14

In de bibliotheek heerste een verlegen stilte.

Na Moniques tussenkomst bleef Montagne-Jonson korte tijd voor zich uitstaren, somber en ongenaakbaar als altijd. Toen liep hij, met een nauwelijks merkbare hoofdknik – zich toch nog van zijn figuur bewust – de bibliotheek uit. David was het niet eens met de manier waarop hij zijn zoon had vernederd, maar kon er wel inkomen, dat het voor iemand die eens een imperium had opgebouwd, moeilijk te accepteren was, dat z'n zoon en opvolger zo bitter weinig met hem gemeen had.

Na de baron vertrok ook Stevens, samen met Custers, om voor het opnieuw aanleggen van de Baron Léon en het uitladen van de containers met de illegale lading te zorgen. Ook de inspecteur ging er zenuwachtig en gehaast vandoor.

Anthony zat verslagen voor zich uit te staren.

Monique was zichzelf opnieuw meester. ‘Je moet het niet zo ernstig opnemen, Tony,’ zei ze vriendelijk.

Hij schudde moedeloos zijn hoofd. ‘Vader gaat de boel verkopen.’

‘Ach nee. Zal ik er nog eens met hem over praten?’

Anthony keek alleen maar smekend naar haar op, maar zei geen woord.

Monique gaf hem een bemoedigend schouderklopje en verliet de bibliotheek. Voor ze de deur achter zich dicht deed, vroeg ze zachtjes aan David: ‘Blijf je hier vannacht?’

Hij schudde ontkennend het hoofd. ‘Nee,’ zei hij verontschuldigend, ‘ik zie je morgen wel… eh… Virtus, zie je.’ Hij zag een donkere schaduw over haar ogen glijden voor ze de deur sloot.

‘David,’ zei Anthony dringend, ‘je moet me helpen.’

Hij was opgestaan en ijsbeerde door de kamer. Met z'n lange armen gesticuleerde hij opgewonden. ‘Hoe kan vader mij de schuld geven. Hoe kan ik het helpen als die Erikson ons wil chanteren, of dat klanten valse declaraties doen. Ik kan toch niet zelf iedere container nakijken? Het is altijd zo geweest met vader. Hij bekritiseerde me altijd. Adam nooit. Hij zei nooit: je bent slim, maar hij zei wel: Adam is slim of Nicky is mooi.’

Hij bleef staan en zijn armen vielen hulpeloos langs zijn lichaam. ‘Ik kon nooit met hem praten, David. Ik kon alleen maar naar hem luisteren.’

Hij zweeg en ging opnieuw in de fauteuil zitten. Haast voorzichtig legde hij zijn handen op zijn hoekige knieën.

‘Hoe kan ik het hem ooit uitleggen?’

David antwoordde niet onmiddellijk. Toen zei hij zachtjes: ‘Vertel dan aan mij wat je niet aan je vader kunt zeggen.’

‘Ja,’ zei Anthony, ‘dat is goed. Alsof jij mijn vader bent.’ Zijn schouders zakten omlaag. ‘Nee,’ zei hij, ‘niemand kan mijn vader zijn. Hij is een levende legende. Hoe kan ik hem ooit evenaren?’

‘Dat hoeft niet. Je moet je vader niet zijn. Wees jezelf.’

Anthony stond op en ging z'n glas bijvullen.

‘Je drinkt te veel, Anthony.’

De baronszoon glimlachte droevig. ‘Inderdaad. Nicky ook. We hebben verschillende redenen, maar de oorzaak is dezelfde. Vader!’ Hij nam een slok en zette het glas neer. ‘David, jij bent de enige die invloed op hem heeft. Je moet hem tot elke prijs overtuigen.’

‘Waarvan?’

‘Hij moet in mij geloven. Als hij mij de tijd laat, zal ik J & J nog tien keer groter maken. We worden walgelijk…’

‘Hoe, Anthony? Ik geloof dat je met Stevens gevaarlijke wateren bezeilt. In hoeverre heb je iets met Eurotrucking te maken?’

‘In godsnaam, David. Eurotrucking is niet belangrijk.’

David verloor z'n geduld. ‘Wat voert Stevens in zijn schild? Verdomd-nog-an-toe. Wees niet zo mysterieus.’

Zijn ongeduld had een verkeerde uitwerking. Anthony kromp in elkaar. Letterlijk en figuurlijk.

‘Spreek eerst met vader,’ mompelde hij. ‘Die weet ervan. Hij zal het je uitleggen.’ Met kleine slokjes dronk hij zijn glas verder leeg.

David verhief opnieuw zijn stem. ‘Luister vriend. Ik ga de aantijgingen van Erikson en de kwestie van Eurotrucking en die wapensmokkel tot op de bodem uitzoeken. Ik betwijfel of Stevens en Custers daar zonder kleerscheuren zullen uitkomen.’

Anthony verbleekte, maar trok vlug een gezicht of het hem niet kon schelen. ‘Doe maar,’ mompelde hij.

‘Dat zal ik, vriend,’ zei David vlak, ‘en ik hoop maar dat jij ook niet een van die cheques hebt geïncasseerd, want dan zou je wel eens in een lekke boot kunnen terechtkomen.’


Het duurde een hele tijd voor David in slaap viel en toen kort daarop de telefoon begon te zoemen had hij een volle minuut nodig om de wilskracht te verzamelen, nodig om de hoorn van de haak te nemen.

‘Bent u meneer Marcke?’ vroeg iemand in het Frans met een nasaal klinkende stem.

Hij probeerde vruchteloos de stem thuis te brengen.

‘Ja,’ antwoordde hij met gesloten ogen.

‘U hebt met de havendirecteur gesproken,’ zei de man, ‘over Eurotrucking.’

David zwaaide zijn benen uit bed. ‘Wie bent u?’

‘Mijn naam doet er niet toe. Ik heb inlichtingen die u zullen interesseren.’

De stem speelde hem door het hoofd als een melodietje dat men niet kan thuisbrengen.

‘Goed. Ik luister.’

‘Niet over de telefoon. Men weet nooit…’

‘Zoals u wilt. Zeg me waar en wanneer.’

‘Nu,’ zei de stem, ‘dadelijk.’

David was meteen klaarwakker. ‘Ben je belazerd? Midden in de nacht? Met dit rotweer? Welke inlichting is zoiets waard?’

Het duurde even voor de ander antwoordde. Toen zei hij: ‘Fraude en wapensmokkel. Simon Stevens.’

David capituleerde. ‘Waar ontmoeten we elkaar?’

‘Weet u waar de terminal van Eurotrucking is?’

‘Het zesde havendok?’

‘Nee. Aan het Delwaidedok. Nummer 702. Vlak bij het Kanaaldok B2. Daar heeft Eurotruck een rorohelling voor zeeschepen. Kunt u het vinden?’

‘Vanzelfsprekend. Ik heb een plattegrond van de haven.’

‘Goed. Naast de rorohelling ziet u op de kade een partij bulldozers klaarstaan voor verscheping. Ze staan in dubbele rijen met een ruimte ertussen. Rijd uw auto in de ruimte en doof uw lichten. U staat er veilig en uit het zicht.’

‘Goed. Waar vind ik u?’

‘Blijf in uw auto en wacht op me. Ik kom naast u zitten. We praten in uw auto. Zo kan niemand me zien. Hoe laat denkt u er te zijn?’

‘Nou.’ David bestudeerde de plattegrond die hij intussen had opengevouwen. ‘Reken maar op drie kwartier hoor. Om drie uur. Het is een heel eind.’

Hij kleedde zich snel aan. ‘Vooruit Virtus,' zei hij, je baas heeft bescherming nodig.’

De herdershond bleef hem een ogenblik zitten aankijken alsof hij aan zijn verstandelijke vermogens twijfelde. In het holst van de nacht het warme nest verlaten?

‘Wat denk je?’ vroeg David, ‘zal ik 's nachts alleen langs de dokken zwerven?’ De hond zag dat het ernst was en kwispelstaartend viervoette hij mee de trappen af.

De pletsende regen had eindelijk opgehouden. Het sijpelde nog wat na, zodat de ruitenwissers strepen op de voorruit trokken. Hij reed noordwaarts langs de Scheldekaden en via de Londenstraat bereikte hij de Noorderlaan. Daarna reed hij de autosnelweg op, die hem naar de grote sluizen bij de Nederlandse grens bracht. In de stad was er nogal wat verkeer, maar in het havengebied beperkte zich dat tot trekkers met opleggers, die hun zware containers naar het hinterland zeulden.

Antwerpen is een haven waar het laden en lossen van de schepen dag en nacht voortgang vindt en waar zelfs op weekends of feestdagen vrij gelost of geladen kan worden.

Het begon opnieuw harder te regenen en de ruitenwissers hadden moeite met het opspattende water van de vrachtwagens die hij inhaalde. Aan het rondpunt bij de Thijsmanstunnel nam hij de verkeerde afslag en voor hij het wist was hij verdwaald in de sciencefictionachtige doolhof van de petrochemische nijverheid. Hij reed over natte asfaltwegen tussen de als bovenaardse kerstbomen verlichte constructies, die zich zonder mensenhanden op gang hielden, want hij zag nergens iemand die hem op de rechte weg kon helpen. Hij draaide tweemaal rechtsaf om weer bij het rondpunt te komen, maar nu was hij het spoor helemaal bijster. Sinds hij het rondpunt had verlaten, was er geen verkeer meer, op één auto met gele koplampen na, die hem al een tijdje op een paar honderd meter volgde. David stopte om hem de weg te vragen, maar toen hij uitstapte was de achterligger nergens meer te bekennen.

David reed verder, maar toen hij even later in zijn achteruitkijkspiegel keek, zag hij een vreemde lichtweerkaatsing. ‘Hé,’ mompelde hij verbaasd, ‘er rijdt hier iemand zonder lichten.’

Hij gaf wat meer gas en het was een opluchting toen zijn dwaaltocht eindigde bij het portiershuisje van een petroleumraffinaderij. De portier kwam naar buiten en tekende met een vinger een stratenplan op de natte motorkap van zijn auto. Terwijl David zich nog trachtte te oriënteren, passeerde de auto met de gele koplampen de fabrieksingang en ging langzamer rijden. De chauffeur, een kaalhoofdige man met een vollemaansgezicht, draaide zijn hoofd om en bekeek David met een glibberige blik. Toen verhoogde hij zijn snelheid en was in een oogwenk verdwenen.

David reed opnieuw voort met – hoewel hij de gele koplampen niet meer zag – het onbehaaglijke gevoel dat het patserige vollemaansgezicht hem achtervolgde.

Vrij makkelijk bereikte hij opnieuw het rondpunt en ditmaal koos hij de goede afslag naar het Delwaidedok. Nummer 702 lag aan de zuidkant van het zeehavendok.

Het was kwart over drie toen hij in de verte de oranjekleurige bulldozers zag opdoemen. Het waren gigantische machines met schoppen van drie meter hoogte. De door de wind licht zwaaiende booglampen aan de hoge verlichtingspalen wierpen licht- en schaduwvlekken op de mastodonten. Met hun omhooggeheven schoppen leken ze op slapende dinosaurussen, voorzien van een reusachtige klauw.

Honderd meter verder lag een grote boeglader tegen de laadhelling gemeerd. Op het schip hoorde hij het geluid van lieren en pompen, maar het was een wereld van machines en robotten en in het akelig gele licht van de natriumbooglampen was nergens een levende ziel te bespeuren. David huiverde en was blij dat Virtus achter hem in de auto zat.

De bulldozers vormden twee dicht aaneengesloten rijen, die tot aan de kademuur reikten. Tussen de rijen was een ruimte van een paar meter. David aarzelde even, maar zijn nieuwsgierigheid kreeg de overhand en hij reed de auto een eindje de gang in. Zoals afgesproken zette hij de motor af en hij doofde de lichten.

De stilte kreeg iets beklemmends. Hij zat daar, wachtte en er gebeurde niets. Twintig meter voor zich uit zag hij het gele licht van de booglampen weerkaatsen op het donkere dokwater. De stalen muren aan weerszijden leken hem in te sluiten. Er was iets vreselijk fout en hij wist niet wat het was.

Opeens werd hij bang. Hij draaide de contactsleutel om en ontketende daarmee een lawaai alsof hij tien motoren tegelijk startte. Hij voelde hoe de motor van z'n auto draaide, maar horen kon hij hem niet. Toen pas drong het tot hem door dat het ronkende lawaai ergens anders vandaan kwam.

Hij schakelde en draaide zijn hoofd om achteruit weg te rijden.

‘Jezus!’ gilde hij.

Aan het einde van de gang stond een van de dinosaurussen met brullende motor. De omhooggeheven schop kwam langzaam omlaag.

‘Ga weg!’ schreeuwde David. ‘Ik wil eruit!’

De bulldozer kwam langzaam in beweging. In de verkeerde richting! De gang was net breed genoeg.

Nu begreep David wat er zo vreselijk fout was geweest. De ruimte was te smal om het portier te openen. Er kon onmogelijk iemand naast hem komen zitten. En evenmin kon iemand de auto verlaten!

Hij stak zijn koplampen aan en claxonneerde als waanzinnig. Het monster bleef dichterbij komen. Hij reed achteruit tot de auto met een bons de stalen schop raakte. Een onderdeel van een seconde stonden de beide voertuigen stil. Toen hoorde hij het getoef van de machtige motor versnellen.

‘Nee!’ gilde hij. ‘Niet doen!’

Hij gaf vol gas in een futiele poging om achteruit te rijden; hij had net zo goed kunnen proberen de Empire State Building omver te duwen.

Tot z'n ontzetting begon zijn auto nu te schuiven. Hij duwde met al z'n kracht op de voetrem en trok ook met een ruk de handrem aan. Niets hielp. Onweerstaanbaar schoof de auto met piepende banden over de straatkeien.

Hij claxonneerde en gilde in panische angst. Virtus blafte als razend en beukte met zijn tanden tegen het glas van de achterruit.

De voorwielen rolden over de kaderand en de wagenbodem schuurde tegen de stenen rand. De auto helde voorover, meer en meer.

‘O, mijn god,’ fluisterde David, misselijk van angst. Hij kroop over de rugleuning in de laadruimte en duwde vruchteloos tegen het achterportier, maar dat zat klem tegen de stalen schop. Toen de achterwielen over de kaderand rolden, werd hij stil. Hij greep Virtus om zijn nek en begroef zijn gezicht in de dikke vacht.

Zoals Nicky had hij heel zijn leven angst gehad voor de verdrinkingsdood.

De auto had nu een bijna verticale positie. Heel even bleef hij met de achterbumper aan de kaderand haken. Toen stortte hij omlaag. De dood tegemoet.

De auto kwam met zijn neus op het water terecht en het leek erop dat hij over de kop zou gaan, maar na een korte aarzeling viel het voertuig met een klap op zijn bodem en bleef drijven.

David huilde van opluchting.

Tot hij zag hoe het water met kracht door de vloerverwarmingsgaten spoot. Ook door de portierranden kwam nu onder hoge druk aan alle kanten water naar binnen gestroomd. Het veroorzaakte een naargeestig, fluitend lawaai dat pijn deed aan de oren. Ook bij Virtus, die de kop omhoog bracht en zachtjes begon te jammeren.

In een oogwenk zat David tot aan de knieën in het ijskoude water. Hij duwde tegen het portier. Dat zat muurvast. Pas toen hij zijn hand op de raamkruk legde herinnerde hij zich de noodprocedure. De ramen moesten dicht, zodat de lucht zolang mogelijk in de auto bleef. Bliksemsnel draaide hij het raam helemaal dicht en sloot de verwarmingsopeningen af. Het waterpeil steeg nu veel langzamer.

Toen begon de auto te zinken. Het ene ogenblik zat David met het hoofd boven het wateroppervlak, het volgende sloot zich het water boven het dak van de auto. Schommelend als een speelgoedeendje zakte het voertuig naar de bodem. Het was een afschuwelijke ervaring en het enige wat David ervan weerhield om als een waanzinnige te gillen, was Virtus. Die had opgehouden met jammeren en liet, zijn tong ver uit zijn bek hangend en zachtjes hijgend, het drama als een natuurramp over zich heen gaan.

De auto kwam, voorover hellend, langzaam tot stilstand. De koude sloeg nu toe. Als hij niet zou verdrinken, zou hij sterven van koude. Het water kwam hem nu tot aan zijn schouders en Virtus zat nog enkel met z'n kop in de luchtbel. David prevelde voortdurend onzinnige woorden, meer om zichzelf dan om zijn hond te vermannen. Virtus drukte zich tegen hem aan en legde in volle overgave z'n kop op Davids schouder.

De auto was nu bijna vol water. Nog slechts een kleine luchtbel hield hen in leven. David greep de deurkruk en duwde. Langzaam kwam het portier in beweging. Hij greep Virtus bij de halsband, maar die weigerde zijn neus uit de luchtbel te halen.

Hij smeekte, zijn lippen dicht bij het oor van de hond: ‘Toe nou, Virtus, volg.’

Daarna haalde hij diep adem en wrong zich zijdelings uit de auto. Terwijl hij naar buiten gleed, gaf hij een felle ruk aan de halsband en de hond kwam ploeterend achter hem aan.

David kwam nu in ademnood. In paniek sloeg hij met zijn vrije hand en trapte met zijn voeten, zodat hij het beetje zuurstof dat hij nog had, te snel ging verbruiken. Hij schoot omhoog, maar er scheen geen eind aan te komen. Zijn longen leken te barsten. Het sterven duurde een eeuwigheid.

Als een ballon rees hij met het hoofd boven water, zijn hand nog altijd aan de halsband van Virtus geklemd. Hij probeerde te ademen, maar dat lukte hem niet. Hij hoestte en spuwde en slikte liters van het met olie bevuilde dokwater in.

Virtus zwom naar de kant en sleepte hem mee. David kon opnieuw ademen en schuchtere zwembewegingen maken. De hoop gaf hem kracht.

Tot ze de rand bereikten. Toen zag hij tot zijn ontzetting dat de kaderand te hoog was om erop te klauteren. Nergens was een ladder of enig houvast te zien.

Hij zwom. langs de kademuur, maar de koude zoog nu heel snel alle krachten uit hem weg. Ook de bewegingen van Virtus werden langzamer. Z'n adem kwam nu nog met pijnlijke stoten uit zijn keel. Het klonk als het rochelend hijgen van een stervende.

‘Pak aan, kerel,’ riep iemand van de kademuur af. Een zware kurken reddingsboei plonsde naast David in het water. Hij greep met zijn linkerhand het koord vast.

‘Steek je hoofd erdoor,’ riep de redder, ‘Ik trek je eruit.’

‘Nee,’ hijgde David, mijn hond.'

‘Die is verzopen, kerel. Laat hem los. Of je verzuipt zelf’

David trok Virtus dichter naar zich toe. Het slimme beest spaarde zijn krachten. Het bewoog z'n poten net genoeg om niet onder te gaan. Heel in de verte hoorde David het geluid van een buitenboordmotor. Maar het was te laat. Het verbaasde hem dat de dood zo'n koude bedoening was. Hij liet het koord los en hield Virtus nu met beide handen vast.

Sterven was toch minder erg dan hij had verwacht.