17
Ze verlieten het Antwerp Dock Hotel in een min of meer verliefde stemming. Monique startte niet onmiddellijk de auto. Ze hield het hoofd schuin en giechelde onderdrukt.
‘Waar slapen we vannacht?’ vroeg ze met een meisjesachtige glimlach. ‘Jouw flat of de mijne?’
David grinnikte een beetje. Hij was nog niet helemaal bekomen van de emoties van de onderwaterexpeditie.
‘Ik ben moe,’ zei hij verontschuldigend, ‘en ik heb veel om over na te denken. Vind je het erg om me naar m'n flat te brengen?’
Ze knikte alsof ze het begreep. ‘Goed,’ zei ze met een nogal droeve glimlach, ‘maar ik kan je nu niet alleen laten. Ik ga mee naar jouw flat, ik zal wel op de divan slapen.’
Toen David de voordeur geopend had, zag hij een envelop liggen die onder de deur door geschoven was. Hij herkende het drukke, vrolijke handschrift van z'n partner.
‘Misschien heb je er wel een vergrootglas voor nodig,’ schreef die, ‘maar onder de klep van de après-yachtingpet van Dieter Breuer zijn de onkreukbare trekken te herkennen van een (vieze)-president. Wat nu met onze plichtenleer? Is dit zwijgplicht of spreekplicht?’
Met een paperclip had hij een paar diapositiefjes – afkomstig van de verborgen camera's in de Luxemburgse bank – aan het papier vastgehecht.
David hield de dia's tegen het licht van een schemerlamp. Hij zag een man, gekleed in de klassieke walkleding van een zondagszeiler: witte trui op een donkerblauwe broek. Een Duitse zeemanspet en een donkere zonnebril bedekten een deel van het uitgestreken gezicht. Hij had een vaag vermoeden wie Peter met de ‘vieze’ president bedoelde, maar zonder projector had hij geen zekerheid en hij was te moe om zich er druk om te maken. Hij gaf de plaatjes aan Monique.
‘De kiekjes van Dieter Breuer bij zijn bezoek aan de bank,’ zei hij. ‘Kijk jij even of je die man herkent. Intussen geef ik Virtus te eten.’
Hij stond in de keuken te wachten terwijl zijn hond z'n dagelijks vleesrantsoen opschrokte, toen de telefoon zoemde. Hij reageerde er niet op en het zoemen hield op. Monique kwam de keuken binnen.
‘Het is Simon,’ zei ze met opgetrokken wenkbrauwen, ‘hij wil je absoluut spreken.’
De naam van Stevens was voldoende om hem uit zijn lethargie op te wekken. Hij greep de hoorn. ‘Ja?’
Hij gaf Monique een teken mee te luisteren.
Stevens zei stroef ‘Ik moet je spreken. Héél dringend.’
‘Waarover?’
Een korte aarzeling.
‘De zelfmoordbrief van Verlucht. Je moet onmiddellijk komen.’
Het was Davids beurt om te aarzelen.
‘Goed,’ zei hij.
Opnieuw werd er geaarzeld, nu weer aan de andere kant, en toen zei Stevens: ‘Alléén! Je moet alleen komen. Naar 's Gravenwezel. De Zevenster.’
‘Goed, goed,’ zei David en legde nadenkend neer.
Het smoesje van Stevens over het zelfmoordbriefje leek bijna op een waarschuwing.
‘Ga er niet naartoe,’ zei Nicky. ‘Er klopt iets niet.’
‘Ik ga wel,’ besliste David, ‘en ik neem Virtus mee. Als Stevens een val voor mij opzet, zal hij van een kouwe kermis thuiskomen. Trouwens, het wordt hoog tijd om eens een hartig woordje met hem te praten.’
Ze keek hem opstandig aan. ‘Zoals je wilt,’ zei ze bits, ‘maar als je mij niet een halfuur na je aankomst hebt opgebeld, kom ik achter je aan. En ik breng de politie mee.’
De Zevenster was zo ongeveer de duurste villawijk in de bosrijke omgeving ten noorden van Antwerpen. Het landhuis van Stevens was een moderne laagbouw, met veel hout en glas en tot op de grond reikende ramen. Het woongedeelte was één vrije, doorlopende ruimte zonder binnendeuren, waarin men, door een vernuftige architectonische indeling, door de grote ramen een steeds wisselend uitzicht had naar de vier windstreken. Toch kon je van buitenuit nauwelijks iets van het interieur zien.
Stevens moest op de uitkijk hebben gestaan, want toen David voor het elektrisch bediende hek stopte, zwaaide het langzaam open. Hij parkeerde zijn auto op de oprijlaan en liet Virtus eruit aan de kant die vanuit het huis niet te zien was.
Met de hond achter zich aan liep hij naar de voordeur. Toen hij er nog maar een paar stappen van verwijderd was, zoemde het elektrische deurslot en de deur ging op een kier open.
Hij duwde haar verder open.
‘Volg,’ fluisterde hij en de herdershond gleed vlug en geruisloos naast hem mee naar binnen. De ruime hal – belegd met zwarte kwartsietstenen – was verlaten en gaf vrij toegang tot een grote woonruimte, door een in klampsteen gemetselde schouw in twee delen gescheiden. David stapte voorzichtig naar de doorgang naast de schouw en zag aan de linkerkant Stevens in een brede armstoel zitten. Zijn handen lagen op zijn knieën alsof ze erop waren vastgespijkerd. Hij glimlachte uit gewoonte en zijn ogen stuurden David een boodschap toe die hij niet begreep.
Die liep – met naast zich een waakzame Virtus – langzaam voorbij de schouw. Hij voelde dat er iets niet in de haak was en toch schrok hij zich een aap toen een grove stem plotseling zei: ‘Als je ook maar een zucht slaakt, ben je dood. Eerst het monster, dan jij.’
Aan de andere kant van het vertrek stond Fons Daelemans. Met zijn grove vuist richtte hij een revolver op de kop van Virtus. Zijn brede, pokdalige gezicht glom van plezier.
‘Misschien twijfel je aan mijn schutterscapaciteiten,’ grijnsde hij en haalde de trekker over. Naast de kop van Virtus plofte een beeldje uit elkaar. Voor de scherven de grond raakten, was de loop van de revolver al feilloos op David gericht.
David voelde meer dan hij het zag hoe Virtus zich klaar maakte voor een sprong.
‘Af!’
Hij zei het precies op tijd, want de blauwzwarte loop wees al opnieuw naar Virtus en de vinger kromde zich om de trekker. De hond ging met een licht gegrom neerliggen.
‘Ditmaal zul je niet ontsnappen,’ verkneukelde Daele-mans zich. Hij gebaarde met de revolver naar een armstoel. ‘Ga daar zitten en zorg dat het beest niet beweegt of ik schiet het aan flarden.’
David greep Virtus bij z'n halsband en ging gehoorzaam zitten. Het lichamelijke contact met zijn hond nam een deel van z'n angst van hem weg. Hij sprak min of meer in de richting van Stevens.
‘Waarom doe je dit, Stevens? Voor nog meer geld dan je al hebt? Of om op je grafsteen te laten beitelen dat je de rijkste man was van Europa?
Stevens glimlachte als een boer die kiespijn heeft. ‘Ik dacht dat je verstandiger was. Wat bezielde je om alleen te komen?’
‘Zwijgen? Allebei!’ Het was Daelemans die tussenbeide kwam. ‘Ik ben het die hier de vragen stelt.’ Hij keek Stevens dreigend aan. ‘Maar eerst geef je mij die zelfmoordbrief van Verlucht.’
Nu pas zag David dat de revolver ook Stevens onder schot hield.
Die trok zorgvuldig de vouwen van zijn pantalon recht. Door zijn natuurlijke élégance behield hij zelfs onder deze doodsbedreiging zijn keurig voorkomen. ‘Heb ik niet,’ zei hij. ‘Die werd door de politie meegenomen.’
De kaakspieren van Daelemans bewogen, terwijl hij die mededeling verwerkte. ‘Zeg me wat erin stond. Woord voor woord.’
Stevens blikte onbewogen naar Daelemans. ‘Hij schreef: Ik zie geen uitweg meer. Het spijt me. Ik maak er een eind aan. Vaarwel.’
‘Ik geloof je niet,’ zei Daelemans en de kilte in zijn stem deed Stevens verbleken. ‘Hij gaf je de code. Ik geef je één minuut om me die te vertellen.’
David zag dat Stevens zijn antwoord overwoog en tot de conclusie kwam dat een leugen geen kogel waard was.
‘Er was geen code bij,’ zei Stevens ernstig, ‘maar er zat een briefje bij. Daarop had hij geschreven De drie bevalligheden. Ik dacht dat het de code was, maar dat bleek niet zo te zijn.’
Daelemans keek verward. ‘Wat betekent die onzin?’
Stevens sprak meer tegen David dan tegen Daelemans: ‘Om toegang tot de safe te kunnen krijgen, heb je vier codewoorden nodig. In de Griekse mythologie heten De drie bevalligheden ook de Charites. Afzonderlijk zijn het Aglaja, Eufrosyne en Thalia. Het zijn de dochters van …’ Hij zweeg en David las in zijn ogen dat hij nu pas wist wat het juiste vierde woord was. Stevens vervolgde zwakjes: ‘Ik probeerde het met Charites, maar dat bleek een verkeerde gok te zijn. Je kunt het nagaan bij de bank.’
Daelemans grijnsde sluw. ‘Dat heeft Ronald een paar uur geleden al gedaan.’ Hij gebaarde naar David. ‘En zo wisten we meteen dat jouw partner wel over de code beschikte.’
‘Ronald?’ zei David verdwaasd. De stukjes van de legpuzzel begonnen op hun plaats te vallen. De mysterieuze Dieter Breuer was dus niemand anders dan Ronald Custers in hoogst eigenpersoon.
In een flits begreep hij dat de vice-president van Jonson & Jonson de spilfiguur was in de hele intrige. En dat Dieter Breuer slechts een identiteit was, die Custers zich had aangemeten om in zijn spookvennootschappen te kunnen optreden.
‘Jaja,’ zei Daelemans gewichtig, ‘mijn vriend Ronald Custers, nietwaar Stevens? We kunnen het risico niet lopen dat Verlucht een of ander dossier met bezwarende stukken in die safe heeft weggeborgen.’
‘Dossier?’ vroeg David verbaasd. ‘Wat voor dossier?’
‘Genoeg gezanikt,’ snauwde Daelemans. ‘Je kunt kiezen, de codewoorden van de safe of een kogel door je bast.’
Stevens keek in paniek om zich heen.
‘Let op,’ zei hij met stemverheffing, ‘hij wil me doodschieten.’
Hij zwaaide met z'n armen om zich heen als wilde hij de kogels afweren en raakte daarbij een vaas met bloemen. Die kieperde van de salontafel en spatte uiteen in een waaier van scherven, water en bloemen.
‘Kakkerlakkenkoppen!’ riep David.
Het was een krankzinnig, verwarring zaaiende uitroep, maar Virtus wist verdomd goed wat hij ermee moest aanvangen en Daelemans was even van z'n stuk gebracht, al was dat maar héél even.
De revolver bewoog van Stevens naar David op zoek naar het gevaar. Toen zakte de loop naar omlaag omdat hij de hond eerder voelde dan dat hij hem zag aankomen. Het schot kraakte als een blikseminslag door de woonkamer, één seconde nadat het krachtige hondengebit om de pols van de gewapende hand dichtgeklapt was. De kogel boorde zich in een deurpost en de revolver viel op de vloer. Daelemans gilde en trapte de hond naar z'n onderlijf zodat Virtus woedend grolde en een extra ruk aan de pols gaf.
‘Haal dat monster van m'n lijf,’ schreeuwde Daelemans.
David raapte eerst de revolver op.
‘Los.’
Hij zag hoe de hond z'n greep verstevigde en één ogenblik dacht hij, dat hij zijn controle over het dier had verloren. Toen opende Virtus met tegenzin zijn bek.
‘Ga daar zitten,’ zei hij tegen Daelemans, ‘en verroer geen vin, want de volgende keer roep ik de hond niet terug.’
De grote man liet zich op een stoel neerzakken. ‘M'n pols,’ hijgde hij, ‘smerig beest.’ Zijn onderarm leek wel van onder een stoomwals vandaan te komen.
‘In de gevangenis heeft het tijd om te helen,’ zei David. Hij wendde zich tot Stevens. ‘Bel de politie op, wil je?’
‘Een ogenblikje,’ zei die, ‘misschien kunnen we er beter eerst over praten.’
‘Praten?’ vroeg David. ‘Wat bedoel je? Aan welke kant sta je nu eigenlijk?’
Stevens rechtte zijn schouders. ‘Je mag het zelf beoordelen.’
Hij liep naar een barmeubel en haalde twee glazen en een karaf met whisky te voorschijn.
‘Het begon twee jaar voor ik bij Jonson Shipping kwam, en hoe gek het ook mag klinken, het was Verlucht die de aanstichter was.’ In gedachten verzonken goot hij een kleine scheut drank in de glazen. Hij bleef staan met de karaf in de hand en vervolgde: ‘Verlucht had namelijk een geniale methode uitgewerkt om de EG op te lichten door hoge uitvoersubsidies op te strijken bij de export van een hoogwaardig product zoals maïsgries, en gelijktijdig een lage invoerheffing te betalen op de invoer van afvalproducten van maïs. In werkelijkheid waren het telkens dezelfde producten die van een uitvarend op een binnenkomend schip werden overgeslagen, zonder dat de goederen het land verlieten.’ Hij overhandigde een glas aan David.
‘Er waren geld en een organisatie voor nodig en die kreeg hij van Ronald Custers, alias Dieter Breuer, die op Jersey een louche advocatenbureau had, en er speciaal de vennootschap Veracomex voor oprichtte. Jonson Forwarding zorgde voor de expedities en Fons Daelemans werd uit het politieke milieu opgevist om de invloed die hij had in de Antwerpse havenkringen. Het vreemde was dat Custers omstreeks dezelfde tijd in dienst trad bij Jonson & Jonson als Anthony's rechterhand en z'n louche zaakjes van daaruit dirigeerde.’
Stevens zweeg even en keek naar Daelemans, maar die was bezig zijn pols met een zakdoek te verbinden.
Hij vervolgde: ‘Custers bleek een gewiekste zakenman te zijn. Jammer dat hij zich niet beperkte tot bonafide handeldrijven. Tegen de wil van Verlucht begon hij ook de Algerijnse staat en de assuradeurs op te lichten. Spoedig liepen de winsten in de miljarden en die werden via een ingewikkeld net van buitenlandse vennootschappen naar belastingvriendelijke of taxhavens overgesast. Zodra de assuradeurs lont begonnen te ruiken, liet Custers Veracomex zonder meer op de fles gaan. De woekerwinsten werden ondergebracht in vier buitenlandse holdings en legitiem gemaakt door ze in Eurotrucking te investeren. Daelemans verliet Jonson Forwarding en werd manager bij Eurotrucking. De Griekse benamingen voor die buitenlandse holdings moet hij gekozen hebben om mij desgevallend te kunnen incrimineren.’
‘En de hele tijd wist jij niets van dat alles?’ zei David, nog altijd sceptisch.
Stevens ging er niet op in. Hij wierp een rancuneuze blik naar Daelemans, maar die luisterde onverschillig.
‘Eurotrucking ging, met medeweten van Verlucht, de trafiek van gevaarlijke goederen met de veerboten naar Groot-Brittannië beheersen. Ze lieten alles als gewone goederen verschepen door gebruikmaking van valse declaraties. Het afdelingshoofd expeditie stelde me een paar weken geleden ervan in kennis, toen een van de schepen wat averij opliep en hij er bij toeval lucht van kreeg dat er met de DGF werd geknoeid.’
‘Ja. Dangerous Goods Forms. Ik heb toen INPRO gewaarschuwd, de dienst voor gevaarlijke producten, en die stuurde ons inspecteur Delcombe om de zaak uit te zoeken. Zelf ging ik ook op onderzoek uit en ik zette Verlucht onder druk. Die was aan de rand van een zenuwinstorting en biechtte alles op. Dat laatste op de avond van zijn dood.’
‘Kort voor hij het water werd ingeduwd, bedoel je. Door wie? Door jou of door Daelemans?’
Stevens keek David strak aan: ‘Geloof wat je wil. De waarheid is, dat hij bij mij thuis kwam voordat hij jou zou ontmoeten. Hij was zeer depressief. Voor hem was de EG-fraude een financieel spel geweest. Hij zag het niet als een vergrijp. Zoals mensen die zich aan belastingontduiking schuldig maken oordeelde hij, ten onrechte, dat hij de bedrieger bedroog. Maar door Custers en Daelemans werd hij meegesleurd in een maalstroom van misdadige handelingen.’
Stevens nam een slokje van zijn whisky en verzamelde zijn gedachten. Daarna vervolgde hij: ‘Als financieel vertrouwensman had Verlucht toegang tot de bankkluis van Custers, waarin de eigendomstitels bewaard werden van de holdings die Eurotrucking controleerden. Hij haalde ze eruit en deponeerde ze bij dezelfde bank onder de vier codewoorden waar het allemaal om te doen was. Hij voegde er ook kopieën bij van cheques aan Custers afgegeven voor commissies op wapenleveringen. Zo wilde hij Custers dwingen om ermee op te houden. Maar hij was niet sterk genoeg voor dat soort spelletjes. Toen jij dan ook nog op zijn bureau verscheen om hem op de rooster te leggen, ging hij helemaal onderuit.’
‘Onderuit? Wat bedoel je?’
Stevens glimlachte vaag. ‘Hij wilde alles aan jou opbiechten. Hij kwam me opzoeken voor hij naar het rendezvous met jou ging en vroeg of ik hem wilde vergezellen.’
‘Vandaar je verdachte aanwezigheid op de Scheldekade,’ zei David wrang.
Stevens schudde zijn hoofd en z'n glimlach kreeg iets droevigs.
‘Nee. Ik liet hem alleen naar jou toe gaan. Nadat hij van hier was vertrokken, vond ik zijn zelfmoordbriefje. Samen met een papiertje waarop hij me cryptografisch de code meedeelde.’ In gedachten liet hij het drankje in zijn glas ronddraaien. ‘Ik ben hem achterna gegaan en ik praatte hem dat zelfmoordplan uit z'n hoofd.’
‘Niet zo heel succesvol.’
Stevens keek met een beschuldigende blik naar Daelemans. ‘Daar zal hij wel meer van weten. Hij was Custers' handlanger voor de vuile karweitjes.’
David dacht erover na. Zoals altijd had de mooiprater voor alles een passende verklaring. Maar deze keer was er een hiaat. ‘Je probeert me iets op de mouw te spelden. Hoe verklaar je dat het zelfmoordbriefje de dag nadien in Verluchts kantoorsafe lag?’
Stevens glimlachte verontschuldigend. ‘Dat legde ik daar de volgende ochtend neer. In zijn kantoorsafe lag trouwens een…’ Hij aarzelde. ‘Ik kon niet weten dat jij de avond tevoren als een inbreker door de Jonsonbuilding had rondgezworven.’ Hij zweeg even en haalde z'n schouders op. ‘Ik wilde op dat ogenblik nog niet in de hele affaire betrokken worden.’
Het bleef even stil. Toen vroeg David sarcastisch: ‘Waarom niet? Omdat je eerst je deel van de koek wilde? Liever dan het gerecht in te lichten?’ Hij wist dat het onrechtvaardig was, maar kon niet verwerken dat Nicky's echtgenoot toch niet dé grote boosdoener bleek te zijn.
Stevens glimlachte flauwtjes. Vervolgens zei hij, bijna verontschuldigend: ‘Ik heb het gerecht niet ingelicht omdat ik geloofde dat Custers onder één hoedje speelde met Anthony.’
‘Zozo. Nu is Anthony weer de schuldige.’
Ze zaten elkaar een tijdje zwijgend aan te staren. Tegen zijn zin moest David accepteren dat hij Stevens verkeerd had beoordeeld. ‘Toen heb je natuurlijk de baron op de hoogte gebracht?’
‘Eh… nee. Die zou zoiets van mij niet aanvaard hebben. Maar…’ Stevens glimlachte zelfverzekerd, ‘ik had sinds enige tijd geruchten over een wijdvertakt complot naar de baron laten doorsijpelen.’ Zijn glimlach kreeg nu iets vergoelijkends. ‘Nicky hielp me daarbij.’
‘Nicky…?’
‘Verbaast je dat? Jouw ex. Of is het nu mijn ex?’ Stevens lachte met dandyachtige ijdelheid. ‘Zeg nu niet dat ze je niet heeft weten over te halen om je met de zaak te bemoeien. Haar interventie heeft alleszins meer geholpen dan mijn verdwaalde golfbal.’
David kreeg geen gelegenheid de volle betekenis van Stevens schertsende woorden tot zich te laten doordringen.
Met een vervaarlijke grauw sprong Virtus pardoes op Daelemans. Gelijktijdig knalde een pistool en Stevens zakte met een korte kreet in elkaar. In een oogwenk werd zijn overhemd ergens boven zijn maagstreek helderrood en de vochtige vlek breidde zich uit over z'n broek.
‘Verdorie,’ vloekte David, ‘verdorie, verdorie.’
Hij schopte het kleine zakpistool weg, dat Daelemans op een of andere manier te voorschijn had getoverd, en dat hij nu – ondanks de tanden van Virtus om z'n onderarm – met z'n linkerhand op hem probeerde te richten.
Terwijl David Simon Stevens voorzichtig languit op het tapijt legde – niet wetend hoe hem te helpen – baadden opeens het huis en de oprijlaan in het felwitte licht van koplampen en het blauwwitte schijnsel van zwaailichten van politieauto's.
Pas toen Monique en een inspecteur van de politie zich over de bewusteloze Stevens bogen, dacht David eraan Virtus van Daelemans weg te roepen.