5
De Sanderus was met baggerwerken bezig tussen de nieuwe en de oude strekdam van de haven van Zeebrugge, aan de westkant van de vaargeul. De eerste stuurman zag de Messenger of Freedom als een feestelijk verlichte salonboot voorbijvaren. Ondanks de toenemende duisternis zag hij het boegwater hoog opspatten.
‘Die schijnen erg gehaast te zijn,’ zei hij, ‘met open boegpoorten nog wel.’
De kapitein oogde met half dichtgeknepen ogen de veerboot na.
‘Minstens 10 knopen.’
Hij bleef het schip gadeslaan tot het de damhoofden gepasseerd was en wendde zijn hoofd pas af toen het – eenmaal buitengaats – zijn snelheid nog aanmerkelijk verhoogde.
‘Kijk!’ riep de stuurman, ‘de veerboot giert naar stuurboord!’
De kapitein draaide zich om en bracht zijn kijker voor de ogen.
‘Hij lijkt wel te kapseizen,’ hijgde hij verschrikt.
Hij volgde nog even de vreemde bewegingen van het schip en toen schakelde hij met een beslist gebaar de radio op VHF-frequentie 16. Op hetzelfde ogenblik zag hij dat al de lichten van de veerboot gelijktijdig doofden.
‘Port Control?’ Zijn stem trilde licht. ‘Hier baggerschip Sanderus. Ik heb een mayday. Een kanaalveerboot is zopas gekapseisd. Hooguit een zeemijl buitengaats.’
Hij wachtte tot hij confirmatie gekregen had; toen schakelde hij de scheepsomroep in.
‘Pijpen hieuwen! Vlug! Er is een schip in nood. We gaan erop af.’
Nog voor de baggerpijpen behoorlijk verzekerd waren, was de Sanderus onderweg naar de plaats van het onheil.
Het noodbericht van de Sanderus werd opgevangen door de sleepboot Sea Horse, die in de haven stand-by lag. Zonder op een officieel verzoek te wachten, liet de kapitein de trossen losgooien en stevende op volle kracht de Sanderus achterna. Even later stak ook de Burgemeester van Damme van wal en vanuit Vlissingen deed de Fighter hetzelfde.
De drie URS* -sleepboten beschikten over zeelui met ervaring bij reddingswerk, geharde mannen bereid om tot het uiterste te gaan. Ze wisten hoe weinig tijd ze hadden om drenkelingen die in zee terechtkwamen – de temperatuur van het water bedroeg slechts 4 graden Celsius – te redden, voor ze van koude zouden bezwijken.
De tragere Sanderus als een baken gebruikend, bereikte de Sea Horse als eerste het wrak.
Het was 20.15 uur toen de kapitein zijn schip behendig langszij de gekapseisde veerboot manoeuvreerde, precies achter de blauwe mantel van de stuurboordschoorsteen. Zonder aarzelen klommen ze op de glibberige zijwand en verbrijzelden de patrijspoorten en de kajuitramen. Ze lieten touwen en ladders neerzakken en namen de baby's en kinderen aan die hun werden aangereikt.
Staande op de spekgladde romp, in kou en duisternis, haalden ze in het eerste uur 155 drenkelingen uit het wrak door ze met de hand naar boven te hijsen. Ze scheurden dekens in stukken en haalden de gordijnen van de ramen van hun sleepboot; toen ze over niets anders meer beschikten, gaven ze hun eigen jassen om de slachtoffers tegen de koude te beschutten.
Om 20.40 uur verscheen de eerste Belgische Seakinghelikopter boven het wrak en daarmee kwam een grootscheepse reddingsactie op volle gang.
David wist dat het voor Virtus een moeilijke opgave was om het geurspoor van Monique waar te nemen tussen de honderden elkaar overlappende andere sporen. Al kan een hond soms meer zien met zijn neus dan een mens met een microscoop, het ontbrak Virtus hier aan de bacteriëngeur van omgewoelde grond of de geurstoffen die ontsnappen uit platgetrapte grassprietjes. Het was te betwijfelen of het dier nog veel zou waarnemen van de geur van voetzweet of schoensmeer, dat het vluchtige contact van Nicky's schoentjes met naaldhakken op het tapijt in de gang had achtergelaten.
David bond zijn das als een leiband aan de halsband van zijn hond. Hij moedigde hem voor de zoveelste keer aan.
‘Zoek het vrouwtje, Virtus.’
Het was of de hond de ernst van de situatie begreep. Zijn linkerachterpoot slepend, begon hij in de gang heen en weer te rennen, met afwisselend zijn neus in de hoogte of dicht langs de vloer. David liep in de duisternis met hem mee – het vlammetje van de aansteker ging telkens na een paar seconden vanzelf uit – en trachtte te vermijden dat hij de concentratie van de hond door een ruk aan de lijn zou onderbreken.
Plotseling bleef Virtus staan en begon ingespannen aan de wand van de gang te snuffelen. Doordat het schip overzij lag, liep Nicky's spoor niet onder zijn voeten, maar over wat nu de wand was.
Heel langzaam, herhaaldelijk en krachtig de lucht opsnuivend, begon de herdershond een spoor op te pakken. David volgde, voetstap voor voetstap.
‘Waar ga je heen?’ vroeg Anthony angstig.
‘Hou je mond en ga mee,’ fluisterde David.
‘Dat kan ik niet. Ik ben gewond. M'n knie…’
‘Zoals je wilt. Blijf dan waar je bent.’
Virtus keerde op zijn stappen terug en David liet hem zijn gang gaan. In geen geval mocht hij nu op hem inwerken, want daardoor zou de hond aan de juistheid van zijn beginspoor gaan twijfelen. Toen vertrok Virtus opnieuw, richting midscheeps en met iedere stap werd de hond spoorzekerder. David volgde en hoorde Anthony strompelend meekomen, telkens hardop mopperend als hij met zijn lange gestalte ergens z'n hoofd tegen stootte.
Bij het hoofdtrappenhuis liet Virtus een waarschuwende blaf horen. David bleef staan en knipte de aansteker aan. Aan de overkant van de dwarsgang bevonden zich de trappen naar het hogere A- en het lagere C-dek. Maar zoals alle dwarsgangen was ook deze nu een verticale schacht geworden. Het water reikte tot aan een van de trappen die naar het C-dek leidde en op het oppervlak dobberden tientallen zwemvesten.
‘Daar komen we nooit overheen,’ zei Anthony sceptisch. ‘We kunnen maar beter teruggaan.’
David keek verslagen om zich heen. Toen gaf hij de sigarettenaansteker aan Anthony.
‘Hier. Geef me licht.’
Hij ging op zijn knieën zitten en viste de zwemvesten uit het water. Hoewel zijn vingers gevoelloos waren van de kou, slaagde hij erin de riempjes aan elkaar te binden tot de zwemvesten één groot vlot vormden. Vervolgens schoof hij de hele boel op het wateroppervlak en maakte het vlot vast aan een buisleiding. De geïmproviseerde vlotbrug reikte tot aan de overkant. Voor meer stabiliteit legde hij er nog een losgeraakt mededelingenbord bovenop.
‘Daar krijg je mij niet op,’ zei Anthony.
David liet er zich voorzichtig op neerzakken. Het vlot schommelde vervaarlijk, tot hij er languit op ging liggen.
‘Volg!’
De hond aarzelde slechts heel even. Toen stapte hij op het vlot en omdat het onder zijn gewicht bewoog, kroop hij op zijn buik verder.
‘Goed zo, Virtus. Zoek.’
Maar de hond had geen aansporing nodig. Hij had aan de overkant het spoor van Monique opnieuw opgepikt en met een klein sprongetje was hij op de zijwand van de trap. Trede voor trede snuffelend, hinkte hij verder.
Net toen David ook het vlot wilde verlaten, begon Virtus in de beperkte ruimte van de trap met de neus in de hoogte te revieren.
‘Jezus,’ steunde David, ‘hij is het spoor kwijt.’
De hond keerde terug tot aan de rand van het water. De neus omhoog gericht liet hij – in snelle opeenvolging uitgestoten – korte blafgeluiden horen.
‘Het beest is in de war,’ zei Anthony.
David schudde het hoofd. Voor hem waren de mimiek en de geluidsuitingen van zijn hond betekenisvolle optische en akoestische signalen.
‘Nee. Met dat keffen wil hij me duidelijk maken dat het spoor die richting uitgaat. Nicky heeft rechtsomkeert gemaakt. Misschien heeft ze van een van de stuurboordtrappen gebruikgemaakt.’
Anthony tuurde omhoog in de dwarsgang. ‘Dat is minstens tien meter hoog.’
Het hart zonk David in de schoenen.
Anthony zei: ‘Tenzij je er door de toiletten bij kunt komen.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘De toiletten bevinden zich tussen de bakboord- en de stuurboordtrappen. Je kunt aan beide kanten naar binnen.’
‘Geef mij de aansteker.’
Tegen zijn zin overhandigde Anthony hem de sigarettenaansteker.
‘Laat me niet te lang alleen, David,’ zei hij huiverig.
‘Niemand zegt dat je niet mee mag gaan,’ zei David ongeduldig. Hij wachtte niet op antwoord en klauterde aan de andere kant van het vlot af.
‘Kom Virtus. We proberen het toch maar hierlangs.’
De hond bleef weigerachtig staan en snuffelde demonstratief in de hoogte, maar David negeerde zijn aanwijzingen en liep gebogen over de trapwand in de richting van het C-dek. Ten slotte onderwierp Virtus zich aan de grillen van zijn betweterige baas en hinkte achter hem aan.
Onmiddellijk om de hoek vond David een deur die onder druk van een pomp gesloten bleef. Hij duwde ze open en knipte zijn aansteker aan. Naast de deur lagen – als stille getuigen van het drama – een viertal geopende handtassen en de toiletartikelen lagen overal verspreid. David slikte een opkomend gevoel van misselijkheid weg.
Hij werkte zich door de deuropening omhoog en trok Virtus achter zich mee naar binnen. De vaste wastafels aan de wand vormden een aaneengesloten rij tot aan de andere deur in de hoogte.
‘Nicky!’ riep hij, ‘ben je daar? Hier David.’
Op het verre lawaai van de machinekamer na, bleef het stil in de toiletten.
‘Blijf!’
Virtus ging gehoorzaam zitten en volgde aandachtig de bewegingen van zijn meester. Die klom omhoog – de wastafels als een ladder gebruikend. Omdat hij daarbij z'n beide handen nodig had, doofde hij het vlammetje en stak de aansteker in zijn broekzak. Ten slotte geraakte hij bij de andere deur, die hij open trok. Hij bleef hijgend op een wastafel staan, krachten verzamelend om zich aan het deurkozijn op te trekken. Toen hoorde hij een vreemd gerucht boven zich. Hij knipte de aansteker aan en schrok toen in de deuropening het bleke gezicht van de eerste stuurman oplichtte.
‘Laat mij u helpen,’ zei de man en stak een hand naar hem uit.
David had even tijd nodig om van de onverwachte verschijning te bekomen. Hij greep de aangeboden hand en geraakte zonder moeite in de ruimte boven de deuropening.
De stuurman zag er beroerd uit. Zijn haren hingen nat op zijn voorhoofd en zijn doorweekte hemd plakte aan zijn lichaam.
‘Ik zoek mijn vrouw. Ze moet deze richting uitgegaan zijn,’ zei David opgewonden.
O'Kyle schudde het hoofd. ‘Hierlangs komt u er niet door. Tenzij u wilt zwemmen. Maar aan de overkant wordt er al hulp geboden.’
‘Weet u zeker dat u haar niet gezien hebt?’ vroeg David ongelukkig. ‘Ze heet Nicky. Monique Montagne-Jonson. Ze is lang en slank.’
‘Het spijt me. Misschien heeft ze wel de andere trap gebruikt. Naar het A-dek.’
David dacht na. Dat kon natuurlijk ook. ‘Laten we gaan kijken.’
‘Goed. Maar dan moeten we eerst de weg terug die u bent gekomen en daarna via het B-dek. Ik heb een touw.’
O'Kyle wikkelde het touw van zijn middel en bevestigde het aan een buis. ‘Gaat u maar eerst.’
Omdat hij beide handen nodig had, doofde David het vlammetje en liet zich in het donker zakken. Virtus begroette hem met vreugdevolle piepgeluiden. David wachtte tot de stuurman naast hem stond alvorens hij opnieuw licht maakte.
‘Dit is Virtus,’ zei hij. ‘Hij helpt me zoeken.’
Maar Virtus had voor de nieuwkomer geen belangstelling. Hij zat met de neus omhoog, de oren gespitst en hield oplettend z'n kop schuin, alsof hij poogde het geringste geluid op te vangen.
David greep de dasleiband.
‘Volg.’
Virtus zette zich schrap. Hij blafte opgewonden en ging – de pijn negerend – op zijn achterpoten staan.
‘Wat is er met hem?’ vroeg O'Kyle.
David zei: ‘Stil. Hij hoort iets.’
Toen begreep hij wat de hond hem wilde duidelijk maken.
‘Nicky,’ schreeuwde hij. ‘In godsnaam, Nicky? Ben je daar?’
Endnotes
* Unie van Redding- en Sleepdienst NV