5
De Belgian Branch van Jonson Shipping, waar Simon Stevens, de man van Davids ex-vrouw, de leiding had, was gevestigd in de Jonson Building aan de Noorderlaan in Antwerpen.
David ging eerst Hans Verlucht, de financieel directeur, opzoeken. De man stond op zodra David binnenkwam. Hij zag rood van opwinding.
‘Wat betekent dat allemaal?’ vroeg hij en wees op Peter en zijn twee assistenten. ‘We hebben net de controle op de jaarrekening gehad. Nu dit weer. Of denkt u dat we hier niets om handen hebben?’
‘Maak uw beklag bij meneer Montagne-Jonson,’ zei David, bewust scherp.
‘De baron…’ Verlucht keek verward. ‘Ik dacht dat die van zijn troon was gestapt…’
‘Baronnen zijn als koningen. Die laten zich wel ontkronen, nooit onttronen.’
‘Tja.’ De directeur keek bedenkelijk. ‘Wat zoekt u? Verdwaalde schepen?’
‘Nee,’ zei David. ‘Herrie!’
Verlucht keek geschokt.
‘Luister Hans,’ vervolgde David vriendelijker. ‘Als je op de hoogte bent van iets abnormaals, kom er dan meteen mee boven water. Dat is de beste manier om je hals te redden.’
Verlucht ging zitten. Zijn gezicht was niet meer rood, maar nu onnatuurlijk bleek.
‘Hoe komt u op dat idee,’ zei hij behoedzaam. ‘Het is maar dat ik mijn werk moet regelen.’ Hij schroefde de dop van zijn vulpen en opende zijn bureauagenda.
‘Hoe lang denkt u dat uw mensen werk zullen hebben?’ vroeg hij min of meer onderdanig.
David volgde Peter en zijn assistenten naar het kantoor dat ze ter beschikking hadden gekregen.
‘Waarom zo ruw?’ vroeg Peter. ‘De man was het huilen nabij.’
‘Twee oude trucs,’ zei David. ‘Eén: de wolf en het schaap. Jij bent het schaap en ik de wolf. Twee: in de audit leert men van wat men je probeert te verbergen. Niet van wat men je toont.’
Zodra Peter zich had geïnstalleerd, ging hij naar het kantoor van Simon Stevens.
Die ontving hem met z'n gebruikelijke glimlach. ‘Werden er nog schoten gelost?’ vroeg hij beminnelijk.
De grove opmerking irriteerde David. Tenslotte was Monique toch ook zijn vrouw geweest.
‘Ik bedoel met golfballen,’ zei Stevens sussend. ‘Of dacht u aan iets anders?’
Voor David kans kreeg daarover uit te wijden, kwam de secretaresse binnen met koffie. Het was een langharige blondine die in schoonheid niet voor haar werkgever hoefde onder te doen. David volgde haar met z'n ogen tot ze de kamer uit was.
‘U hebt hier wel de nodige afleiding.’
Stevens grijnsde. ‘Ik weet zeker dat u niet bent gekomen om een onderzoek naar mijn seksleven in te stellen.’
David knikte. ‘Waarom dan wel, denkt u?’
Voor de eerste maal keek Stevens ernstig. ‘Als we dat wisten, was uw aanwezigheid overbodig, nietwaar?’
‘Waarom komt u niet meteen over de brug?’ vroeg David uitdagend. ‘Dat bespaart tijd en kosten.’
Stevens glimlachte onzeker.
‘Zo eenvoudig is het ook weer niet.’ Hij nam een slok van zijn koffie. Peinzend keek hij David aan. ‘Om geloofwaardig te zijn, is het niet belangrijk wát men zegt, maar wíé het zegt.’
Tegen zijn zin voelde David respect voor hem. ‘Een mooi citaat. Als u nu nog wilt uitleggen waarop u zinspeelt.’
Stevens spreidde zijn handen uit in een verontschuldigend gebaar. ‘U zou het niet begrijpen. U bent nu eenmaal vooringenomen. Maar ik wil u wel waarschuwen.’ Hij glimlachte alleen nog met z'n mondhoeken.
David was op zijn hoede. ‘Waarvoor?’
De ander boog zich voorover en toonde hem zijn wit en gaaf gebit. ‘Stel dat er in het scheepvaartconcern een of meer lieden zich met illegale praktijken bezighouden. In zo'n geval zijn dat geen lieve jongens die u zonder meer uw gang zullen laten gaan.’
‘Is dat een bedreiging?’ vroeg David vlakaf.
Stevens strekte zijn rug. ‘Noem het spijkers met koppen slaan,’ antwoordde hij met een kille glimlach.
Ze staarden elkaar strak in de ogen. David probeerde niet te knipperen en Stevens trachtte zijn glimlach te laten duren. De situatie had iets lachwekkends. Toen hij ten slotte wilde opstaan om er een eind aan te maken, was het Stevens die de ogen neersloeg en vroeg: ‘Ik neem aan dat u weet dat mijn vrouw haar aandelen van Jonson & Jonson aan haar broer heeft gelegateerd?’
David knikte onverschillig.
Stevens had opeens zichtbaar moeite om zich te beheersen. ‘Ze heeft me ook het stemrecht ervan ontnomen. Daarmee heeft ze een enorme blunder begaan.’
David blikte hem onbewogen aan. ‘Het lijkt me een normale familieaangelegenheid.’
Stevens dwong zich tot een glimlach. ‘Misschien wel. Maar ik behoor toevallig ook tot de familie.’
David kwam langzaam overeind. ‘Ik kom hier om een bedrijfsanalyse te maken. Niet om een huwelijkstwist te helpen bijleggen.’
Stevens glimlachte bedenkelijk. ‘Dat kan ik me voorstellen.’
Peinzend verliet David het kantoor. Bij de secretaresse wachtte een breedgeschouderde man zijn beurt af. Hij ging met zijn rug naar David door het raam staan kijken toen die hem passeerde. De man kwam David bekend voor, maar het gesprek met Stevens zat hem te dwars om er zich verder in te verdiepen.
Toen hij thuiskwam, vond hij in de keuken een briefje op de kookplaat van het fornuis.
Liefste David. Hij was goddelijk. Hou 'm zo. Nicky.
Grinnikend verscheurde hij het briefje. Hij liep naar zijn werkkamer en ging achter zijn bureau zitten. Virtus kwam met een tevreden zucht aan z'n voeten liggen. Hij nam een viltstift en een vel papier om de situatie te resumeren. Een halfuur later was het papier nog onbeschreven, de krabbels en eenlijnige huisjes niet meegerekend. De zoemer van de telefoon was een welkome onderbreking.
‘Een verstandige beslissing, David,’ zei Léon Montagne-Jonson op een bijna vriendelijke toon.
‘Misschien krijgt u er nog eens spijt van,’ antwoordde David niet zo vriendelijk.
‘Ik heb het geld op de Crédit Suisse in Genève gestort,’ ging de baron onverstoord verder. ‘Het codenummer is de geboortedatum van Monique. Ik neem aan dat je die nog weet.’
David onderdrukte een opwelling om de telefoon neer te smijten. Zodra het allemaal achter de rug was, zou hij het geld retourneren.
Hij zei effen: ‘Ik had liever dat u me wat concrete aanwijzingen gaf over de samenzwering waarover u sprak.’
‘Er is niets concreets. Alleen geruchten. Vermoedens.’
‘Geruchten? Waarover? En wat voor vermoedens?’
‘Het heeft meestal te maken met onze campagne tegen de bouw van de kanaaltunnel.’
‘Intussen heb ik wat in tijdschriften gegrasduind. Is de bouw ervan niet onafwendbaar nu premier Thatcher en president Mitterrand het Channel Tunnel Treaty hebben ondertekend?’
‘Luister David,’ zei Montagne-Jonson. Dit is niet het eerste kanaaltunnelproject. In 1802 liet Napoleon al plannen voor een vaste oeververbinding uitwerken. Sindsdien hebben de conservatieve Britten al een paar dozijn ontwerpen gekelderd.'
‘Ik dacht dat het laatste chunnelproject al sinds maanden geen project meer was?’ repliceerde David voorzichtig. ‘Zijn de eerste spadesteken al niet geschied?’
De baron antwoordde hooghartig: ‘In 1975 wisten we premier Harold Wilson ertoe te bewegen de werken aan een project stil te leggen, nadat aan beide kanten al meer dan duizend meter tunnel was uitgegraven.’
David dacht erover na. ‘U zult wel gelijk hebben,’ gaf hij toe. Hij wachtte even voor hij vervolgde: ‘Tot zover de vermoedens. Wat nu de geruchten betreft…?’
‘Luister,’ zei Montagne-Jonson bijtend, ‘ik zeg niets meer. Het zou maar je oordeel bezwaren.’
Het bleef stil. Toen vroeg David: ‘Hoe is uw verhouding met Simon Stevens? Zakelijk? Als schoonvader?’
Montagne-Jonson kuchte. ‘Zakelijk is het een directeur van een filiaal dat winst boekt. Een hele prestatie in een tijd van onzekere wisselkoersen en lage zeevrachten.’ Hij wachtte even. Toen zei hij lijzig: ‘Wat je tweede vraag betreft, ik ben iemand van de oude stempel en geloof niet in echtscheidingen.’
David tekende nadenkend een groot eenlijnig huis op het papier dat voor hem lag.
‘Gelooft u dat Stevens Anthony van de rechte weg afleidt?’ Hij dacht aan de vreemde opmerking van Stevens over dwaalsporen.
‘Dat moet je zelf uitzoeken,’ zei de baron stuurs.
Alsof hij van het onderwerp wilde afstappen, vervolgde hij: ‘We hebben morgenmiddag een vergadering bij de British Society. Een soort evaluatiebespreking van financiers die niet erg in hun schik zijn met de kanaaltunnel. Het zou nuttig zijn als je meekwam. Je zult ervan kunnen leren.’
‘Goed. Waar is die meeting? In Antwerpen?’
‘Nee. In Schotland. Braemar. Je kunt van de gelegenheid gebruikmaken om de Royal Braemar Gathering bij te wonen. Gespierde reuzen in kilt die met bomen gooien.’
Montagne-Jonson kon zowat alles, behalve gekscheren. Dus nam David hem ernstig. ‘Hoe kom ik daar?’
‘Zorg dat je om negen uur op de luchthaven van Deurne bent. Je kunt mee met mijn Dassault Twinjet. Tot dan.’
Voor David nog een woord had kunnen uitbrengen, had de baron de verbinding verbroken.
David legde de hoorn neer, maar kreeg geen kans over het gesprek na te denken. Het apparaat zoemde terwijl hij het nog in de hand hield.
‘Kunnen we elkaar ergens ontmoeten?’ vroeg Verlucht, de financieel directeur van Jonson Shipping, aarzelend.
‘Natuurlijk,’ zei David, ‘ik kan nog voor vijven op uw kantoor zijn.’
‘Nee. Niet hier.’
David dacht even na. ‘Kom dan om halfzes in café Noorderterras. Dat is op de wandelbrug aan de Scheldeoever. Onder de voetgangersbrug kunt u parkeren. Weet u waar het is?’
‘Ja. Maar niet voor zevenen.’
‘Afgesproken.’
Na de lunch reed David terug naar de Jonson Building met Virtus achter zich in de auto. De rest van de middag hielp hij Peter met de controleprocedures en de checklists. De meeste employés verlieten om vijf uur het gebouw. Hij bleef tot zes uur bij Peter en nam toen de lift naar de derde etage, afdeling financiën. De lange gang – in moderne pastelkleurige tinten – lag er verlaten bij. Hij liep langs de brandvrije deuren, de keurige Engelse opschriften lezend, tot hij bij de deur kwam met het bordje Hans VERLUCHT - Financial Manager.
Hij klopte aan en omdat hij geen antwoord kreeg, probeerde hij de deur te openen. Die was op slot. Daarna probeerde hij – zonder succes – de drie volgende deuren. Hij gaf het op en liep de gang uit naar de lift.
Op de op één na laatste deur luidde het bordje Data systems. In het voorbijlopen voelde hij aan de kruk en de deur zwaaide open. Hij stapte naar binnen en liep langs rijen terminals en stapels outprints van de programmeurs naar de verbindingsdeur van het ernaast gelegen kantoor. Die was open en gaf toegang tot een grote, luchtgeconditioneerde ruimte met schermen en klavieren. Aan de wanden stonden zware, brandvrije kasten. Hij bevond zich nu in het geheugen van de onderneming, een ruimte met het klinische uitzicht van de operatiekamer van een ziekenhuis. Hij drentelde voorbij de honderden megabyte naar de andere zijde en zoals hij al min of meer verwacht had, was de verbindingsdeur naar het kantoor van de assistent-manager ook open. Vluchtig doorzocht hij de laden van het bureau, maar er lag niets in dat hem interesseerde.
Verlangend keek hij naar de deur die toegang gaf tot het kantoor van Verlucht. Het zou al te gek zijn. Dat was het echter niet, want tien seconden later stond hij in het financiële hart van Jonson & Jonson. Verlucht verwachtte alleszins geen ongenode bezoekers, hij had niet de moeite genomen de laden van z'n bureau af te sluiten. Ook de stalen deur van de safe was niet in het slot, het geldkastje open en leeg. David doorliep vluchtig wat mappen en documenten, maar vond niets dat niet thuishoorde op het kantoor van een financieel directeur. Het was allemaal netjes geordend, alsof de man voor een langdurige vakantie was vertrokken. In tegenspraak daarmee lag op de zwartleren sousmain van het bureau zijn gouden vulpen, een ongerijmde aanwezigheid – zoals een duur stuk speelgoed, door een kind achtergelaten in een speelpark.
Zonder het dure schrijfgerief aan te raken, bleef David er even naar kijken. Hij stond op het punt het kantoor te verlaten, toen hij iemand het ernaast gelegen vertrek hoorde binnenkomen. Een tweede geluid bezorgde hem klamme handen van angst. Hij hoorde het snuiven, afgewisseld met dreigend grommen van een surveillancehond die een verdachte geur heeft opgepikt. Vliegensvlug verborg hij zich achter een gordijn in de hoek dat een fonteintje met toiletspiegel drapeerde. Een oogwenk later stak een rottweiler zijn stoere kop onder het gordijn en krulde dreigend zijn lippen over z'n gebit.
David opende z'n mond al om hulp te schreeuwen, toen het beest de geur van Virtus opving en ingespannen aan Davids broekspijpen begon te snuffelen.
‘Hier, Dago,’ riep de nachtwaker en de rottweiIer keek op, aarzelend tussen zijn plicht om aan te slaan en zijn verlangen om uit te zoeken waar die geur van een teef vandaan kwam. Toen trok hij zijn kop onder het gordijn uit en liep achter zijn baas aan.
Een tijdje later verliet David het kantoor langs dezelfde weg als waarlangs hij was gekomen en nam zich voor voortaan alleen nog de officiële wegen te bewandelen.
Maar toen hij door de gang liep, groeide met iedere stap de zekerheid dat hij in het kantoor van Verlucht iets voor de hand liggends over het hoofd had gezien.
Het was bijna zeven uur toen hij zijn auto in de garage onder De Gouden Reaal parkeerde. Hij had nog ruim de tijd om zijn afspraak met Verlucht na te komen.
Hij opende het achterportier. ‘Hop, Virtus. We gaan lopen.’
Ze kruisten de rijweg en liepen over de binnenplaats van het Steen naar het noordelijk wandelterras, een wandelbrug die – een vijftal meter boven de Scheldekade – het de Antwerpenaren mogelijk maakte langs de Scheldeoever te wandelen en van de scheepvaartbewegingen op de rivier te genieten. Het café Noorderterras vormde het noordelijke eindpunt van deze wandelbrug.
Net voor ze het café wilden binnengaan, keek hij over de reling. Hij zag Verlucht op de rand van de kademuur staan. De directeur staarde met een bedrukt gezicht over het grauwe Scheldewater, afwezig luisterend naar een man die – half verborgen achter een traliewerk – heftig gesticulerend tegen hem praatte. Iets in de houding van de beide mannen deed David opeens zijn pas versnellen. Virtus volgde hem op de voet.
Om Verlucht te bereiken, moest hij over een voetgangersbruggetje naar een trap die hem tot op het trottoir van de Jordaenskaai bracht. Daarna liep hij door de poort in de waterkeringsmuur het parkeerterrein op, dat onder de wandelbrug tot aan de Schelde reikte. De hele tijd was hij de twee mannen uit het oog verloren. Zodra hij opnieuw zicht had op de plaats waar ze even tevoren nog stonden, waren ze verdwenen. Hij liep verder en opeens reed er, van tussen de geparkeerde auto's, een grote, donkerblauwe BMW tamelijk hard weg. De auto passeerde David met een grote boog, zodat hij de inzittenden niet kon herkennen. Hij bleef aarzelend staan, zich afvragend of Verlucht met die auto was meegereden. Daardoor had hij niet onmiddellijk erg in de Volvo.
Die kwam plotseling uit het niets opduiken en roetsjte met gierende motor op David en zijn hond af.
‘Méé, Virtus!’ schreeuwde David en spurtte uit alle macht weg.
De hond aarzelde een onderdeel van een seconde en stormde dan achter zijn meester aan.
Ze haalden net de bescherming van een ijzeren verlichtingspaal… of toch niet helemaal.
De chauffeur van de Volvo riskeerde zijn leven in z'n poging hen te overrijden. Op het laatste ogenblik wierp hij zijn stuur om en met slippende achterwielen beukte de auto met het achterspatbord tegen de paal.
Virtus jankte heel eventjes.
De chauffeur startte zijn afgeslagen motor en raasde de kade af. De hond liep er blaffend achteraan.
Virtus keerde terug en begon zich aan de linkerflank te likken. In de zwaar gespierde kroep vond David een niet zo kleine glasscherf steken.
‘Kom,’ zei hij, ‘we gaan je eerst verzorgen.’
Hij waste de wond even uit met schoon water en bestreek ze met jodiumtinctuur. Omdat hij niet de gewoonte had zelf aan zijn hond te dokteren, reed hij direct naar de kennel in Pulderbos omdat daar een dierenarts beschikbaar was en Virtus er in ieder geval op logies moest. Toen hij afscheid van hem nam, keek de hond hem met zo'n treurige blik aan, dat David hem bijna weer meenam.
‘Maar één dag, Virtus,’ zei hij troostend. ‘Je kunt nu eenmaal niet mee naar Schotland.’
Het was middernacht voor David terug in Antwerpen arriveerde. Pas toen hij zijn auto in de garage reed, herinnerde hij zich de gemiste afspraak met Verlucht.
Hij telefoneerde naar café Noorderterras. ‘Roger,’ vroeg hij aan de kelner, ‘heeft er rond de klok van zeven iemand naar mij gevraagd? Ik had een afspraak met een zekere Verlucht.’
‘Ik ken mijnheer Verlucht,’ antwoordde Roger, ‘maar het is weken geleden dat hij hier nog is geweest.’
David zocht het telefoonnummer van Verlucht op. Minuten lang luisterde hij naar het belsignaal. Ten slotte legde hij de hoorn neer met het gevoel een belangrijke kans gemist te hebben.