich daarvoor moest schamen. Zonder op een antwoord te wachten zei hij: ‘Ik ben hoofd veiligheid van de particuliere havenbedrijven. Ik ben hier voor een verhoor.’
‘Wa… waar…?’ Davids keel voelde als schuurpapier.
‘U moet mijn vragen beantwoorden,’ zei de ander slijmerig beleefd, ‘ik niet de uwe. Wat deed u op de terreinen van Eurotrucking?’
‘Wa… waar is mijn hond?’ kraste David.
Het hoofd haalde verveeld de schouders op. ‘Weet ik veel. Verzopen.’
David haatte hem om wat hij zei. Virtus kon niet dood zijn.
‘U was op particulier terrein. Om drie uur 's nachts. Dat is op z'n minst verdacht.’
‘Ik had een afspraak,’ zei David zwakjes.
‘Met wie?’ vroeg het hoofd fielterig. ‘Met de havendieven of de helers?’
‘Luister, slijmbal,’ baste David, ‘iemand kieperde me met een bulldozer met auto en al in het water.’ Hij kreunde van de inspanning. ‘Misschien… was jij het wel… Je hebt er de slinkse kop voor.’
Het ronde gezicht leek zich als een ballon op te blazen. Het opende de mond en de eigenaar ervan deed een stap vooruit alsof hij David te lijf wilde gaan.
‘Wat is hier aan de hand?’ vroeg inspecteur Delcombe vanuit de deuropening.
Het veiligheidshoofd sloot zijn mond en liep achterwaarts naar de deur. ‘O, meneer Delcombe,’ zei hij huichelachtig, ‘ik wist niet dat u zich ook met deze zaak bezighield.’
Vanuit de deuropening zei hij nog vlug in Davids richting: ‘De kosten voor berging van de auto komen voor uw rekening.’ Hij verdween met een blik van verstandhouding naar Delcombe.
‘Een nare geschiedenis,’ zei die, al even schijnheilig. ‘Wat is er precies gebeurd?’
David voelde zich opnieuw wegzinken in een poel van vergetelheid.
‘Zoeken,’ stamelde hij, ‘ze moeten zoeken.’
‘Grote goedheid,’ zei Delcombe. ‘Men heeft bijna het hele schip uitgeladen. Alsof het iets uitmaakt wie wapens naar Iran verscheept. Krijgen doen ze die toch.’
‘Nee,’ stamelde David, ‘niet de wapens… Virtus.’
Zijn leven met Monique had bestaan uit tumultueuze afscheidsscènes en verwelkomingen, maar sinds de dood van Philip werden de perioden tussen weggaan en thuiskomen langer en die van het thuiszijn korter. Misschien kwam dat omdat ze in elkaars ogen te veel onuitgesproken verwijten konden lezen, ofwel omdat door het zichtbare leed van de ander het eigen schuldgevoel alsmaar groter werd. Nicky had altijd al de neiging gehad haar grote en haar kleine zorgen weg te spoelen, maar nu verkeerde ze voortdurend in een half beschonken toestand en iedere opmerking daarover deed haar koppig doorgaan met het verdrinken van haar ellende in een nog veel grotere. Hij begreep te laat dat het geen drankzucht was, maar een wanhopig gevecht tegen een innerlijke eenzaamheid, de vrucht van haar opvoeding op dure Zwitserse kostscholen en met ouwe vrijsters als gouvernantes, in plaats van een moeder. Het tikkeltje hooghartigheid dat ze van haar vader had, maakte haar opstandig, deed haar meer drinken, zodat ze steeds minder op Davids genegenheid en zijn gezelschap kon rekenen, hoewel ze die na het ongeluk meer dan ooit nodig had. Misschien was hij daarom wel het meest schuldig aan het gebeurde.
Zijn thuiskomst na een scheepvaartconferentie in Oslo – een dag eerder dan voorzien – was dus niet de directe oorzaak van het einde. Veeleer een logisch gevolg ervan. Misschien had hij haar voor zijn aankomst moeten opbellen, maar ze had er sterker dan gewoonlijk op aangedrongen haar niet alleen te laten en hij had haar willen verrassen.
Toen hij de deur van de garage opende kwam de cockerspaniël – een verdwaalde hond die ze een paar maanden tevoren van de straat had meegebracht – naar buiten rennen. Het dier danste van opwinding.
‘Wat nu, Pedro. Waarom zit je hier opgesloten?’
Het gedrag van de hond had hem moeten waarschuwen. Toen ze de woonkamer binnenkwamen, liep de hond met zijn neus over de tapijten achter een spoor aan en besnuffelde opgewonden en lichtjes grommend de fauteuils en de smalle zitbank. De muziek speelde zoals altijd te luid en door heel het huis. In de asbakken lagen sigarettenpeukjes en in de ijsemmer stond een lege champagnefles met ernaast twee glazen. Zelfs toen drong het nog niet helemaal tot hem door. AarzeIend liep hij naar de slaapkamer en de hond sprong wild tegen de deur, die uit het slot sprong. Binnen was er een wirwar van bewegingen en Monique ving hem op in de deuropening. Ze was naakt en haar huid gloeide met de glans die hij zo goed van haar kende.
‘Hoe durf je,’ zei ze verontwaardigd.
Hij deed een stap langs haar heen en toen hij het zware polshorloge met lederen armband op de nachttafel naast het omgewoelde bed zag liggen, begreep hij het pas. In de badkamer hoorde hij iemand binnensmonds vloeken en hij zag de schim van een man die met een broek in z'n handen op één been danste.
‘U hoeft zich niet te haasten,’ zei hij tegen de halfopen deur. ‘Ik ben zo weer weg.’
Monique had geen enkele poging gedaan om zich aan te kleden. Ze stond fier opgericht in haar volle lengte – ze was een paar centimeter groter dan hij – haar gezicht vuurrood, en in haar prachtige ogen schitterden de gouden lichtjes sterker dan ooit.
‘Het spijt me dat het zo moet eindigen,’ zei hij en hij meende het uit de grond van zijn hart.
Ze trok haar schouders achteruit in een trotse beweging die aan de Montagnes zo eigen was en in haar ogen zag hij iets dat het midden hield tussen spijt en ironie.
‘Ga maar, mijn kleine David,’ zei ze met een hese ondertoon in haar stem. ‘Je koos altijd de verkeerde momenten om van me weg te gaan. Nu doe je dat ook nog om thuis te komen.’
‘David, liefste, wakker worden.’
Voorzichtig, als was hij van Chinees porselein, kuste Nicky hem op zijn voorhoofd.
‘Is alles in orde met je?’
David ging overeind zitten. Verdwaasd zei hij: ‘Ik moet weg. Waar zijn mijn kleren?’
‘In godsnaam, David. Je wilt het ziekenhuis toch nog niet verlaten?’
Hij liep op blote voeten naar de kleerkast en haalde er zijn verkreukelde kleren uit. Ze voelden nog vochtig aan.
‘Wacht nog even, David. Ik moet je wat vertellen.’ Haar stem was een beetje gespannen.
‘Ik heb nu geen tijd.’
Hij ging op het bed zitten en trok zijn schoenen aan. Die leken wel twee maten te klein.
‘Het is belangrijk voor onze toekomst dat we nu praten,’ zei ze met aandrang.
Hij wist wat erachter zat. Ze was van Stevens weggegaan. Hij was er niet op voorbereid, en zijn gedachten waren er nu niet bij.
‘We hebben geen toekomst meer samen,’ zei hij vrij toonloos. ‘Je bent nu met Stevens getrouwd.’
‘Daarom heb ik hem verlaten,’ zei ze met een kinderlijk stemmetje, ‘je wist ook wel dat het zo zou lopen.’
Hij was er blij om, maar beet zich op de lippen. Toen herinnerde hij zich dat ze hem vanuit haar flat had opgebeld. ‘Ben je opnieuw in je flat ingetrokken?’
‘Even maar. Ook daar volgde hij me met z'n… eh, nou ja. Ik ben nu in onze oude woning.’
De gemoderniseerde portierswoning van het Acaciahof had ze ook na hun scheiding ter beschikking gehouden. De Montagnes konden zich zoiets veroorloven.
Hij zag de onzekerheid in haar ogen. Of was het de angst voor de vreemde bedreigingen? Hij wilde nu alleen maar tijd winnen en dus lachte hij haar geruststellend toe. ‘Wees maar niet bang, Nicky. Ik sta aan jouw zijde.’
Ze keek hem onzeker aan. ‘Dat weet ik. Maar…’
Hij wist dat ze hem wilde vragen om bij haar in te trekken, maar hij liet haar niet uitspreken.
‘Ik moet Virtus vinden. Weet jij wat er met hem gebeurd is?’
Ze sloeg een hand voor haar mond: ‘Mijn god. Was Virtus bij jou in de auto?’
Hij knikte. Haar onwetendheid deed hem begrijpen hoe weinig hoop er was.
‘Hoe wist je zo vlug wat me overkomen was?’
‘De politie heeft me gewaarschuwd. Ik ben dus nog altijd een beetje familie.’ Ze zei het met een smal lachje.
David belde de telefooncentrale en kreeg het nummer van de havenpolitie. De wachtmeester van dienst bladerde behulpzaam de rapporten van de nachtpatrouilles door.
‘Nee,’ zei hij met hoorbare spijt, ‘de agenten vermelden niets over uw hond. Misschien is het kreng weggedreven.’
Het woord kreng sloeg toe als een vuistslag.
‘Wie heeft me uit het water gehaald?’
‘U had geluk, meneer. Iemand van de bewakingsdienst zag de lichten van uw auto in het water. Hij sloeg alarm. Toen kwamen twee zeelui met een bootje van de Boston Buster. Dat is de boeglader die aan de rorohelling lag.’
‘Lag, zegt u?’ vroeg David ongerust. ‘Waar is hij nu?’
‘Vertrokken,’ zei de wachtmeester, ‘een uur geleden. Die moet nu in de Berendrechtsluis zijn.’
David belde het stadhuis en kreeg Lenne Scheepers aan de lijn. ‘Lenne,’ zei hij, ‘ik heb je hulp nodig. In de Berendrechtsluis ligt de Boston Buster. Laat die niet vertrekken voor ik met de kapitein heb gesproken.’
‘Weet je zeker dat het belangrijk is?’ vroeg Lenne.
‘Van levensbelang,’ zei David.
‘Reken op mij,’ grinnikte Scheepers.
David greep Monique bij de arm. ‘Kom, ga mee.’
‘Moeten we niet eerst betalen of zoiets?’ vroeg ze, achter hem aan hollend.
‘In een stadsziekenhuis?’ hijgde hij schamper. ‘Daar duurt het opmaken van een rekening ten minste drie maanden.’
Met Nicky's auto jakkerden ze over de autosnelweg naar het andere einde van het havengebied. De Boston Buster lag met twee andere schepen in de 500 meter lange sluis. Het sluiswater was al op Scheldeniveau gebracht, maar de Scheldedeur bleef dicht.
Toen David het portier van de BMW opende, hoorde hij hem tekeergaan.
Zijn hond stond op het achterdek van de boeglader en riep naar hem met alle kracht die zijn grote hondenlongen konden opbrengen.
David evenaarde hem met zijn eigen gebrul.
‘Virtus!’ schreeuwde hij, ‘Virtus! Goeie hemel! Virtus!’
Na de vrolijke hereniging voelde hij zich opeens slap en uitgeput. Hij moest er nogal suf hebben uitgezien, want Monique vroeg: ‘Heb je al gegeten vandaag, David?’
Hij keek op z'n horloge. Tot zijn verbazing was het bijna zes uur. Op de terugweg naar de stad stopten ze bij het Antwerp Dock Hotel. Hij nam Virtus mee in het restaurant. De kelner keek hem aan of ze een roofoverval wilden plegen: ‘Geen honden in het restaurant, meneer.’
David was niet van plan Virtus het eerste uur alleen te laten. ‘Dan gaan we ergens anders heen.’
De kelner krabbelde terug. ‘Misschien ginds in de hoek,’ zei hij en bracht hen naar het verst verwijderde tafeltje.
Na een bord soep voelde David zich al een ander mens. Hij dompelde een brok brood in wat soep en gaf het onder tafel aan de hond. Die at het plichtsgetrouw op. Niet dat hij het zo lekker vond, maar om te plezieren. David aaide hem over z'n kop. Zijn heropstanding deed hem vergeten dat hij zelf tot over z'n oren in de soep zat.
‘Een linke soep nog wel, hè Virtus.’
Monique zei: ‘Altijd in de ban van iets of iemand, nietwaar, David.’
Hij keek op. Haar ogen zochten de zijne. Hij deed of hij niet wist wat ze bedoelde. ‘Nou ja,’ zei hij, ‘het is een duistere zaak.’
Ze vulde haar glas tot aan de rand met wijn. ‘Dat bedoel ik niet.’ Ze glimlachte afwezig. ‘Je wil altijd de beste zijn. Tot elke prijs.’
Hij lachte maar eens.
Ze nam een slok en zette het glas voorzichtig neer. ‘Lach er niet om,’ zei ze ernstig, ‘het is altijd zo geweest. Eerst was het om het geld. Daarna was het eerzucht, wilde je aan iedereen bewijzen dat je de beste was. En nu is het alleen Virtus die nog voor je telt.’
Hij schudde ontkennend zijn hoofd.
‘Nee,’ zei hij en hij wilde haar uitleggen dat zij op de eerste plaats kwam. Vroeger en nu. Maar hij zweeg. Het was allemaal zo verschrikkelijk ingewikkeld.
‘Ik heb niet dezelfde kansen gehad,’ zei hij peinzend. ‘Ik ben uit werken gegaan toen ik nauwelijks zeventien was.’ Hij zweeg en zag zich in gedachten de tramhalte voorbijlopen, waar de hogeschoolstudenten in een kluitje bij elkaar stonden. Zorgeloos, lachend en gekscherend. Op weg naar de school en het door hem zo begeerde universitaire diploma. Een achterstand waarvoor hij vijftien jaar zelfstudie en een kommerloze jeugd had moeten opofferen.
Ze streelde liefkozend met een vinger over de rug van zijn hand. ‘Toch hou ik nog altijd van jou, mijn kleine David,’ zei ze en glimlachte droevig. ‘Al heb je me altijd op de verkeerde momenten alleen gelaten.’