1

De Duitse herdershond rook het gevaar. Zijn nekharen gingen overeind staan en zijn achterhand zakte nauwelijks merkbaar omlaag. Toch bleef hij – zoals voorgeschreven -met z'n schouderblad ter hoogte van Davids linkerknie meelopen.

‘Rustig, Virtus,’ suste David.

Het dier bezat al de kwaliteiten van een kampioenshond, maar ditmaal vergiste het zich stellig. David wist met zekerheid dat de overvaller zich tweehonderd meter voorbij de rododendronbosjes had opgesteld.

Ten teken van gehoorzaamheid legde Virtus zijn ene oorschelp plat in zijn nek, terwijl de andere waakzaam rechtop bleef staan en als een schotelantenne naar verdachte geluiden speurde.

Toen ze een schuthokje passeerden, gromde de hond een waarschuwing, maar David negeerde het teken. Het schot kwam geheel onverwacht en van zo dichtbij dat hij dacht dat zijn trommelvliezen zouden scheuren. De boef kwam verwensingen schreeuwend van achter het schuthokje te voorschijn.

‘Pak hem,’ riep David opgewonden en Virtus ging er als een bliksemschicht op af.

‘Stop!’ schreeuwde de boef en richtte zijn revolver op het aanstormende beest. Maar voor hij een tweede keer de trekker had kunnen overhalen, had Virtus hem al bij de wapenarm te pakken en de overvaller zakte door zijn knieën.

Intussen was David naderbij gekomen: ‘Los!’

De hond liet de man los en kwam – met een uit zijn bek hangende tong – aan het linkerbeen van zijn meester zitten.

‘Omkeren en handen hoog,’ beval die en kwam een stap dichterbij om de man te fouilleren. Dat was een vergissing. De boef schopte hem ruw onderuit en zette het op een lopen.

‘Pak!’

Als de weerlicht ging Virtus er achteraan. Al lopend probeerde de boef hem met de kolf van de revolver de kop in te slaan, maar Virtus ontweek de slag en vloerde hem met een ruk aan zijn broekspijp.

‘Stop!’ Er was lichte paniek in de stem van de boef.

‘Los!’

De hond kwam aan Davids linkerbeen zitten. Die gaf hem een goedkeurend klopje op de schouder: ‘Brave jongen.’

De pakwerker kwam moeizaam van de grond.

‘Een beest met karakter, mompelde hij met ontzag. ‘Dat wordt een prijswinnaar.’

Van achter de omheining klonk applaus van de toeschouwers.

De wedstrijdorganisator kwam het terrein op: ‘Prachtige vertoning, David,’ zei hij met een air alsof hij zelf de pakwerker had gevloerd. Omdat de hond uit zijn kennel afkomstig was stond zijn reputatie als fokker mee op het spel.

‘Vicit Vim Virtus,’ zei David trots. ‘Zo staat het in het wapen van Haarlem. Dapperheid heeft het geweld overwonnen.’ Hij krabde zijn hond tussen de oren. ‘Flinke kerel.’ Het was een grote teef met donkergewolkt dekhaar op lichtbruine ondergrond, maar David dacht en sprak altijd alsof het een reu was.

Hij lijnde haar aan en wilde het oefenterrein verlaten. De fokker riep hem terug.

‘O ja, David. Er is iemand die je wil spreken. Hij wacht op je in zijn auto.’ Zijn stem kreeg een eerbiedige klank: ‘Een zilverkleurige Rolls-Royce, nog wel.’

‘Ongetwijfeld een vergissing.’ David kon zich niet voorstellen wie hem op een boerderij in Pulderbos zou komen opzoeken.

Hij bracht Virtus naar z'n hok en ging een kijkje nemen. Voor de bouwvallige hoeve van de fokker stond een Silver Shadow, met de bekende vliegende dame op de radiatorstop. De glanzende limousine was op de landelijke kasseiweg net zomin op haar plaats als een lekkende mestkar dat zou zijn op de Champs-Elysées. Met haar donkergetinte spiegelruiten – waardoor je niet in het interieur kon kijken -wekte ze gedachten aan Arabische oliesjeiks en gesluierde haremvrouwen.

David liep ernaartoe en probeerde naar binnen te kijken, maar hij zag slechts zijn eigen spiegelbeeld. Toen gleed de ruit van het achterportier geluidloos omlaag.

‘Goedemorgen David,’ zei de baron.

David staarde sprakeloos in het schemerige interieur. Het was hem een raadsel waarom baron Léon Montagne-Jonson hem in dit boerengat kwam opzoeken, niet zozeer omdat de man tot aan de ellebogen in het geld zat – de baron was geboren met een gouden lepel in z'n mond en handen die iedere cent in een goudstuk wisten om te toveren -maar vooral omdat de baron de mensen bij hem liet komen, en niet hij naar hen toe.

‘Stap in, wil je? Ik moet je dringend spreken.’

David aarzelde. Een verzoek van de baron kon als een bevel klinken.

‘Alstublieft, meneer.’

De chauffeur in livrei stond eensklaps naast hem en hield het portier voor hem open. David overwon zijn tegenzin en liet zich wantrouwig in de weelderige kussens neerzakken. Op de achterbank was genoeg ruimte om de Raad van Bestuur van de Nationale Bank plaats te bieden.

‘Hoe hebt u me hier gevonden?’

Het was een domme vraag. Léon Montagne-Jonson had nog nooit moeite gehad om iemand te vinden. Of kwijt te raken, als hem dat beter uitkwam.

De baron wees op een computerterminal, die in de rug van de voorbank was ingebouwd.

‘Er is niets meer aan,’ zei hij somber. Hij droeg een grijs gestreept colbert met in het knoopsgat een diamanten speld die het logo van de veerbootmaatschappij voorstelde: twee dooreengestrengelde letters J. ‘Je hoeft dat ding maar een naam op te geven en het spuwt meer informatie uit dan je kunt gebruiken. Het weet zelfs wanneer je naar de kapper bent geweest.’

David trok geërgerd zijn wenkbrauwen op.

Montagne-Jonson keek hem spottend aan: ‘Of het adres van het meisje dat je het laatst hebt geneukt.’

Na al die jaren kon hij duidelijk nog steeds niet verkroppen dat David zowel J & J als Monique Montagne-Jonson, de dochter van de baron, de rug had toegekeerd. David kon niet nalaten naar haar te informeren: ‘Hoe is het met haar?’

De baron staarde vreugdeloos door de voorruit. Het was een lange, magere man met een opmerkelijk dunne zwanenhals. Het viel David op dat hij er niet jonger op geworden was. De baron moest nu een eind in de zeventig zijn.

‘Ze is getrouwd met Simon Stevens,’ zei de baron. ‘De playboy. Wist je dat niet?’

David haalde de schouders op. Natuurlijk wist hij het. De kranten hadden er bijna evenveel drukte over gemaakt als over het huwelijk van de Britse kroonprins. De baron opende het deurtje van de ingebouwde bar.

‘Een whisky?’

Zonder een antwoord af te wachten goot hij met forse scheuten Chivas Regal in twee kristallen glazen.

‘Het is een modern huwelijk,’ zei hij droefgeestig. ‘leder vaart zijn eigen bootje.’ Hij bracht het glas aan z'n lippen en David volgde geboeid de bewegingen van de adamsappel in de lange hals.

‘Gelukkig weet haar man tenminste iets af van scheepvaart,’ vervolgde hij met doffe stem. ‘Dus laat ik hem wat spelen met de Belgian Branch van Jonson & Jonson. Hij doet het minder slecht dan ik had verwacht. Hoewel, iemand die altijd zo opgewekt is…’

Bij Léon Montagne-Jonson gold een opgeruimd karakter niet als een referentie. Vrolijkheid was een emotie die hem vreemd was.

‘U bent me toch niet komen opzoeken om me over uw familietoestand te onderhouden?’ vroeg David scherp.

De baron negeerde zijn uitval. ‘Ik ben ermee opgehouden,’ zei hij.

David antwoordde niet.

De baron nam opnieuw een slok: ‘De leiding van het concern is sinds een tijd in handen van Anthony.’

‘Van de hele groep?’ vroeg David ongelovig. ‘Ook van het hoofdkantoor in Londen?’ Jonson & Jonson was de op één na belangrijkste veerbootrederij van Groot-Brittannië. ‘Vanwaar die ommekeer? U noemde uw zoon altijd een onmondig kind.’

‘Anthony is tweeënveertig,’ bitste de baron. ‘Toen ik dertig was, had ik mijn eerste miljoen pond sterling al verdiend.’

‘De tijden zijn…’

‘Tijden veranderen niet. Ze volgen elkaar op. Zoals de seizoenen. Het zijn de mensen die veranderen.’ De baron keek David zuurzoet aan. ‘Zoals jij.’

Die keek hem onbewogen aan. ‘U wordt oud,’ zei hij effen.

Montagne-Jonson trok een lang gezicht: ‘Dat willen we allemaal graag worden. Maar niemand wil het graag zijn.’

Tegen zijn zin moest David erom lachen.

De ander keek hem afkeurend aan. ‘Ik heb je hulp nodig,’ zei hij. Zijn stem klonk ernstig.

David was een dergelijke knieval van de ijzeren baron niet gewend. Hij luisterde afwezig naar het geblaf van zijn hond die woedend tekeerging tegen toeschouwers die te dicht bij z'n hok kwamen.

‘Soms vraag ik me af of ik niet beter alles van de hand kan doen,’ zei de baron. ‘Sinds Nicky met Simon Stevens is getrouwd en die met Anthony onder één hoedje speelt, heb ik er geen kijk meer op.’ Hij slikte en zijn adamsappel legde opnieuw een lange weg af. ‘Misschien werd ik ook wel besmet door de channel fever.’

‘Channel fever?’

‘Nooit van gehoord? De kanaalkoorts. Sinds de graafwerken aan de chunnel zijn begonnen, leeft de hele Britse transportsector onder hoogspanning.’

‘Chunnel?’ vroeg David onzeker. Hij had nog nauwelijks een krant gelezen sinds hij met zijn nieuwe boek was begonnen.

‘De kanaaltunnel natuurlijk,’ antwoordde Montagne-Jonson ongeduldig. ‘De Britten hebben van twee woorden één gemaakt. Channel en tunnel. Chunnel. Je bent niet meer up-to-date, David.’ Hij klapte het klavier van de ingebouwde computer uit en beroerde met z'n lange vingers een paar toetsen. ‘Lees maar wat Maxwell me erover schreef,’ gromde hij.

Het scherm lichtte op en David las met stijgende verbazing.

Ondanks de tegenzin die diep verborgen in de Britse psyche bestaat om de tunnel voltooid te zien, wordt het de grootste economische machtsverschuiving sinds de industriële revolutie. Sommigen voorspellen dat alle veerbootmaatschappijen failliet zullen gaan en dat Dover een spookstad zal worden. Het gaat niet zozeer om de 16 000 banen die in de omgeving van Dover en Folkestone verloren zullen gaan – omdat die door veel meer jobs zullen worden vervangen – maar om het economische meesterschap. De projectontwikkelaars van de chunnel hebben aan de realisatie van de vaste verbinding met Engeland grootse plannen gekoppeld. Tunnels voor hun supersnelle treinen tussen het vasteland en Kopenhagen en verder van Denemarken naar Zweden, aan de andere kant door de Pyreneeën en onder de Straat van Gibraltar door. Hun uiteindelijk doel is het reizigers- en vrachtverkeer over heel Europa in te palmen. Wij, de veerbootmaatschappijen, havenautoriteiten, Europese luchtvaartmaatschappijen en sommige vakverenigingen, worden als traditionele machthebbers in ons bestaan bedreigd en moeten een pressiegroep vormen. Zo zullen er twee onzichtbare wereldmachten ontstaan, die

Montagne-Jonson schakelde onverwacht het toestel uit. ‘Het lijkt overdreven,’ zei hij, ‘maar toch…’ Zijn gezicht werd zo mogelijk nog langer: ‘Kanaalkoorts of niet, soms lijkt het me dat er een reusachtige samenzwering tegen me op touw wordt gezet.’

David keek hem van terzijde aan: ‘Meestal bent u de samenzweerder.’

Montagne-Jonson legde een benige hand op Davids arm. ‘Daarom heb ik de raad van directeuren jou gisteren tot buitengewoon commissaris laten benoemen. Jij moet uitzoeken wat er verkeerd loopt. Niemand anders is daartoe in staat.’

David duwde de hand van zich af. Die voelde koud aan. ‘Wat doet u denken dat ik die opdracht zal accepteren?’

Langzaam draaide de baron zijn hoofd naar hem toe. In zijn blik verscheen een rustige zelfverzekerdheid. ‘Omdat ik je er honderdduizend dollar voor zal betalen. Op een bankrekening in Zwitserland. Belastingvrij.’

Er hing even een stilte. Toen zei David: ‘U hebt gelijk. Ik ben veranderd.’

Hij stapte uit en draaide zich om. De whisky had hij niet aangeraakt. ‘Ziet u,’ zei hij neutraal, ‘ik ben niet meer te koop. Niet door u, niet door de duivel.’ Hij grijnsde. ‘Al betwijfel ik soms of er tussen u en hem veel verschil bestaat.’ Zonder met de ogen te knipperen bleef Léon Montagne-Jonson hem aankijken.

David sloeg het portier dicht en liep zonder om te kijken naar de wachthokken om zijn hond eruit te halen. Zo dadelijk zouden de speurwedstrijden beginnen. En Virtus was daar een meester in.


Toen hij bijna boven was hoorde hij de zoemer van de telefoon achter de gesloten deur van zijn dakflat. Hij haastte zich niet. Te dikwijls al was hij halsoverkop naar een rinkelende telefoon gehold om net te laat te komen. Hij trok eerst zijn modderige schoenen uit en opende het hondenluikje in de schuifdeur naar het dakterras. Toen hij ten slotte zijn hand op de hoorn legde, hield het onding op met zoemen.

‘Barst,’ zei hij en liep naar de keuken. Hij legde een plak ham in de pan en brak er drie eieren over. Virtus volgde aandachtig zijn bewegingen.

‘Je weet toch dat het je wekelijkse vastendag is,’ zei David streng. De bruine hondenogen kregen een droevige uitdrukking. Tegen zo'n pleidooi was David niet bestand. Hij berustte en vulde Virtus' etensbak: ‘Een wedstrijd winnen en honger lijden kan ook niet.’

Virtus slikte een kilo vlees in drie happen naar binnen.

Na het eten nam David een kop koffie mee naar het terras. Hij woonde in een dakflat van De Gouden Reaal, een gerenoveerd gebouw aan de Jordaenskaai in Antwerpen, vanwaar hij een panoramisch uitzicht had over de Schelde en op het Steen – een tot scheepvaartkundig museum ingerichte tiende-eeuwse burcht. De vlotbrug naast het Steen stond vol auto's; op de aangemeerde salonboot La Pérouse was een receptie aan de gang. Achter de kajuitramen zag hij de bewegende schimmen van de genodigden. Het leek wel of de tijd tien jaar werd teruggedraaid…


De dag dat hij Nicky leerde kennen, hingen de wolken – zoals nu – als een natte, grijze deken laag over de rivier. Het gaf hem een huiverig gevoel, maar dat verdween zodra hij een voet aan dek zette op La Pérouse. Aan boord was het warm en gezellig en het rook er naar leer, hout en exclusieve parfums. Het was een dure geur die hem best beviel.

Anthony kwam met uitgestoken hand naar hem toe. Hij was lang en mager, zoals zijn vader. Maar bij hem waren de zwanenhals en de uitpuilende adamsappel minder geprononceerd.

‘Eindelijk,’ zei hij nerveus, ‘ik dacht al dat je niet meer kwam.’

David schudde hem de hand en keek om zich heen. ‘Ik zou dit voor geen geld willen missen,’ zei hij. ‘Het lijkt hier op een tentoonstelling van de kroonjuwelen.’ Het galadiner werd gehouden ter ere van de nieuwe Britse consulgeneraal van België.

‘Zo dadelijk komt vader,’ zei Anthony, ‘samen met de consul.’ David knikte en bestudeerde de aanwezigen. Zo te zien zaten die allemaal goed in de slappe was.

Anthony kuchte. ‘Ik hoop dat je een goede indruk op hem zult maken.’

‘Op het eerste gezicht doe ik dat altijd,’ lachte David. ‘Het duurt even voor je doorhebt dat ik niet te genieten ben.’

‘Het is belangrijk voor me,’ drong Anthony aan. ‘Hij moet het project helpen financieren. Zonder jouw hulp lukt dat nooit.’

‘Maak je geen zorgen, Anthony. Je kunt op mij rekenen.’ Ze hadden elkaar leren kennen bij de officiersopleiding van de marine en daar had hij Anthony ook herhaaldelijk een handje geholpen. Hij wist niet waarom hij dat deed; misschien vond hij het prettig dat een rijkeluiszoontje hem nodig had.

‘Daar komt hij.’

Anthony baande zich – David meetronend – een weg door de gasten. Het was de eerste keer dat David baron Léon Montagne-Jonson in levenden lijve zag. De zwanenhals van de baron leek langer dan op de krantenfoto's.

‘Dit is David Marcke,’ stelde Anthony hem aan zijn vader voor. ‘De man die met het Albegasidee bij me kwam.’

Het smalle hoofd met het brede voorhoofd wiebelde in Davids richting en de grijze ogen maakten een röntgenfoto van hem.

‘Gelooft u in Algerijns aardgas?’ vroeg de baron zonder enige inleiding.

‘Geloven doe ik alleen in mezelf,’ antwoordde David.

De harde ogen vernauwden zich nauwelijks merkbaar.

‘Juist.’

‘Een kwestie van prijs,’ zei David terloops.

De baron wachtte op uitleg.

‘Albegas. Het Algerijns-Belgisch aardgasproject,’ verduidelijkte David.

‘O dat,’ zei de ander snibbig, ‘ik dacht dat u het over uzelf had.’

‘Nee,’ glimlachte David, ‘voor mezelf…’

Hij kreeg geen kans meer de baron van zijn goede bedoelingen te overtuigen; die wijdde zijn aandacht aan een man naast hem en David werd weggedrukt in het kielzog van de slippendragers.

Nadenkend slenterde hij naar de pianobar en vroeg om een drankje.

Toen hij het glas aan zijn lippen bracht, zag hij haar voor het eerst. Ze stond een meter van hem vandaan en keek naar hem zonder haar blik af te wenden. Haar ogen hadden een merkwaardige, lichtbruine kleur, doorspikkeld met kleine gouden vlekjes. Ze was lang en slank, minstens vijf centimeter groter dan hij.

‘Hoe voelt het Montagnesyndroom?’ vroeg ze. Hij schatte haar vijfentwintig. De kastanjekleur van haar haren paste uitstekend bij haar ogen.

Hij wist niet wat ze bedoelde. ‘Syndroom?’

Ze nam het glas uit zijn hand en dronk het voor de helft leeg.

‘Complex van verschijnselen. Toestand na een ziekte of onverwachte gebeurtenis.’ Ze gaf hem het glas terug. ‘Bestel een scotch voor me,’ zei ze. ‘Port is me te kleverig.’

Hij wenkte de kelner en bestelde tweemaal scotch.

‘Bedoelt u mijn ontmoeting met baron Montagne-Jonson?’

‘Vooral de manier waarop je afgepoeierd werd.’

‘Die indruk had ik niet,’ antwoordde hij uit de hoogte.

Ze keek hem meewarig aan. ‘Merkwaardig hoeveel minder pijn het doet als degene die je onder je achterste schopt, miljonair is.’

‘Misschien verandert u van mening als een arme kerel u eens een schop onder uw derrière heeft verkocht,’ zei hij stijfjes en wilde haar zijn rug toekeren.

Ze lachte en kneep hem in de arm. ‘Sorry. Ik wilde je niet beledigen.’

Hij bleef staan, afwachtend.

Ze nam de scotch van de bar en hief het glas omhoog. ‘Zullen we op je toekomstig fortuin drinken?’

Nu lachte hij terug.

‘Graag.’

Ze droeg een nauwsluitende zwarte jurk met open schouders, waarschijnlijk van een Parijse couturier. Voor de gouden, met diamant versierde broche, zou zijn jaarsalaris niet volstaan. Nog niet.

‘Ik heet Monique. Nicky voor de vrienden.’ Ze bekeek hem keurend. ‘Zwart haar en grijze ogen.’ Met haar wijsvinger duwde ze zijn hoofd opzij. ‘Een klassiek profiel. Zware wenkbrauwen, gebogen neus.

De top van haar vinger raakte zijn snorretje: ‘Je bevalt me,’ zei ze zonder enige schroom. ‘Het kan iets worden tussen ons.’


Met een neusduwtje bracht Virtus hem tot de werkelijkheid terug. In de leefkamer zoemde de telefoon. Hij ging naar binnen en nam de hoorn op.

‘Met David Marcke.’

‘David?’

Hij herkende onmiddellijk de hoge stem van Peter, een van de partners aan wie hij een jaar tevoren zijn bedrijfsanalysebureau had overgedragen. Virtus gaf met een korte blaf blijk van zijn aanwezigheid.

‘Dat betekent gegroet,’ zei David.

Peter lachte onzeker. ‘Hoe is de wedstrijd afgelopen?’

‘Met glans gewonnen. Waardering: uitmuntend.’

‘Gefeliciteerd. Dus Virtus is nu een kampioen?’

‘Ja. Verdedigingshond klasse II. Voortaan mag hij meedingen in de topklasse.’

‘Nou, het beste ermee.’ Peter aarzelde. ‘Ik kreeg vanmiddag een telefoontje van de voorzitter van het Instituut der Accountants.

‘Ja,’ zei David achterdochtig.

‘Hij vroeg of er een speciale reden was om de opdracht van Jonson & Jonson te weigeren.’

‘Mijn hemel,’ zei David, ‘waar bemoeit hij zich mee? Volstaat het niet dat ik geen zin heb?’

‘Nee, David. Dat weet je ook wel. Er moet een gegronde reden zijn. Trouwens, de opdracht is hier vanmiddag schriftelijk binnengekomen. Ze werd niet op jouw naam uitgeschreven, maar op onze maatschap.’

David trachtte zich te beheersen. ‘Ik zal bijzondere omstandigheden inroepen, Peter. En ik laat me niet manipuleren.’

Peters stem kreeg een bezwerende klank. ‘Dat begrijp ik, David, dat begrijp ik. Maar wij willen graag die opdracht. Het is goed voor ons image. Denk er nog eens over na, wil je?’

David gromde maar wat.

‘Hoe vordert het boek over belastingparadijzen?’ vroeg Peter, in een poging om de spanning weg te nemen.

‘Matig. Het heeft geen haast.’

‘Gelijk heb je. Laat je mij morgen je beslissing weten over Jonson & Jonson?’

‘Goed.’

Het koste David moeite de hoorn niet op de haak te gooien. Een jaar tevoren had hij zijn praktijk overgedragen aan twee accountants. De overeenkomst bevatte een clausule, dat hij – als de klant erom vroeg – zijn medewerking aan bepaalde opdrachten zou blijven verlenen. Het typeerde de baron dat hij daarvan op de hoogte was.

Virtus stond bij de voordeur en herinnerde hem er met een zacht gebrom aan, dat het stilaan tijd werd voor zijn avondwandeling.

David trok zijn windjack aan: ‘Oké, kerel.’

Samen liepen ze de trappen af van het zeven verdiepingen tellende gebouw. Ze gebruikten nooit de lift, omdat sommige medebewoners er echt als de dood voor waren om samen met een Duitse herdershond in de liftkooi te staan.

Het was beginnen te regenen, maar daar stoorden ze zich geen van beiden aan. Ze wandelden langs de Scheldekade en toen ze de vlotbrug passeerden, hoorde hij de geanimeerde stemmen van de gasten die La Pérouse verlieten. Het deed hem opnieuw denken aan die eerste avond met Nicky…


Tijdens het galadiner zaten ze tegenover elkaar. Nicky praatte de hele tijd met haar tafelbuurman, een marinecommandant in uniform, en haar parelende lach werd vrolijker naarmate de avond vorderde. Hoewel David af en toe probeerde haar blik op te vangen, bleef ze hem voortdurend negeren. Tot ze onverwacht een lang sigarettenpijpje van amber onder zijn neus duwde.

‘Zo fortuinzoekertje. Heb je een vuurtje voor mij?’

Hij haalde zijn aansteker te voorschijn. Ze greep z'n hand en bracht de vlam naar de sigaret. Met een intiem kneepje duwde ze zijn hand van zich af en vergat dat hij bestond.

Toen hij na het diner het schip verliet, stond ze aan het uiteinde van de loopbrug met enkele gasten te praten. Over de zwarte jurk droeg ze een witte bontjas met rechtopstaande kraag.

‘Zo, kleine David,’ zei ze op een toon alsof ze al jaren waren gehuwd, ‘ben je daar eindelijk?’ Ze stak een arm door de zijne en liep mee naar zijn auto, de verbaasde blikken van haar vrienden negerend.

In de auto vlijde ze zich tegen hem aan. ‘Waar slapen we vannacht,’ vroeg ze, ‘in jouw flat of de mijne?’

Hij keek haar nadenkend aan. ‘Ik ben getrouwd,’ loog hij.

‘O,’ zei ze opgewekt, ‘mijn flat dus.’


De volgende ochtend hoorde hij Nicky in de keuken bezig en de geur van koffie en toast deed hem watertanden. Ze hadden de vorige avond nog samen champagne gedronken en eindeloos gepraat. Waarover wist hij niet zo zeker meer, maar hij herinnerde zich scherp dat Nicky – toen ze in bed lagen – zich achteraf tegen hem had aangevlijd in een gevoelsontlading die meer inhield dan alleen maar hartstocht.

Nicky kwam uit de keuken en zette een koffiekan en roereieren met toast voor hem neer.

‘Bedien je maar,’ zei ze. ‘Ik heb 's morgens voldoende aan een sigaret.’

Ze keek naar hem terwijl hij hongerig toetastte. ‘Wat ga je je vrouw vertellen?’ vroeg ze.

Hij antwoordde niet direct, maar keek peinzend naar de dure inrichting om hem heen. In deze flat zou een bedelaar zich in de hemel wanen. ‘Sinds ik voor Anthony Montagne-Jonson werk, heb ik al vaker niet thuis geslapen,’ zei hij.

‘Andere vrouwen?’ vroeg ze, gemaakt onverschillig.

Hij probeerde in haar ogen te lezen of haar onverschilligheid echt was, maar ze gaf haar gevoelens niet prijs. ‘Nee. Ik probeer een belangrijk project van de grond te krijgen. Heeft met aardgas te maken.’

Ze glimlachte: ‘O ja. De fortuinjager.’

Hij gebaarde met zijn hoofd naar een schilderij van Chagall. ‘Zo te zien heb jij dat niet nodig. Ben je rijk geboren of rijk getrouwd?’

Ze glimlachte opnieuw. ‘Geboren,’ zei ze, ‘de rest gaat je niet aan.’ Ze bestudeerde hem aandachtig. ‘Weet je,’ zei ze nadenkend, ‘wie met mij wil trouwen, moet meer kunnen dan projectontwikkeling voor een baronnenzoon.’

Hij keek onzeker. ‘Was het vannacht niet naar je zin?’

Ze boog zich voorover en kuste hem op de mond. Haar lippen voelden warm en vochtig aan.

‘Jawel,’ lachte ze, ‘vannacht ben jij met vlag en wimpel door je examen gekomen.’


Even later was hij onderweg naar Brussel. Het kantoor van Albegas was gevestigd in het World Trade Center. Zijn werk voor Anthony was geen echte baan. Hij was zelf met het idee van het Algerijnse aardgas bij Anthony komen aanzetten, omdat hij er ook voor hemzelf een middel in zag om fortuin te maken.

Anthony had de kans met beide handen aangegrepen. Nadat hij tien jaar in het scheepvaartconcern van zijn vader van het ene filiaal naar het andere was gecommandeerd, wilde hij nu zijn eigen weg gaan. Zo werd de naamloze vennootschap Albegas opgericht met een kapitaal van 1 miljard, waarop 200 miljoen door Anthony werd volgestort. Daarin was 2 miljoen begrepen voor aandelen die hij op Davids naam had onderschreven. Aldus was David voor één procent mede-eigenaar van een reusachtige onderneming, zonder dat hij voor één frank risico had genomen. Anthony daarentegen riskeerde het hele persoonlijk vermogen dat hij geërfd had bij het overlijden van zijn moeder, Melina Jonson.

Het was bijna tien uur voor David op kantoor arriveerde. Op zijn bureau lagen een paar lijvige rapporten. Hij ging direct aan de slag. Om halftwaalf hing Anthony aan de telefoon: ‘Ik geloof dat ik de zaak rond heb,’ zei hij opgewonden. ‘Minister Ben Abbès wil…’

‘Niet over de telefoon, Anthony.’

‘Je hebt gelijk. Laten we afspreken in het Angus Beef Steak House. Om twaalf uur.’


Anthony was er vóór David. Hij kon niet wachten tot die was gaan zitten.

‘Het is gelukt,’ zei hij triomfantelijk.

David probeerde hem te kalmeren. ‘Ik heb honger. Laten we eerst bestellen.’

‘Ben Abbès, de Algerijnse minister voor Energie, wil een contract afsluiten om jaarlijks 10 miljard kubieke meter gas te leveren tegen een vaste prijs. Die hoeveelheid is voldoende om het industriële verbruik van het land te dekken.’

David verbleekte. Die vaste prijs zat hem dwars. ‘Is het contract opzegbaar?’

‘Nee. Een duur van vijftien jaar. Met stilzwijgende verlenging voor telkens vijf jaar.’

De kelner zette de aperitieven voor hen neer. David nam zijn glas en dronk ervan.

‘Je vergeet me te feliciteren,’ lachte Anthony.

‘Proficiat,’ zei David mat. ‘Heb je al iets ondertekend?’

Anthony wierp hem een opstandige blik toe: ‘Nog niet. Maar dat zal ik doen zodra alle stukken zijn opgesteld.’

‘Hoe werd de prijs bepaald?’

‘Op basis van de gemiddelde dagprijs van de olie gedurende de voorbije negen maanden.’

David kreunde. ‘Te riskant, Anthony. Met de zopas doorgevoerde koppeling van de gasprijs voor de verbruikers aan die van de aardolie, wordt het onze ondergang als de olieprijzen opnieuw dalen.’

Anthony gebaarde met zijn vork alsof hij David wilde doorprikken. Zijn stem klonk verdedigend. ‘Het is een eenvoudig rekensommetje. Het energieverbruik neemt toe en de wereldreserves verminderen. Dus de prijzen moeten omhoog.’ Hij lachte geforceerd. ‘We worden walgelijk rijk, kerel!’

David had opeens geen honger meer.

‘Ik stel voor dat we de baron erover raadplegen,’ zei hij. ‘Die heeft verstand van dit soort zaken.’

Anthony schoof zijn stoel met een ruk achteruit. Hij had er nog nooit zo zelfverzekerd uitgezien.

‘God verhoede dat mijn vader er iets over te weten komt voor de deal rond is,’ zei hij dramatisch. Plotseling grinnikte hij. ‘Het eerste miljoen pond sterling van de winst laat ik bij hem afgeven. In geschenkverpakking.’


De baron legde de telefoonhoorn neer en keek naar een punt ergens achter Davids hoofd.

‘Je hebt er goed aan gedaan het me te vertellen,’ zei hij. ‘Het is zoals je vermoedde.’ Zijn mondhoeken trokken omlaag in iets dat er als een glimlach moest uitzien. ‘Anthony heeft vanmorgen bij de Algerijnse minister een intentieverklaring ondertekend en 200 miljoen aan voorschotten betaald.’

David leunde vermoeid achterover, maar zei geen woord. De baron had vast nog wel een aap in de mouw.

‘Hoe dachten jullie het aardgas hier te krijgen?’ vroeg die.

‘Via de gasterminal van Saint-Nazaire in Frankrijk.’

De baron fronste het voorhoofd. ‘Geen slecht idee. Het maakt de LNG-terminal in Zeebrugge overbodig.’

David gaf geen antwoord.

De baron keek hem – het smalle hoofd in een vreemde stand op de zwanenhals – een tijd lang strak aan.

Toen zei hij, chagrijnig als altijd: ‘Ik had mijn voorzorgen al genomen. Ik kan niet toelaten dat mijn zoon zich in het verderf stort.’

‘Hoe wilt u dat beletten?’ vroeg David.

‘Ik heb een akkoordje gesloten met onze minister van Economische Zaken.’

David trok vragend zijn wenkbrauwen op.

‘Er wordt een maatschappij opgericht waarin de staat de belangrijkste aandeelhouder wordt. Die maatschappij krijgt het monopolie voor de invoer van aardgas.’

‘Daarmee gooit u uw zoon voor de leeuwen.’

Léon Montagne-Jonson zei grimmig: ‘De staatsholding zal de rechten en verplichtingen van Albegas overnemen.’

David begreep dat er geen andere uitweg bestond. ‘Wat gebeurt er met Anthony's erfdeel? De tweehonderd miljoen die hij in het project heeft gestoken?’

‘Die kan hij vergeten,’ zei de baron met een gezicht van een el lang. ‘Het is precies genoeg om de gebruikelijke, geheime commissielonen te betalen. Of denk je misschien dat ministers en oliesjeiks koorknapen zijn.’

David dacht erover na. ‘Wat zit er voor mij in?’

‘Dus toch een kwestie van prijs.’ De baron knikte traag. ‘Zo heb ik het nog het liefst. Geen gezeur over trouwe dienaren, maar boter bij de vis.’ Hij greep een fraai bewerkte, houten briefopener en wees ermee naar de ander.

‘Akkoord. Tien miljoen voor jou. Mits je ervoor zorgt dat Anthony niet weet hoe ik hem bij de haren uit de merde heb gesleurd.’

Davids beslissing was vlug genomen: ‘Goed. Op voorwaarde dat Anthony ten minste de helft van zijn geld terugkrijgt.’

‘Niemand stelt mij voorwaarden,’ zei Léon Montagne-Jonson kortaf.

‘Dan spijt het me voor die tien miljoen,’ zei David uit de grond van zijn hart.

De baron hield zijn hoofd scheef. Hij bekeek David met een taxerende blik. Toen zei hij: ‘Akkoord.’

‘Gelukkig,’ zei David opgelucht. Er verscheen een peinzende uitdrukking op zijn gezicht. ‘Laten we hopen dat ik Anthony kan overtuigen.’

De baron stond op, ten teken dat het onderhoud was afgelopen. ‘Vertel hem dan dat er geheime onderhandelingen aan de gang zijn tussen de Sovjet-Unie en West-Duitsland over de aanleg van een pijplijn voor aardgas. De Russische tarieven zijn dumpingprijzen in vergelijking met de Algerijnse.’

David luisterde geschokt: ‘Onmogelijk.’

De baron lachte sardonisch. ‘Vraag Anthony om een kaars te branden dat er niets over uitlekt vóór de minister van Economische Zaken de Albegaspil heeft geslikt.’


Het regende nog toen David thuiskwam. Het was een heel karwei voor hij Virtus voldoende had drooggewreven om hem in zijn dakflat binnen te laten. De hele tijd bleven zijn gedachten sprongen maken van het verleden naar het heden. Eén ding wist hij zeker; de onverwachte verschijning van Montagne-Jonson in Pulderbos betekende het einde van de betrekkelijke windstilte, waarin hij ten slotte verzeild was geraakt.