6

‘Almachtige God,’ dacht Monique, ‘hier kom ik nooit meer uit.’

Hoewel ze nog bij volle bewustzijn was en uit alle macht vocht om haar zenuw- en spierstelsel te beheersen, had ze geen controle meer over haar lichaam. Het was een gevoel zoals ze soms had – vlak voor het inslapen – als ze merkte dat haar lichaam haar al was voorafgegaan en weigerde nog verder aan haar wil te gehoorzamen.

Ten slotte slaagde ze erin haar ogen te openen, maar ze sloot ze onmiddellijk weer, omdat de duisternis buiten haar nog angstaanjagender was dan die binnenin.

Het overkwam haar voor de derde keer dat ze in dit soort trancetoestand raakte. En iedere keer was de dood ermee gemoeid geweest.


Ze lag in een strandstoel en koesterde zich in de warmte van een mooie zomerdag. Vanuit zee waaide een lichte bries landinwaarts en die gaf haar precies de koelte die ze nodig had. Het leek wel of de zon een verlammend effect op haar uitoefende want ze zag alles zoals in een boze droom voor zich, gebeuren. Ze wist bij voorbaat hoe het ging eindigen, maar ze was niet in staat er iets tegen te ondernemen.

Adam en Anthony waren aan het waterskiën. Ze zag Anthony zijn broer uit het water oppikken. De twee broers stonden nu rechtop in de boot en Monique hoorde hun twistende stemmen – meegedragen door de wind – over het water klinken. Die twee maakten de laatste tijd meer en meer ruzie. Vanzelfsprekend gebeurde dat alleen maar als vader niet in de buurt was.

De speedboat was het gezamenlijk bezit van de broers. De buitenboordmotor van 140 pk was wel snel genoeg, maar kon die snelheid niet altijd aanhouden, door de wijzigende weerstand van de skiërs in het water. Daarom had Anthony, tegen de wil van zijn vader, de motor ingewisseld voor een van 225 pk. Om het prijsverschil te kunnen betalen liet hij een paar vrienden, die ook een raceboot hadden, tanken op de rekening die de baron voor z'n zonen bij een handelaar in scheepsbehoeften had geopend.

Adam was het daarmee niet eens. Hij gesticuleerde wild. ‘Het is oneerlijk. Ik doe niet mee.’

Anthony haalde onverschillig de schouders op. ‘Dan blijf je aan wal.’

‘Nee. Het is ook mijn boot.’

‘Een mietje hoort niet in een raceboot.’

Adams stem klonk hoog en schril. ‘Mietje? We zullen zien wat vader erover zegt.’

‘O ja?’ schreeuwde Anthony. ‘Als je hem er ook maar één woord van zegt sla ik je beurs.’

Hij ging kwaad zitten en draaide met een ruk aan de gashandel, zodat de speedboat vooruit schoot. Door de schok verloor Adam zijn evenwicht en viel achterover tegen het dolboord aan.

Hij krabbelde op handen en knieën overeind en, haalde uit naar Anthony, maar die hield met zijn lange arm Adam plagend van zich af en verhoogde met de andere hand fors het toerental van de motor. Beukend op de lichte deining racete de boot over het water. Pas op het allerlaatste ogenblik zag Anthony het rotsblok dat boven de waterspiegel uitstak. Hij gooide het roer om en sprong overboord. De raceboot spatte tegen de rots uiteen.

Monique lag in een op de dood gelijkende trance in haar stoel, niet in staat tussenbeide te komen of hulp te halen. Ze zag dat Anthony naar het strand zwom, het bewegingloze lichaam van Adam meetrekkend. Hij kwam uit het water en zijn lange gestalte torende boven haar uit. Zijn gezicht was asgrauw.

‘Het was een ongeluk, zus. Ik kon het niet helpen.’

‘O God,’ snikte Monique.

Anthony staarde met een van emotie vertrokken gezicht naar Adam, die op z'n rug op het zand lag. ‘Hij is dood,’ fluisterde Anthony. Er verscheen een uitdrukking van afschuw in zijn ogen. ‘Hij is dood,’ herhaalde hij met omfloerste stem, ‘en vader zal mij de schuld ervan geven.’


‘Nicky? Ben je daar? Hier David.’

Zijn stem bracht haar even tot de werkelijkheid terug. Ze probeerde hem te antwoorden, maar – al was ze volledig bij bewustzijn – haar geest kon haar lichaam niet commanderen. Ze verzamelde wanhopig al haar energie en in gedachten riep ze zijn naam en schreeuwde hem toe dat hij haar voor eens en voor altijd moest bevrijden uit de eenzame duisternis van haar verdriet. Zodat ze nooit meer haar toevlucht zou nemen tot de narcose van de alcohol, zoals ze dat ook die middag in het exclusieve Hyatt-Regencyhotel van Carmel had gedaan.


Van het zonneterras af zag ze Philip aan Davids duim trekken om hem te bewegen mee te gaan zwemmen, maar haar man liet zich niet meetronen. Zelfs tijdens hun vakantie bleef hij bezig met zijn zaken en hij had een telefoon bij zijn tafeltje staan, naast het zwembad.

Ze gaf de kelner een teken en die bracht haar zonder vragen een scotch on the rocks. Haar vierde, sinds David uren tevoren met telefoneren was begonnen. Haar ogen dwaalden over zijn door de zon gebruinde lichaam en ze zag hem nee schudden terwijl hij sprak, waardoor de zon in zijn -vroegtijdig zilvergrijs geworden – haarbos glinsterde. Ze wist zeker dat hij haar nog nooit bedrogen had, hoewel ze hem desondanks toch niet voor zich alleen had gehad; haar vader had hem meer ingepalmd dan een maîtresse ooit had kunnen doen.

Philip voelde zich blijkbaar ook aan zijn lot overgelaten en liep nu – de armpjes balancerend als was hij een koorddanser – over de rand van het zwembad. Ze overwoog om op te staan en hem van het water weg te halen, maar het leek wel of haar benen aan haar stoel vastgebonden waren. In een trancetoestand zag ze haar kind de trap van de springtoren beklimmen en de handjes boven het hoofd samenvouwen voor hij van de toren sprong.

Toen zijn hoofdje de opverende springplank raakte, bleven haar hartslag en ademhaling onveranderd voortgaan, terwijl al het andere in haar stierf.


‘Nicky? In godsnaam Nicky! Ben je daar?’

Ze herkende zijn stem en toen ze ook nog het geblaf van Virtus hoorde, glimlachte ze. David keerde altijd bij haar terug.

Ze opende haar ogen en riep zijn naam, maar uit haar keel kwam niet meer dan een schor, nauwelijks hoorbaar gefluister. Met de vlakke hand sloeg ze zachtjes jammerend op de deur waar ze tegenaan lag en die ze – in haar verwarring en in de angstaanjagende duisternis – niet zonder hulp kon openen.


In de wasplaats werden alle kleine geluiden overstemd door het ver verwijderde dreunen van draaiende motoren. Sinds korte tijd was er nog een nieuw geluid bijgekomen. Het floepende lawaai van de wentelwieken van een helikopter. Daardoor hoorde David zomin als O'Kyle het hulpgeroep van Monique. Maar het gehoor van een hond is op z'n minst zestien keer zo scherp als dat van de scherpst horende mens; ook bezat Virtus een verbazingwekkend vermogen om een geluid in de ruimte te lokaliseren. De hond hield met gespitste oren zijn kop schuin, ging toen – de pijn negerend – even op de achterpoten staan en blafte naar de toiletten in de hoogte.

‘Daarboven zit iemand opgesloten,’ zei David.

In het gekantelde schip vormden de wc's nu op elkaar gestapelde hokjes.

‘Je kunt aan de achterkant naar boven klimmen,’ zei O'Kyle.

De wanden van de hokjes reikten niet tot wat vroeger de zoldering was, maar bleven daar een vijftig centimeter van af. Zonder een moment te aarzelen klom David van de ene wc naar de andere. Toen hij haar in de voorlaatste gevonden had, kroop hij in de kleine ruimte en begroef zijn gezicht in de stof van haar jasje. Ze lachte en huilde tegelijk, nam zijn hoofd tussen haar handen en kuste hem op z'n mond. Ze schrok toen ze de levenloze kilte van zijn lippen voelde.

‘Arme kleine David,’ snikte ze, ‘je bent zo door en door koud.’


Hij hielp haar omlaag tot waar de eerste stuurman wachtte. Zonder moeilijkheden kruisten ze de dwarsgang over het vlot van zwemvesten. Anthony lag met gesloten ogen in een foetushouding op zijn zij. Hij ademde licht en oppervlakkig.

Monique boog zich over hem heen. ‘Tony? Hoor je mij? Wat is er met je?’

Hij opende moeizaam z'n ogen. ‘Verrekte pijn, zus.’

‘Hier is een opkikker, meneer,’ zei O'Kyle en overhandigde hem de heupfles.

Anthony nam gulzig een paar teugen tot hij zich verslikte. Ze keken zwijgend terwijl hij hoestend op adem probeerde te komen.

‘Jullie kunnen beter ook een paar slokken nemen.’

Monique weigerde, maar David nam de fles met trillende hand aan. De drank brandde hem in de keel. Daardoor ging hij de kou nog erger voelen.

O'Kyle maakte een snuivend geluid.

‘Doe maar liever die aansteker uit, meneer.’

David doofde het vlammetje. ‘Waarom?’

‘Ruikt u dat niet? Benzinedampen. Als de boel in de fik gaat, is het met ons ook afgelopen.’

‘Goeie hemel,’ zei Monique. ‘Waar komen die vandaan?’

‘De autodekken. Uit de tanks van personenauto's en trucks die ondersteboven liggen,’ veronderstelde David. ‘De stank is sterker in de buurt van de trappen.’

‘We moeten hier weg,’ zei O'Kyle. ‘We zullen door de hoofdgang naar de stuurhut lopen. Vandaar kunnen we op de romp. Ik geloof dat er al redders langszij zijn.’

‘Hoe vinden we onze weg in het donker?’ vroeg Nicky met een klein stemmetje.

David zei: ‘Virtus wijst ons de weg. We moeten alleen maar dicht bij elkaar blijven.’

‘Ik kan niet lopen,’ steunde Anthony. ‘Geen stap meer. Jullie begrijpen het niet.’

‘Kom nou, meneer Montagne,’ zei O'Kyle. ‘Moed houden.’

Ze vorderden langzaam, David voorop met Virtus naast zich aan de lijn. Monique liep nauwelijks één stap achter hem, zich vasthoudend aan zijn broeksriem, en Anthony volgde dicht achter haar, steunend op de schouder van de eerste stuurman.

Halverwege de hoofdgang bleef Virtus onverwacht staan en hij snuffelde argwanend aan iets dat hun doorgang blokkeerde. De anderen liepen tegen David aan en heel even stonden ze bijeen op een klein oppervlak. David tastte voorzichtig met zijn voet naar de hindernis.

Op hetzelfde moment dat hij zich realiseerde dat ze niet op de gladde wand, maar op een dubbele houten deur stonden, klapte die als een valluik onder hun voeten open.

‘David! Help!’ gilde Nicky.

Ze klampte zich wanhopig aan zijn broeksriem vast. Hij probeerde z'n gewicht naar voren te verplaatsen, maar het lukte niet en hij werd mee omlaag getrokken. Te laat liet hij de lijn los en aan het krassen van de nagels hoorde hij dat ook zijn hond werd meegesleurd.

Ze kwamen met een plons in het ijskoude water terecht en een onmeetbaar onderdeel van een seconde later vielen O'Kyle en Anthony boven op hen.


Rondom het schip was een nooit geziene internationale reddingsactie op gang gekomen. Tientallen kleine en grote schepen, sleepboten, kustvaarders en marineschepen, waren aan het werk en riskeerden aanvaringen in hun pogingen het gestrande schip zo dicht mogelijk te naderen.

Het bergingsvaartuig Zeebrugge 1 manoeuvreerde zich met zijn stompe voorsteven tot tegen de bovenbouw van de Messenger en verlichtte een deel van de romp met de schijnwerpers van zijn hijsblokken. De sleepboten kwamen langszij liggen en gebruikten de Zeebrugge als een ponton, waarover ze de drenkelingen van het rampschip konden afhalen.

Op de marinebasis installeerde de zeemacht een luchtvaartcontrolecentrum voor de helikopters van de andere gewapende machten, die met duikers onderweg waren.

Aan wal werd, een kwartier na het door de Sanderus uitgezonden alarm, een crisiscentrum geïnstalleerd in het sluiscontrolegebouw van Zeebrugge en het provinciale rampenplan werd gestart. Het onnodige scheepsverkeer werd stilgelegd en er werd orde geschapen in de chaos, die dreigde te ontstaan door de toevloed van anonieme helpers – uit alle lagen van de bevolking – in een spontane uitbarsting van hulpverlening.

Met de Zeebrugge I waren twee duikers meegekomen. Onderweg trokken ze hun duikerpakken aan en zodra het bergingsschip gemeerd lag, lieten ze een rubberboot te water. Ze voeren langs het wrak en zochten met hun handlampen de zee af. Daarna manoeuvreerden ze de rubberboot via de openstaande boegdeuren in het autoruim, maar de toegang werd hun versperd door een ondoordringbare muur van autowrakken. Ze keerden terug naar de bergingsboot en klommen vandaar op de romp van het schip. Ze kwamen bij de houten deur van de ongebruikte ontsnappingsslurf en tot hun opluchting was die niet gesloten. Bij het licht van hun handlampen zagen ze in de diepte de radeloze gezichten van tientallen schipbreukelingen. Ze lieten een touw zakken, maar niemand had de kracht zich eraan op trekken. Toen bracht iemand van de bergers hun een loodsladder en ze daalden zelf af in het ruim. Een deel van de mensen stond tot aan de borst in het ijzige water. Hoelang al? Eerst vrouwen en kinderen, hadden ze afgesproken, maar er was geen tijd om te kiezen. Ze grepen wie ze te pakken konden krijgen en duwden hen de ladder op. Toen ze terugkeerden voor de volgenden, was het voor sommigen al te laat.

Gaandeweg verstomde het geroep om hulp. De duikers gingen nu – met gevaar voor hun leven en met lantaarns waarvan de lichtbundels niet verder reikten dan twee of drie meter – dieper in het ruim en baanden zich een weg door het puin van meubels en persoonlijke voorwerpen.

Toen ze in de onmiddellijke nabijheid geen overlevenden meer vonden, besloten ze zich in het labyrintachtige interieur van het schip te wagen om in de kajuiten naar drenkelingen te zoeken.

Ze namen de loodsladder en een touw mee en liepen door een wereld op z'n kop, waar gangen verticale schachten waren geworden en trappen horizontaal langs de muren liepen. Ze ademden de gassen van stookolie in en roken de geur van voedsel, alcohol en braaksel. Ze beschikten niet over reservebatterijen voor hun handlantaarns en toen ze vanuit het midscheepse hoofdtrappenhuis de hoofdgang van het B-dek betraden, liet een van hun lantaarns het afweten.


Toen O'Kyle en Anthony als molenstenen op David terechtkwamen, ging hij voor de tweede keer kopje onder. Hij kwam weer boven, het water uit zijn longen hoestend en zocht, wanhopig om zich heen tastend, naar Nicky. En naar Virtus.

Hij hoorde het dier dichtbij in het water ploeteren.

‘Hier Virtus.’

De hond kwam met krachtige slagen van zijn voorpoten naderbij gezwommen en z'n krampachtig gekromde nagels trokken diepe kerven in Davids voorhoofd. Hij greep hem bij de halsband en de hond kwam watertrappend naast hem.

‘Nicky,’ riep David. ‘Waar ben je?’

O'Kyle antwoordde: ‘Deze kant op, meneer. Hier kunnen we staan.’

‘Waar is mijn vrouw?’ schreeuwde David.

Hij zwom de kant van O'Kyle uit. Na een paar slagen stootte hij tegen rijen bioscoopstoelen.

‘Klim naar de hoogste rij,’ zei O'Kyle. ‘Dan zit u droog. Meneer Montagne zit hier ook.’

‘Verdomme, kerel! Waar is Nicky?’

Hij liet zich opnieuw in het water zakken. Het was zo donker dat hij niet wist welke kant hij uit moest.

‘Zoek haar Virtus. Zoek!’

Virtus zwom zonder aarzelen de andere kant op en David trapte woest mee. Toen had hij onverwacht een klis haar in zijn hand. Hij trok en Nicky klemde zich opeens met beide armen om zijn hals en dreigde hem te verstikken.

‘Kalm, liefje. We halen je eruit.’

Ze kalmeerde onmiddellijk en liet zich gewillig door hem meetrekken. David oriënteerde zich op het geluid van O'Kyles stem. De eerste stuurman hielp hen over de stoelen klimmen tot ze helemaal uit het water waren. Ze trokken Virtus mee en, nadat die het water uit zijn vacht had geschud, rolde hij zich op en kwam bibberend tegen David aanliggen. Monique nestelde zich aan de andere kant en de ontzaglijke kou maakte hun gezamenlijke lichamen tot één rillende massa, waaruit alle warmte en kleur verdween en waarvoor een diepzwarte en onverzoenlijke leegte in de plaats kwam.

Iemand manipuleerde zijn bewustzijnsniveau, zodat zijn vermogen tot besef als een flakkerende kaarsvlam van het bewuste naar het onbewuste heen en weer ging. Een stem sneed als een blikschaar door zijn hersenen en vulde de leegte op met een pijn die men beter met rust had kunnen laten.

‘Niet slapen, meneer Marcke,’ zei O'Kyle. Met de vlakke hand gaf hij hem een paar klapjes in zijn gezicht. David opende zijn ogen. De ijzige kou liep nu als vloeibare stikstof door zijn aders. Hij draaide zijn hoofd om. Monique lag tegen hem aan, met nietsziende, halfgesloten ogen, het gezicht krijtwit.

Hij ging met een ruk overeind zitten en wendde zich tot O'Kyle. ‘Heb je nog whisky?’

Moniques oogleden trilden. David verbeeldde zich dat ze glimlachte. ‘Nee,’ fluisterde ze. ‘Ik drink niet meer. Nooit meer.’

Anthony steunde. ‘Ik wel. Geef die fles maar aan mij.’

O'Kyle gaf hem de fles. ‘Zuinig zijn, meneer Montagne. Het kan nog even duren voor we hier uit zijn.’

Toen realiseerde David zich dat er licht was. Het was een uiterst zwak en onregelmatig, teruggekaatst licht, dat bewegende schaduwen vormde en de diepe duisternis minder donker maakte. Hij keek omhoog. De deuropening tekende zich een drietal meter boven hun hoofden af tegen een lichtere achtergrond.

‘Ik kan jullie zien,’ zei hij verbaasd. ‘Waar komt dat licht vandaan?’

‘Helikopters die boven het wrak vliegen,’ antwoordde O'Kyle. ‘Het licht van hun zoeklichten wordt weerkaatst door de ramen van de stuurboordkajuiten boven ons. Wij zitten in het bioscoopzaaltje aan de andere kant van de hoofdgang.’

David keek op zijn polshorloge, maar dat was stuk. ‘Hoe laat is het?’ vroeg hij.

O'Kyle schudde zijn hoofd. ‘Omstreeks middernacht. We zitten hier al een hele tijd.’

‘Dan zal redding niet lang meer uitblijven.’

‘Tja…’

‘Wat scheelt eraan?’

‘Onze kleren zijn kletsnat, meneer. Het water is hooguit een paar graden boven het vriespunt.’

‘Nou en…?’

‘Onderkoeling. Het gevolg is een vertraagde stofwisseling en minder zuurstofverbruik. Dat kan hartstilstand veroorzaken.’

‘Zo.’

Het verbaasde hem niet. Hij had al twee keer in het water gelegen en voelde wel dat zijn krachten snel afnamen. Er moest iets gebeuren. Hij kuste Nicky op de lippen.

‘Ik ga je je natte kleren uittrekken.’

Ze glimlachte treurig. ‘Verkeerd moment, kleine David.’

Gewillig liet ze haar jasje en blouse uitdoen. Daarna deed hij haar natte beha uit. Haar kleine borsten lichtten bleek op in het diffuse licht en hij verlangde ernaar om zijn gezicht er tegenaan te vleien en zijn ogen te sluiten. De eerste stuurman hielp hem om het water uit de kledingstukken te wringen. Daarna gebruikte hij de blouse als een handdoek en wreef ermee over haar borst en rug in de hoop daarmee haar bloedcirculatie op gang te houden. Vervolgens trok hij haar de verkreukelde kleren weer aan. Ze liet hem begaan en in haar ogen zag hij een vage tevredenheid.

‘Kom dicht bij me,' zei ze moeizaam. Samen sterven kan niet zo erg zijn.’

Hij had moeite met zijn stem. ‘Gekke meid.’

Al zijn tederheid ging naar haar uit, zoals hij nog nooit eerder had gevoeld. Hij trok haar naar zich toe zodat haar hoofd op zijn borst kwam te rusten en sloot zijn ogen.

O'Kyle zei met matte stem: ‘Niet slapen, meneer Marcke. U moet in beweging blijven.’

‘Natuurlijk,’ mompelde hij.

Ze bleven een poosje zwijgend tegen elkaar gedrukt zitten. Door de verticale positie van de vloer gebruikten ze de rugleuningen van de stoelen als zitting, de voeten gesteund op de stoelenrij onder hen. Het was niet zo heel makkelijk, maar ze zaten tenminste droog. Hij dacht aan Virtus en kneep hem liefkozend in de vacht van zijn nek, maar de hond reageerde niet. Onderzoekend streek hij over het hondenlijf en toen hij aan de achterpoot voelde, hield hij geschrokken z'n adem in. Net boven de hiel was het bot voelbaar gebroken.

‘Arme Virtus.’

De hond hief de kop op en gaf hem z'n karakteristieke neusduwtje. Het was maar een flauwe afschaduwing van z'n gewoontetrekje.

‘Rust maar, Virtus. Ik zorg wel voor je.’

Hij keek naar de bewegende schaduwen, luisterde naar het floepfloep van de helikopters en hij besefte dat er niets anders op zat dan alles over zich heen te laten gaan. Dus kroop hij dicht tegen Nicky aan en sloot opnieuw zijn ogen. Het lawaai van de helikopters werd afwisselend luider en stiller, zoals een radio-ontvangst die plotseling opkomt en weer inzinkt.

‘Tony?’

Monique boog zich voorover om Anthony beter te kunnen zien. ‘Tony! Hoor je me?’ Haar lichaam trilde van de inspanning die het spreken haar kostte.

‘Ja. Wat wil je?’ Zijn stem was zwak.

‘Hoe is het met je?’

Het duurde even voor Anthony antwoordde.

‘Het… het is met ons gedaan.’

‘Ach wat. Moed houden, jongen.’

Anthony maakte een raspend geluid. ‘Het is mijn schuld niet, zus.’

David kwam tussenbeide. ‘Van wie dan wel?’

Anthony aarzelde. ‘Vraag het de stuurman. Die weet er alles van.’

‘Wat bedoelt u, meneer?’ vroeg O'Kyle.

Het gezicht van Anthony kreeg een gemene uitdrukking. ‘Ik vertelde jullie toch al dat ze van plan waren het schip op de Droogte van Schooneveld vast te zetten. De stuurman werkt voor de chunnel.’

‘Wat zegt u, meneer?’ vroeg O'Kyle verbijsterd. ‘Hebt u uw verstand verloren?’

‘Hij heeft het opzettelijk verknoeid,’ zei Anthony beschuldigend. ‘Door zijn schuld gaan we er allemaal aan.’

‘Hij ijlt, meneer,’ zei O'Kyle tegen David. Er klonk eerlijke verontwaardiging in zijn stem. ‘U was op de brug toen het gebeurde. Het moet een aanvaring geweest zijn. Een obstakel onder water. Of een aanslag. De Droogte van Schooneveld is op zijn minst een kwartier varen. We waren nauwelijks buitengaats toen het gebeurde.’

‘Sabotage,’ hield Anthony koppig vol. ‘Het is niet de eerste keer dat hij zoiets doet.’

David dacht erover na. ‘Hoe weet je dat hij voor de chunnel werkt?’ vroeg hij ongelovig.

Door een lichtweerkaatsing konden ze elkaar een korte tijd heel duidelijk zien. Anthony kneep gemelijk de lippen op elkaar.

‘Van Custers… Die heeft zo zijn bronnen om dingen aan de weet te komen.’

Het bleef stil.

David zei: ‘Dat Custers er meer over weet, zit er dik in. Maar je bent op z'n minst even schuldig. Heb je dan helemaal geen schuldbesef?’

Anthony keek naar David met een lome glimlach. ‘Schuldvraag. Schuldgevoel,’ zei hij met duidelijke minachting. ‘Allemaal voer voor sukkels. Verdomme, David. Als we hieruit komen, zijn we walgelijk rijk.’

Er heerste een lange, verstikkende stilte.

Monique fluisterde langzaam, met zwakke stem, maar ieder woord benadrukkend: ‘Vader had gelijk. Je bent krankzinnig. Ze moeten je opsluiten.’

‘Krankzinnig?’

Toen gebeurde het ineens allemaal tegelijk.

Anthony kwam woedend overeind. Zijn gewonde knie kon zijn gewicht niet dragen en boog dubbel. Met zijn niet-gewonde hand zocht hij een houvast aan zijn stoel.

Virtus hief zijn kop op en blafte zwakjes. David en O'Kyle keken allebei omhoog.

Vanuit de deuropening scheen iemand met een lantaarn op het verkleumde groepje en zei: ‘Hello! We komen jullie eruit halen.’

Anthony kon zich niet tegenhouden. Hij slaakte een gesmoorde kreet en gleed omlaag, van de ene rij stoelen op de andere. Zonder noemenswaardige plons verdween hij in het water.