16
‘Waarom eet je niet?’ vroeg Palmer, toen Winnie van tafel opstond zonder dat ze iets had aangeraakt.
‘Ik heb geen trek.’
Ze zette haar bord in de afwasbak en monsterde haar gezicht in de wandspiegel. Voorzichtig tastte ze aan haar wenkbrauw. De zwelling was zo goed als verdwenen en de donkergekleurde huid was tot geelblauw verbleekt.
‘Je zou je beter nog een dagje ziek melden,’ zei hij.
Ze veegde behoedzaam wat make-up over de pijnlijke plek. ‘Wil je dat ik mijn baan verlies?’ vroeg ze geïrriteerd. ‘Of mogen ze niet zien wat voor een bruut jij bent.’
‘Het was een ongelukje,’ zei hij agressief ‘Ik wilde je niet echt raken.’
Ze zette haar zonnebril op.
‘O nee?’ Haar ogen fonkelden strijdlustig achter de donkere glazen. ‘Wilde je me soms liefkozen? Nou, ik ken iemand die je daarin een lesje kan geven.’
‘Als je daar O'Kyle mee bedoelt, dan zal ik je…’ Hij bedwong zichtbaar een opkomende woede. ‘Ga je soms met hem samenhokken?’
‘Nee,’ zei ze, ‘ik ga bij mijn zuster inwonen.’
In de woonkamer rinkelde de telefoon. Ze maakte geen aanstalten hem op te gaan nemen. ‘Voorlopig tenminste,’ liet ze er uitdagend op volgen.
Hij ademde zwaar. ‘Probeer me niet opnieuw op stang te jagen…’ Hij zweeg in een poging zichzelf onder controle te krijgen. De telefoon begon opnieuw te rinkelen. Toen mompelde hij zachtjes voor zich uit: ‘Als je bij hem durft intrekken, maak ik jullie allebei…’ Voor de tweede keer onderbrak hij zichzelf.
De kleur trok uit haar gezicht weg. Met een woedend gebaar knipte ze het slot van haar handtas dicht en liep zonder nog een woord te zeggen de keuken uit. Hij bleef met een verbeten trek op zijn gezicht aan de keukentafel zitten en hoorde hoe ze met haar koffers de trap af zeulde. Toen de voordeur achter haar dichtviel, bleef hij met gebalde vuisten voor zich uit zitten staren. Het duurde een tijdje voor het tot hem doordrong dat al die tijd de telefoon was blijven rinkelen.
Hij schoof met een ruk zijn stoel achteruit en liep de woonkamer in.
‘Hallo.’
‘Meneer Palmer?’ vroeg een beschaafde vrouwenstem.
‘Ja,’ gromde hij, ‘wat moet je?’
‘U spreekt met de secretaresse van de directeur-generaal. Mijnheer Custers wil u dringend spreken.’
‘Meneer Ronald Custers?’ vroeg Palmer ongelovig. ‘De grote baas?’
‘Jazeker, meneer,’ zei de secretaresse, ‘ik verbind u door.’
Bijna onmiddellijk klonk de stem van Custers. ‘Richard? Hoe gaat het met je?’
‘Nou sir,’ antwoordde Palmer verward, ‘eigenlijk…’
‘Fijn,’ zei Custers, ‘dat doet me genoegen. Luister goed, Palmer. Ik weet dat je om elf uur aan boord van de Messenger moet zijn. Maar eerst moet je je bij kapitein Jones melden voor een vertrouwelijk gesprek.’
‘Vandaag, sir? Ziet u, ik voel me vandaag nogal…’
‘Vandaag, Richard. Zo dadelijk nog wel. In de Gentlemen's Club om tien uur. Hij zal je een uiterst belangrijke opdracht toevertrouwen. Als je die naar behoren uitvoert, zal het je ten goede komen. Begrijp je me?’
‘Niet helemaal, sir. Waar gaat het om?’
‘Dat kan ik je over de telefoon niet uitleggen. Het volstaat dat je weet dat ik volledig achter Jones sta. Kan ik op jou rekenen?’
Palmer begreep er niets van. ‘Eh … Ja zeker, sir.’
‘Nog iets, Richard. Dit is absoluut confidentieel. Je spreekt er met niemand over. Akkoord?’
‘Begrepen, sir,’ zei Palmer onzeker, maar de ander had de verbinding al verbroken.
In de Gentlemen's Club was, op twee schaakspelende officieren na, niemand aanwezig. Weifelend bleef Palmer in de leeszaal staan, zich afvragend of hij er wel goed aan zou doen bij de exploitant naar Jones te informeren. Precies op het moment dat hij besloot de schakers aan te spreken, zag hij de bootsman van de Messenger in de deuropening van het ernaast gelegen televisiezaaltje verschijnen. Hij probeerde zijn blik op te vangen, maar de bootsman veinsde hem niet te zien en liep gehaast naar de uitgang. Palmer stond zich nog af te vragen waarom de man zich gedroeg of hij iets voor hem te verbergen had, toen z'n aandacht werd getrokken door het geluid van een tv-toestel. In het televisiezaaltje vond hij kapitein Jones met languit gestrekte benen op een smalle bank, z'n aandacht gevestigd op een praatprogramma bij het ontbijt. Jones gebaarde dat hij in de stoel tegenover hem moest gaan zitten.
‘Bedien jezelf maar,’ zei hij en wees op de pot thee die onder een theemuts warmgehouden werd.
Palmer ging met zijn rug naar het scherm op de rand van de stoel zitten. ‘Nee, bedankt,’ zei hij.
Jones dempte met de afstandsbediening het geluid van de tv. Zonder zijn ogen van het scherm af te wenden vroeg hij: ‘Hoe is het met Winnie?’
Palmers ogen vernauwden zich tot smalle spleten.
‘Ik hoorde dat ze vanmorgen bij O'Kyle is ingetrokken,’ zei Jones langs z'n neus weg.
‘Hoor eens,' snauwde Palmer,' dat zijn uw zaken niet.’
Jones bleef nog even naar de tv-commentator luisteren. Toen dwaalde zijn blik langzaam naar Palmer en zijn bleekblauwe ogen monsterden hem van top tot teen.
‘Wat zou je ervan zeggen als ik je de kans gaf hem voor de bijl te laten gaan?’
‘Waarom zou u dat voor mij doen?’ vroeg Palmer achterdochtig.
Jones knabbelde aan een theekoekje. ‘Omdat we er allebei beter van kunnen worden.’
Palmer grijnsde. ‘Het is een idee dat het overwegen waard is.’ Hij ging wat makkelijker op de stoel zitten. ‘Vertel me maar wat ik daarvoor moet doen.’
De superintendent keek weer naar het scherm. Zijn stem was nauwelijks hoorbaar tegen de vrolijke achtergrondgeluiden van een tekenfilm.
‘De Messenger aan de grond zetten.’
Palmer staarde hem sprakeloos aan.
Jones rommelde met z'n wijsvinger in de theekoekjes voor hij zijn keuze maakte.
‘Je hebt het goed gehoord,’ zei hij. ‘Ik wil dat je de Messenger laat stranden op de Droogte van Schooneveld, net buiten Zeebrugge.’
Palmer slikte. ‘Waarom?’
‘Het waarom gaat je niet aan,’ zei Jones uit de hoogte. ‘Voor jou volstaat het te weten dat het in het belang is van de maatschappij.’
‘Het is niet eens uitvoerbaar. Zelfs als ik ertoe bereid zou zijn.’
De kapitein keek de stuurman strak aan. ‘Het is heel goed uitvoerbaar,’ zei hij grimmig, 'en als je doet wat ik zeg, zal O'Kyle de dupe van de historie zijn.
Palmer vroeg voorzichtig: ‘Zonder dat het mij m'n kop kost?’
De ander knikte. ‘Denk aan het telefoontje van vanmorgen.’ Zijn blik gleed naar de aerobic-danseresjes op het scherm. ‘Het brengt je 25 000 pond sterling op. Met een mooie auto en een bontjas bereik je bij de vrouwtjes nog altijd meer dan met een neukpartij.’
Palmer zat hem even verbaasd aan te kijken. Toen grijnsde hij breeduit. ‘U hebt gelijk. Zeg me maar wat ik doen moet.’
De superintendent haalde met tegenzin zijn blik van de dansende meisjes af. Met gefronste wenkbrauwen keek hij nadenkend naar de stuurman, alsof hij er niet zeker van was dat zijn enthousiasme echt was.
‘Oké,’ besliste hij, 'dan doen we het vanavond bij de afvaart in Zeebrugge, om 19.30 uur plaatselijke tijd.
Palmer knikte, afwachtend.
‘Uitstekend,’ zei Jones en ontvouwde een zeekaart die voor hem op het salontafeltje lag. ‘Op deze kaart werd door O'Kyle een koers uitgezet die dwars over de zandbank Scheur en de westelijke uitloper van de Droogte van Schooneveld gaat.’
‘Heeft die rokkenjager ook een hand in het spel?’ vroeg Palmer wantrouwig.
‘Nee,’ grinnikte Jones, ‘Ik gaf hem opdracht die koers uit te zetten.’
Palmer bestudeerde de kaart met een ongelovig gezicht.
‘Hé,’ zei hij, ‘hij heeft onderaan aantekeningen gemaakt. Het zijn de plaatsen waar gevaar is voor stranden.’
‘Dat is juist het mooie,’ grinnikte Jones. Hij pakte een vlakgom en vlakte sommige met potlood geschreven waarschuwingen uit. ‘Bij een nauwkeurig onderzoek herkent men het handschrift van O'Kyle en is hij het kind van de rekening.’
De glimlach verdween van zijn gezicht.
‘Zoals gebruikelijk brengt kapitein Levin het schip op zee,’ zei hij doodernstig. Zijn dikke wijsvinger beschreef de koers van het schip door de haven en door de vaargeul voor de haveningang. ‘De Pas van 't Zand,’ mompelde hij, 12,50 m diep.' Met zijn behaarde hand streek hij de kaart glad en wees op de boei Scheurzand. ‘Minder dan 5 zeemijl. Een halfuurtje varen. Hier verlaat de kapitein de brug en neem jij de zeewacht over. Je hoeft alleen maar de kaarten te verwisselen en de nieuwe koers te sturen. Volle kracht met de drie machines. Vijf minuten later zit de Messenger zo vast als een huis.’ Hij leunde zelfverzekerd achterover. ‘Heb je dat begrepen?’
‘Tja, volle kracht.’ De stuurman zoog peinzend op zijn onderlip. ‘Als we meer dan zestien knopen varen, krijgen we heel wat boegwater over de boegspade.’
‘Nou,’ zei Jones zorgeloos, ‘wat dan nog? De boegdeuren zijn toch waterdicht?’
Palmer bleef zorgelijk kijken. ‘Wat als de kapitein iets in de gaten krijgt?’
‘We gaan ervan uit dat dat ook gebeurt. Er is geen reden om te denken dat hij fouten maakt in de navigatie of – zelfs als hij in zijn kajuit is – de uitkijk verwaarloost. Hij zal naar de brug komen om te kijken wat er aan de hand is… om vast te stellen dat jij een foute koers volgt die de eerste stuurman heeft uitgezet. En aangezien die toch al een schip heeft doen stranden…’
Palmer grinnikte. ‘Geweldig.’
Hij dacht even na. ‘De kapitein zal me terug naar de oorspronkelijke koers bevelen.’
‘Geen bezwaar. Van het punt waar jij de koers verlegt, is het maar een kort stuk naar de zandbank. Zowat negen kabels*. Voor hij goed en wel de koers heeft gecorrigeerd, is het gebeurd.’
Palmer glimlachte vluchtig. ‘Dat wel,’ zei hij nog wat onzeker, ‘maar eh… is er geen levensgevaar voor passagiers en…’
Jones' onverschillige stem viel hem in de rede. ‘Helemaal niet.’ Hij boog zich voorover. ‘Luister, Palmer. We hebben het allemaal uitgekiend. Het is vandaag de zesde maart en de afvaart heeft plaats twee uur na hoogwater. Op dat ogenblik is de werking van de stromingen het geringst. Hooguit een dwarsstroom die je in de goede richting stuwt.’
Palmer knikte, min of meer overtuigd. ‘Ik neem aan dat u weet wat u doet.’
‘Daar kun je je laatste cent onder verwedden,’ grijnsde Jones en leunde achterover.
‘Daareven zag ik de bootsman hier naar buiten komen. Is hij ook betrokken in uw … eh… project?’
Jones boog zich met een ruk opnieuw voorover: ‘Je hebt hier niemand naar buiten zien komen, mister Palmer. Als je begrijpt wat ik bedoel.’
‘Ik denk van wel,’ zei Palmer aarzelend. ‘Trouwens… mij interesseert alleen wat O'Kyle eraan overhoudt.’
De superintendent leunde opnieuw achterover. Hij zag er een stuk rustiger uit. ‘Een paar jaartjes brommen. Daar kun je donder op zeggen.’ Hij haalde een envelop uit zijn zak. ‘Ik heb hier iets dat je intussen je zorgen zal doen vergeten.’
Palmer nam de envelop aan en gluurde er even in. ‘Hoeveel is het?’ vroeg hij, met een stem schor van ontzag.
‘Tienduizend pond,’ antwoordde Jones. ‘De rest krijg je morgen, als het voorbij is.’
Vanuit zijn hut zag kapitein Levin door de kajuitramen O'Kyle met grote passen naar het schip komen lopen. Op zijn schouder droeg de eerste stuurman twee lange stokken, waarvan de uiteinden ritmisch meedeinden met de bewegingen van zijn lichaam. Hij leek meer op een hengelaar, op zoek naar wat dobbervreugde, dan op een dekofficier, op weg naar zijn werk.
In gedachten verzonken streek Levin zijn bakkebaarden glad. O'Kyle was hoegenaamd niet de man zoals Jones hem die had afgeschilderd. Jones, nochtans zelf iemand die het niet zo nauw nam met de reglementen, had hem al herhaaldelijk voor O'Kyle gewaarschuwd. ‘Een louche kerel,’ had hij gezegd. ‘Je kunt er net zo min op steunen als op een gebroken stok. Maar het is een perfecte zondebok.’ Op zijn vraag wat hij daarmee bedoelde, had Jones grijnslachend gevraagd: ‘Weet je niet wat dat is, een zondebok? De oude Israëlieten joegen een bok de woestijn in, maar eerst hadden ze hem met al de ongerechtigheden van het volk beladen. Handig, nietwaar?’
Colin O'Kyle was door de open boegpoort in het schip verdwenen. Kapitein Levin overtuigde zich ervan dat zijn uniform keurig zat voor hij de kajuit verliet. In de messroom zat hij zich bij een kop thee nog steeds af te vragen wat O'Kyle met die stokken van plan was, toen Palmer binnenkwam en zich een koffie aan het koffiezetapparaat inschonk. Hij haalde een heupfles uit zijn jaszak en goot er een scheut whisky bij.
‘Is het daarvoor niet wat te vroeg?’ vroeg de kapitein.
De vraag irriteerde de stuurman. Hij schokte met zijn schouders en deed nog een kleine scheut in z'n koffie. ‘Wat voert O'Kyle uit in de werkplaats van de scheepstimmerman?’ vroeg hij.
‘Peilstokken maken,’ zei O'Kyle vanuit de deuropening.
Zijn onverwachte tussenkomst verraste Palmer zodanig, dat hij een deel van zijn koffie over zijn schoenen morste.
Hij keek vals. ‘Weet je niets beters te doen dan mensen van achteren te besluipen.’
‘Ik dacht dat zoiets veeleer jouw specialiteit was,’ zei O'Kyle beminnelijk.
De kapitein kwam tussenbeide. ‘Waarvoor heeft u peilstokken nodig?’
‘Neem me niet kwalijk, kapitein,’ antwoordde O'Kyle voorzichtig, ‘maar ik ben niet van plan straks in Zeebrugge opnieuw een fictieve diepgang in het officiële logboek te registreren.’
Palmer snoof luid. ‘Meneer komt ons de wet voorschrijven.’
De kapitein veegde een denkbeeldig stofje van de gouden strepen op zijn mouw.
‘U hebt zelf ondervonden hoe moeilijk het is de juiste diepgang af te lezen,’ zei hij betweterig. ‘Wat u ook doet, het blijft mis of raak kleunen.’
O'Kyle schoof een drie meter lange lat naar hem toe. Op gelijke afstanden had hij met rode verf merktekens aangebracht.
‘Hiermee laat ik vanuit de geopende hekpoort de afstand meten van het G-dek tot het wateroppervlak. Het is daarna een koud kunstje om de diepgang te berekenen. Met de andere peilstok doen we hetzelfde aan de boegpoort.’
‘U doet maar,’ zei de kapitein met uitdrukkingsloze stem, ‘zolang u maar niet meer dan 5,68 m gemiddelde diepgang in het logboek registreert. Dat is nu eenmaal de gedragslijn die ons door de directie wordt opgelegd. En hun wil is onze wet.’
Het samenzijn met O'Kyle in dezelfde ruimte werkte Palmer in toenemende mate op de zenuwen. Hoewel de stuurhut zich over de volle breedte van het schip uitstrekte en de ander een eind van hem af stond, onderging hij zijn tegenwoordigheid als een lichamelijke afstraffing. Verbeten staarde hij naar de eerste stuurman die – zijn rug naar hem toegekeerd – door zijn kijker de vaarroute inspecteerde. Hij kon de gedachte niet van zich afzetten dat Winnie met deze man naar bed wilde, dat die haar met zijn lichaam zou bedekken, terwijl zij met haar kleine handen in dat tot laag in de nek groeiende krulhaar zou woelen. Hij zou liever sterven dan zoiets te laten gebeuren. Maar voor hij naar de hel vertrok, zou hij er voor O'Kyle een plaats reserveren.
Met een van haat en afkeer vertrokken gezicht verliet hij de brug.
Door de onverzoenlijke weerzin in de blikken van Palmer had O'Kyle de kriebels tussen zijn schouderbladen gekregen en het was een hele opluchting toen de ander met een driftig gebaar de deur opende en de brug verliet. In zekere zin had O'Kyle met hem te doen en nu betreurde hij het bijna dat hij opnieuw met Winnie was gaan scharrelen. Het sop was de kool niet waard.
De gedachten van de eerste stuurman draaiden als een mallemolen om de moeilijkheden met Palmer, de telefonische bedreigingen en de onbegrijpelijke eis van Jones, om een kortere – en onveiliger – vaarroute uit te stippelen. Hij piekerde over het verband tussen die dingen en terwijl de Messenger gestaag doorvoer, verdeelde hij plichtmatig zijn aandacht tussen het radarscherm en de uitkijk, zonder een ogenblik een onverklaarbaar gevoel van naderend onheil van zich af te kunnen zetten.
Toen ze ongeveer driekwart van de vaarweg hadden afgelegd, verscheen kapitein Levin op de brug. Hij legde z'n pet op het kastje met de noodseinen.
‘Bent u al begonnen met het ballasten?’ vroeg hij.
‘Nog niet, sir,’ antwoordde O'Kyle.
De kapitein keek hem streng aan. ‘Waarom niet?’
‘Eh… het schip luistert niet zo best naar het roer als het diep ligt met de kop. Vooral het manoeuvreren in de haven is…’
Dave Levin wist dat zijn eerste stuurman gelijk had. Om in Zeebrugge het bovenste autodek te kunnen laden, liet men de boeg zakken door de voorste ballasttanks te vullen. Om tijd te winnen begon men daarmee al in volle zee, een operatie waardoor het schip erg koplastig werd. Hij schokschouderde.
‘Ballasttanks nummer 3 en 4 vullen,’ beval hij knorrig, ‘met beide pompen.’
Zijn rechterooglid zakte nauwelijks merkbaar omlaag. 'Over het binnenvaren hoeft u zich geen zorgen te maken, mister O'Kyle. Dat is nog altijd de taak van de kapitein.
Tijdens de overtocht naar Zeebrugge was Palmer vrij van wacht. In de messroom hingen zeekaarten van de Belgische kustgebieden aan de wand. Af en toe een slok drinkend uit zijn heupfles, bestudeerde hij de kaart van het gebied tussen Duinkerken en Vlissingen. Met zijn vinger volgde hij de denkbeeldige lijn naar de Droogte van Schooneveld, waar hij de veerboot aan de grond moest zetten. In zijn zeemansbestaan had hij al heel wat voorschriften aan zijn laars gelapt, maar nog nooit had hij bewust iets gedaan waardoor de veiligheid van het schip in het gedrang kwam. Het was allemaal de schuld van O'Kyle.
De heupfles was leeg. Palmer begaf zich naar een van de taxfreeshops op het C-dek en kocht een fles maltwhisky.
De kiosksteward overhandigde hem de fles met een knipoog. ‘Je kent toch het verschil tussen een vrouw en een fles drank?’ vroeg die grinnikend. ‘Nee? Nou, na gebruik is de fles leeg en het vrouwtje vol. Haha.’
Palmer pakte hem de fles uit zijn handen en liep weg zonder een woord te zeggen. In zijn kajuit ging hij gekleed op zijn kooi liggen en verbrak het zegel. Uit de fles drinkend staarde hij door de patrijspoort naar de heldere hemel en hij was zich ervan bewust, dat hij op een roetsjbaan zat en naar de eeuwige verdoemenis afgleed. Zijn zenuwen voelden als verdoofd en de drank had er niet de minste uitwerking op.
Toen ze de haven van Zeebrugge binnenvoeren, begaf hij zich, zonder merkbare tekenen van dronkenschap – afgezien van z'n bloeddoorlopen ogen – naar het G-dek om toezicht te houden op het aanmeren aan de aanlegplaats nummer 12 van de Kennedykaai. Met op elkaar geklemde tanden stond hij te kijken, hoe de boegdeuren werden geopend en een ononderbroken stroom van personenauto's en vrachtwagens van het schip naar de kade rolde. Hij sprak geen woord méér dan hoogst nodig was.
Endnotes
* Afstandsmaat, vrij algemeen op 1/10° Zeemijl = 185 m gesteld.