6

Toen David de volgende ochtend z'n ogen opende, keek hij allereerst door het raam. Het was rotweer: regen en een felle wind. Zo was het altijd als hij moest vliegen.

Om kwart voor negen was hij op het vliegveld. De chauffeur van Montagne-Jonson wachtte hem op in de vertrekhal.

‘Of u meteen wilt meekomen, meneer Marcke? De anderen zijn al aan boord.’

Op de Antwerpse luchthaven worden reizigers niet als een stuk bagage over rollende paden door kilometerslange gangen getransporteerd. David volgde de chauffeur op de ouderwetse manier, te voet naar het wachtende vliegtuig.

Dat was een blauw-met-witgeschilderde Dassault-Breguet, voorzien van twee straalmotoren onder de staartvlakken.

Zodra hij een voet aan boord had gezet, trok een blauwgeüniformeerde stewardess de cabinedeur dicht. De ruime cabine was met blauwe bekleding luxueus afgewerkt. Hier en daar hing een klein, maar ontegensprekelijk kostbaar kunstwerk aan de wand.

De cabine bestond uit twee delen. Vooraan was een klein salon met twee fauteuils in blauw fluweel, voorzien van het monogram van Jonson & Jonson. In één ervan zat Montagne-Jonson, half verborgen achter een maritieme krant. Aan zijn vluchtige blik – over de rand van de krant heen – was nauwelijks een begroeting te herkennen. Het stapeltje kranten op de andere stoel was al evenmin een uitnodiging om hem gezelschap te komen houden.

David keek in het achterste compartiment. Daar zat maar één passagier. Dat was Monique Montagne-Jonson. Hij bleef verbaasd staan.

‘Wilt u gaan zitten en de veiligheidsriem vastmaken, meneer?’ vroeg de stewardess beleefd.

Hij ging naast Nicky zitten. Ze tuitte haar lippen en hij gaf haar een zoen. Haar mond voelde warm en hongerig. De opwinding bewoog zich als een hand over z'n rug.

‘Jij behoort dus ook tot de British Society?’ vroeg hij.

Ze lachte ondeugend. ‘Noem mij liever een marketentster. Ik zorg ervoor dat de strijdkrachten hun snoepjes krijgen.’

De stewardess schoof het gordijn tussen de twee compartimenten dicht. Hij hoorde de turbofanmotoren één na één aanslaan.

‘We kunnen dat nachtelijk intermezzo beter vergeten,’ zei hij kil.

‘Waarom?’ vroeg ze. 'Ik vond het heerlijk.

Het toestel nam een korte aanloop en richtte jachterig zijn neus omhoog.

Hij stapte van het onderwerp af ‘Je man is er niet bij?’

Haar stem klonk onverschillig. ‘Te veel omhanden met de Baron Léon, een roroschip dat Antwerpen voor het eerst aandoet.’ Ze zag de blik in zijn ogen en schokschouderde. ‘Ach wat. Vader heeft hem niet uitgenodigd.’

‘Waarom ga jij dan mee?’

Ze bekeek hem stralend. Je mag twee keer raden,' lachte ze.

Hij verkoos opnieuw van onderwerp te veranderen. ‘Wat is onze reisroute?’

‘Edinburgh,’ zei ze, ‘met tussenlanding op Heathrow, om Anthony op te pikken.’

‘Zo. Anthony gaat mee?’ zei David, toch min of meer verheugd.

‘Hebben jullie elkaar al die tijd niet meer ontmoet?’

Het was een retorische vraag. ‘Dat weet je best,’ zei David. ‘Niet meer sinds onze scheiding.’

Ze keek hem van terzijde aan. ‘Omdat je mij verliet, hoefde je Anthony toch niet aan zijn lot over te laten?’

‘Als je met één Montagne-Jonson breekt, doe je dat het liefst met allemaal,’ antwoordde hij kortaf.

Er was opeens een bittere klank in haar stem: ‘En een boze David kan zo nodig in eigen vlees snijden…’

‘Helemaal niet,’ zei hij verzoenend. ‘Het besluit om J & J te verlaten was al vóór onze scheiding genomen. Op jouw aandringen nog wel.’

Ze zuchtte en legde een hand op z'n dij. ‘En nu ben je teruggekomen.’ Ze giechelde even, maar in haar ogen verscheen een vragende blik. ‘Waarom? Alléén voor geld?’

Hij draaide langzaam zijn hoofd opzij. Hij wilde dat hij wist waarom.

‘Nee,’ zei hij eerlijk, ‘niet voor het geld. Tenminste… dat hoop ik van mezelf’

Haar gezicht ontspande zich. ‘Ach, David. Soms ben je toch een wonderbare man.’

De stewardess zette een theestel op de salontafel. Nicky gebaarde naar het theekopje. ‘Liever een Martini dry.’

David haalde snuivend adem. Nicky deed of ze het niet merkte. Door een opening in het wolkendek zag hij de kalkstenen kustlijn van Engeland verschijnen. Hij kreeg een ingeving.

‘Met wat voor auto rijdt je man?’

Ze trok verbaasd haar wenkbrauwen op. ‘Heeft dat belang?’

Hij knikte alleen maar met het hoofd.

‘Een BMW.’

‘Welk type? Kleur? Jaartal?’

‘Hemeltje. Weet ik veel. Donker, vermoed ik.’

‘Donkerblauw? Heeft hij een mobilofoon in de auto?’ Het schoot hem te binnen dat hij bij het mislukte rendezvous met Verlucht, op de wegrijdende BMW een radio-uitzendantenne had gezien.

Ze nam een teug van haar glas. ‘Ben je soms van plan zijn auto te kopen?’ Ze rommelde in haar handtas tot ze haar sigaretten vond. De stewardess gaf haar vuur en ze inhaleerde diep.

Hij vertelde haar wat hem en Virtus de avond tevoren op de Scheldekade was overkomen.

Ze wond zich onmiddellijk op. ‘Geloof je echt dat de chauffeur van de Volvo het opzettelijk deed? Daar heeft Simon vast wat mee te maken. Dus wil hij jou ook dood hebben.’

‘Het leek me meer op een waarschuwing,’ zei David kalmerend. ‘Als de chauffeur echt gewild had, zou hij een paar seconden eerder vertrokken zijn.’

Ze dronk haar glas verder leeg. ‘Breng me liever een gintonic,’ zei ze tegen de stewardess, ‘dit spul is net water.’

Een stekende pijn in zijn borst maakte David het spreken moeilijk.

‘Het helpt niet, Nicky.’

Ze keek hem boos aan. Haar ogen straalden geen gouden lichtjes uit. Wel pijn.

‘Hoe weet jij verdomme dat het niet helpt?’

‘Omdat je je dorst niet kan lessen met zeewater, Nicky.’ Hij zag de tranen in haar ogen opwellen. ‘Evenmin met tranen.’

Ze wendde het hoofd af.

‘Voor jou is het makkelijk,’ zei ze zacht, ‘je schrijft het van je af’

De stewardess bracht de gin-tonic, maar Nicky gebaarde dat ze die niet meer wilde. Hij legde zijn hand over de hare en ze staarden zwijgend door het kunststofglas van het raampje naar de lichte bolle cumuluswolken onder hen. Aan het veranderende motorgeluid hoorde hij dat het vliegtuig aanstalten maakte om te landen.

‘Wat Verlucht betreft,’ onderbrak Nicky zijn gedachtegang. ‘Hij is gisteravond tegen zessen Simon aan huis komen opzoeken.’

‘Zes uur?’ zei hij nadenkend. ‘Dat is één uur voor zijn afspraak met mij. Hoelang is hij gebleven?’

‘Geen idee. Maar nadat Verlucht wegging, is ook Simon in allerijl vertrokken.’

‘Zozo. Hij ging dus achter de ander aan?’ David dacht erover na. Vermoedelijk was Stevens Verlucht naar de plaats van het rendez-vous gevolgd. ‘Weet je waarover ze het hadden?’

‘Nee. De meid zegt dat het klonk alsof ze het niet altijd eens waren. Maar ik kan het voor je uitvinden.’

Met een lichte bons zette de twinjet zich op de landingsbaan neer. Voor de motoren tot stilstand kwamen, zei Nicky ernstig: ‘Simon heeft een mobilofoon in zijn auto, een nieuwe BMW 738i.’

‘Dat is ‘m,’ zei David opgewonden, ‘de auto die wegreed. Waarschijnlijk heeft Stevens Verlucht weten te overhalen niet uit de biecht te klappen.’


Anthony was niet zoveel veranderd, hoewel hij – door de jaren – meer en meer op zijn vader ging lijken. Stem en geprononceerde adamsappel inbegrepen. Hij kwam met uitgestoken hand naar David.

‘Blij je opnieuw aan boord te hebben, old boy,’ zei hij en een glimlach trok zijn gezicht in plooien. Hij gaf Nicky een kus op de wang en verdween achter het gordijn om zijn vader te begroeten. Hij bleef daar tot het vliegtuig in de lucht was en het bordje Seatbelts uitging. Daarna kwam hij naast David zitten, terwijl Nicky met een magazine naar de achterste rij verhuisde.

Zijn adem rook naar sterke drank. Hij lachte David toe, maar zijn blik bleef ernstig. ‘Ik heb met jou duizenden dingen te bespreken.’

David grinnikte. ‘Eén tegelijk hoor.’

De stewardess bracht een whisky voor Anthony en keek David vragend aan. Die schudde z'n hoofd. Hij begon te vermoeden dat drank een familieprobleem was geworden bij de Montagne-Jonsons.

Anthony nam een slok.

‘God,’ zei hij, ‘wil je geloven dat ik je heb gemist?’

David had daarop geen antwoord en dus grinnikte hij maar een beetje.

‘Hoe heeft vader je kunnen overtuigen?’ vroeg Anthony.

‘Dat deed hij niet,’ lachte David, ‘maar een golfbal.’

Anthony begreep er niets van. ‘Een golfbal?’

David wilde uitleggen wat er op de golfbaan was gebeurd maar zag aan Anthony's blik dat het hem niet interesseerde, omdat er al een nieuwe vraag op zijn tong lag.

‘Waarom kom je niet gewoon voor mij werken, David? Dan sta je aan de top en hoefje niets meer te onderzoeken. Trouwens, je weet hoe ik je nodig heb.’

David had met hem te doen. Als opvolger van Léon Montagne-Jonson behoorde Anthony tot de top tien van West-Europa. Toch was hij niet helemaal volwassen. Hij had te lang onder het vaderlijke juk gewerkt.

Anthony las zijn gedachten. ‘Ik kan de firma net zo goed runnen als mijn vader,’ zei hij. ‘Maar hij had jou als tweede man.’

David antwoordde niet.

Anthony drong aan. ‘Je hoeft je niet kapot te werken. En ik zal je rijkelijk betalen.’

‘Je hebt toch Ronald Custers. Je general manager.’

‘Custers is een bekwaam én betrouwbaar medewerker. Een vooruitziend plannenmaker. Erg ambitieus.’

‘Nou dan?’

‘Jij was mijn toeverlaat. Goeie genade, David. Begrijp je me niet? Je weet toch hoe ik ben?’

‘En Simon Stevens?’

Anthony haalde z'n schouders op. ‘In het begin werkten we heel goed samen, maar sinds het chunnelproject doet hij erg vreemd, weerspannig.’ Hij trommelde met z'n benige vingers op z'n knieën. ‘Nee, David. Ik heb jou nodig. Met jou erbij verover ik de wereld. We worden walgelijk rijk.’

David zocht voorzichtig naar zijn woorden. ‘Ik ben nu auteur, Anthony. Dat gaat niet samen met het zakenleven.’

De ander glimlachte afwezig. Van zijn vader had hij geleerd dat voor geld alles te koop is.

‘Je zult wel bijdraaien,’ mompelde hij, ‘zodra…’ Hij maakte zijn zin niet af en keek David tersluiks aan.

David ging er niet op in en keek zwijgend door het raampje. Boven Engeland was het weer minder slecht. Nicky zat twee rijen achter hen en bladerde in een modemagazine. Hij wist dat ze het gesprek afluisterde. Ze had altijd een scherp gehoor gehad.

Hij vroeg: ‘Waarom heeft de baron me zo dringend te hulp geroepen?’

Anthony hield – precies zoals zijn vader altijd deed – zijn hoofd schuin en overwoog z'n antwoord.

‘Vader is erg veranderd sinds jouw vertrek. Ook hij mist je meer dan je denkt. Hij ziet in jou Adam, mijn broer.’

‘Dat geloof ik niet,’ zei David nuchter, ‘je broer verongelukte nog voor hij volwassen was.’

‘Een ongeluk dat vader me nooit heeft vergeven, David. Soms haat ik hem ervoor.’ Anthony's stem klonk bitter. ‘Wat ik ook doe, hij vindt het nooit goed. De fouten van anderen komen steevast op mijn hoofd terecht.’ Hij stak een sigaret op en inhaleerde diep. ‘Soms geloof ik dat ik er gek van word.’

‘Hij sprak over een samenzwering,’ zei David achteloos.

Anthony schudde het hoofd. ‘Er is niets geheimzinnigs aan de hand. Het zijn de tijden. Het jaar 2000 is niet meer zo veraf. Vader leeft nog in de golden sixties.’

‘Wat is er veranderd?’

Anthony spreidde z'n handen uit in een hulpeloos gebaar. ‘De lageloonlanden, te veel scheepsruimte, te lage dollarkoers, noem maar op.’ Hij weidde er uitvoerig over uit.

David liet hem praten. Toen Anthony even zweeg vroeg hij: ‘Wat is de remedie?’

Anthony strekte zijn lange benen uit. Tersluiks keek hij David aan. ‘Ik heb m'n eigen ideeën,’ mompelde hij, ‘maar vader wil er niet van weten.’

‘Wat voor ideeën?’ vroeg David geïnteresseerd.

Anthony schudde het hoofd. ‘Later,’ zei hij. Hij drukte de halfopgerookte sigaret uit en stak onmiddellijk een nieuwe op. David had hem vroeger nooit zoveel zien roken.

‘Dan hebben we nog het probleem met de Baron Léon,’ zei Anthony en hij gebaarde met zijn glas naar de stewardess om het te laten bijvullen. Met het glas in de hand stond hij op en rekte zich uit. Zijn hoofd raakte het plafondlicht.

David luisterde zwijgend. Hij wist dat de Baron Léon het vlaggenschip was van de J & J-vloot. Een rorocontainerschip van 123 000 ton, dat naast containers ook personenwagens en trailers kon laden.

‘Het werd voor mijn tijd op stapel gezet,’ ging Anthony op verontschuldigende toon verder. ‘Het wordt een bodemloos vat. Ik wilde het onder de vlag van Hongkong of Malta laten varen. Maar vader wil dat niet. Om prestigerede-nen.’

‘Waarom verkoop je het niet?’

‘Verkopen?’ Anthony lachte pijnlijk. ‘Door het overaanbod van schepen kun je het net zo goed weggeven.’

‘Goeie genade,’ zei David. ‘Geen wonder dat gewetenloze reders hun schip liever zien vergaan dan aanleggen.’

‘Vergaan?’ vroeg Anthony. Hij ging zitten en keek de ander geschrokken aan. ‘God, David, waarom zeg je toch zoiets?’

‘Niet bijgelovig worden, Anthony,’ zei David. ‘Maar je moet een scherpe kostencalculatie maken. Als je in de vaart te veel verliest, moet je het verkopen of opleggen.’

Anthony trok een ongelukkig gezicht. ‘Je zult wel gelijk hebben.’

‘De geruchten die je vader zo overstuur maken,’ drong David aan, ‘waar gaan ze over?’

‘Ach, geruchten,’ zei Anthony geringschattend. ‘In scheepvaartkringen geloven ze nog in de Vliegende Hollander.’

‘En ik in oude wijsheden zoals geen rook zonder vuur.’

Anthony keek ernstig. ‘Ik ben een boon als ik het weet. Tenzij vader zinspeelt op de onderhandelingen met ISA. Die maken zich druk over de arbeidsvoorwaarden op onze roroschepen.’

David dacht erover na. ‘Op de veerboten?’ vroeg hij.

Anthony stak zijn zoveelste sigaret op en drukte ze na twee trekken uit in de asbak. ‘Vooral de veerboten.’

‘Heeft dat niet met de channel fever te maken?’ vroeg David. ‘Misschien vrezen de bonzen van de vakvereniging dat met de komst van de kanaaltunnel hun jobs in gevaar komen?’

Anthony schudde het hoofd. ‘Onbegrijpelijk. Juist nu zouden ze zich wat soepeler moeten opstellen. Vooral hun woordvoerder, Erikson, een gewezen veerbootkapitein, is voor geen cent te vertrouwen. Het lijkt wel of hij op eigenbaat uit is.’

David schudde zijn hoofd. ‘Dat noem jij geruchten?’

Anthony keek David taxerend aan. ‘Custers denkt dat hij te koop is. Zal wel een behoorlijke duit kosten.’

‘Hoezo?’ vroeg David geschokt. ‘Bedoel je omkopen? Man, laat je daar niet mee in.’

Anthony haalde alleen maar de schouders op. ‘Het is Custers' zorg. Niet de mijne.’

‘Doe geen domme dingen, Anthony,’ zei David nors. ‘Heb je er met nog iemand anders over gesproken?’

Anthony aarzelde. ‘Custers heeft het er met Simon Stevens over gehad.’

‘Heb je je vader ingelicht?’

‘In godsnaam, David…’

David keek peinzend naar het vertrokken gezicht van de ander. Zoals ze daar naast elkaar zaten, leken ze even groot. Maar Anthony mat 1 m 93 en als ze rechtop gingen staan, torende hij, met z'n lange benen, boven iedereen uit. Maar als Anthony naast zijn vader ging staan, was hij eigenlijk nog een klein kind.

David gaf hem een bemoedigend klopje op de schouder.

‘Wilt u de veiligheidsriemen vastmaken,’ vroeg de stewardess-in-het-blauw glimlachend. ‘Zo dadelijk landen we op Turnhouse, de luchthaven van Edinburgh.’


Een helikopter zette hen zachtjes neer op een geplaveide binnenplaats van de Mar Lodge, een voormalig jachtpaviljoen van koning George in Braemar, een gehucht met 394 inwoners ergens in de Schotse hooglanden. Ze werden er verwelkomd door Sir Humphrey, een rijzige Engelsman die met z'n adellijke manieren David het gevoel gaf dat hij met twee linkse handen en met Charlie-Chaplinvoeten rondliep. Statig leidde Sir Humphrey hen door de vertrekken van het hoofdgebouw, dat rijkelijk voorzien was van ingelijste vergeelde fotografieën van de koninklijke schutters en de opgezette trofeeën van hun slachtoffers.

Monique en David kregen aangrenzende kamers, ver van die van andere genodigden. Misschien was het toeval, maar het was het soort toeval, waarin David de hand van Nicky zag.

De bijeenkomst begon om drie uur in de bibliotheek. Ze waren met z'n tienen en als vanzelf nam Sir Humphrey het voorzitterschap waar.

‘Hij behartigt de financiële belangen van sommige leden van de koninklijke familie,’ fluisterde Anthony. ‘Elk van de anderen vertegenwoordigt een groep van holdings, die de economie van een werelddeel kunnen aanzwengelen of wurgen.’

De heren kenden elkaar en er werden geen handen geschud. Léon Montagne-Jonson stelde David met een achteloos gebaar voor als de gewiekste accountant van het vasteland. Zijn overdrijving imponeerde niemand.

De bespreking begon nogal stroef. De een na de ander gaf een kort overzicht van de toestand in zijn sector – haven, scheepvaart, luchtvaart, banken enzovoort – maar er werd niets verteld dat niet in de Financial Times te lezen was. David verveelde zich stierlijk.

Toen was het de beurt aan Léon Montagne-Jonson.

In tegenstelling tot de anderen stond hij op en ging door de ruime kamer ijsberen. Met zijn lengte domineerde hij iedereen. Eensklaps bleef hij staan en keek hen een voor een aan met een blik die weinig goeds voorspelde.

‘Gentlemen,’ zei hij somber, ‘zoals de meesten onder u al wel weten, hebben we de politieke veldslag over het chunnelproject verloren.’

Er heerste een afwachtende stilte.

‘Nadat de regering van Hare Majesteit met de Fransen een verdrag had gesloten, hebben we de inspanningen van onze pressiegroep opgevoerd. We hebben bij de commissie ad hoc niet minder dan 4850 petities ingediend. Op een paar minder belangrijke na werden ze allemaal afgewezen. De komst van de kanaaltunnel is nu zo goed als onvermijdelijk.’

Er liep een lichte schok door de aanwezigen. Hij wachtte even en zei toen met verheffing van zijn stem: ‘Als we nu en samen geen krachtdadige tegenacties ondernemen zullen zich tegen het jaar 2000 de kanaalovertochten tot toeristische uitstapjes beperken. Is iedereen het daarmee eens?’

Er klonk instemmend gemompel. Met opgestoken hand maande hij tot stilte.

Hij ontvouwde een landkaart en hing ze aan de wand. Ze vertoonde het Nauw van Calais met de kusten van het Franse departement Pas de Calais en het Engelse graafschap Kent.

‘De chunnel,’ zei hij gewichtig.

Er klonk nerveus gemompel.

Met zijn gouden vulpen wees hij naar de rode lijn die van de Engelse naar de Franse kust liep.

‘De kanaaltunnel wordt een 50 km lange verbinding tussen Coquelles-Fréthun nabij Calais en Folkestone nabij Dover en loopt 37 km onder water op een diepte tot 40 meter onder de Kanaalbodem,’ verklaarde hij.

Zijn betoog werd door Sir Humphrey onderbroken. ‘Gelooft u niet dat Engeland voordeel zal halen uit de toegenomen handel, zodra er met de vaste verbinding een einde komt aan onze traditionele isolatie?’

In Montagne-Jonsons ogen vlamde een blik van ongeduld. ‘Als de veerdiensten niet in staat zijn te concurreren, raken de schepen verouderd, de havens in verval en als er dan ook maar iets misgaat met die kwetsbare tunnelverbinding, zal Engeland nog meer geïsoleerd zijn dan vroeger.’

Sir Humphrey trok nadenkend z'n wenkbrauwen op.

Montagne-Jonson keek de aanwezigen opnieuw een voor een aan. ‘We zijn met minderheidsparticipaties aan elkaar gebonden,’ zei hij met nadruk. ‘Als één veerbootmaatschappij op de fles gaat, betekent dat voor ons allemaal een financiële aderlating.’

Sir Humphrey knikte begrijpend. ‘Ga door.’

‘We beheersen iedere toegangsweg tot het eiland,’ vervolgde Montagne-Jonson, ‘maar het zal een meedogenloze strijd worden om de macht. Onze tegenstander is een internationale groepering van 50 banken, die over gigantische kapitalen beschikt, de oliedollars, de Suezkanaalfranken en de Japanse yenoverschotten. Het gaat om meer dan een tunnel. Het gaat erom te zijn of niet te zijn.’

Het was een taal die iedereen begreep.

‘Het Kanaal is de drukst bevaren zeeweg ter wereld,’ betoogde Montagne-Jonson. ‘We verschepen per jaar bijna 3 miljoen voertuigen en 24 miljoen passagiers. Tegen het jaar 2000 kunnen dat er 50 miljoen worden. Eurotunnel, dat is de kanaaltunnelmaatschappij, rekent erop 90 percent van de koek te verslinden.’

‘Wanneer wordt de chunnel operationeel?’ vroeg iemand.

‘Ten vroegste over twee jaar. De voorbereidende werken zijn al begonnen met voorschotten van de Britse en de Franse regering. De definitieve financiering gebeurt uitsluitend met privékapitaal, door het consortium France-Manche/The Channel Tunnel Group. Het is dus duidelijk dat we niet zoveel tijd meer hebben om tegenmaatregelen te treffen.’

Opnieuw wierp Sir Humphrey zich op als woordvoerder van de toehoorders. ‘Hoe stelt u zich dat voor?’

Montagne-Jonson keek naar zijn zoon. ‘Wil jij het uitleggen, Anthony?’ vroeg hij.

Die schudde het hoofd. Hij staarde voor zich uit. ‘Doe maar, vader,’ mompelde hij.

Montagne-Jonson schraapte geërgerd zijn keel en vervolgde: ‘De bouw van de chunnel konden we niet tegenhouden. Wel hebben we onze invloed uitgeoefend bij de keuze van het ontwerp. Er was twijfel tussen een autosnelweg en een dubbele spoorwegtunnel, zodat de reizigers in hun auto zouden kunnen blijven tijdens de rit. Het werd een spoorwegtunnel.’

‘Waarom?’ vroegen ze van alle kanten.

‘Time, gentlemen,’ antwoordde de baron. ‘Hoewel de pendeltreinen er maar 30 minuten over doen om de overkant te bereiken, blijft het laden van autotreinen tijdrovend. Het vrachtvervoer met altijd grotere trucks en gevaarlijke goederen komt deels in onze handen terecht.’ Hij zweeg tot het gemompel bedaarde.

‘Stakingen, mijne heren!’ Hij keek dreigend om zich heen. ‘Het treinverkeer is traditioneel in handen van linkse militanten. Vandaar het enthousiasme van de spoorwegvakbonden voor de chunnel. Zo kunnen ze Groot-Brittannië de keel dichtknijpen wanneer ze maar willen.’

Er rees een opgewonden gemompel onder de aanwezigen.

‘Maar ook anderen kunnen een wilde staking uitlokken,’ zei Montagne-Jonson langzaam en nadrukkelijk. ‘Eén machinist kan de chunnel wekenlang blokkeren.’

Het gemompel verstomde.

Montagne-Jonson zag hoe de betekenis van zijn woorden langzaam tot zijn gehoor doordrong.

‘Prijzenslag!’ vervolgde hij toen theatraal, ‘Jonson & Jonson sluit een pact met Oceanlink over vaste prijzen en vaartijden. Ze verdelen de markt in dezelfde verhouding als ze momenteel het kanaalvervoer in handen hebben. Dat is 52/48. De snelheid van de ferryboten wordt opgevoerd en het verblijf in de haven ingekort. Grotere schepen, lagere prijzen en meer winst.’

‘Dat zal de minister voor Handel nooit toelaten.’

‘We hebben nog voldoende slagkracht om hem onder druk te zetten,’ weerlegde Montagne-Jonson strijdlustig. Hij wees met gestrekte arm naar de kaart.

‘Geld!’ zei hij met de hovaardigheid waarmee James Rothschild de garantie tot betaling van de Franse oorlogsschulden had overgenomen. ‘De chunnelmaatschappij zoekt 1 miljard pond eigen kapitaal en tientallen miljarden aan leningen. Daarin kunnen we hun een harde noot te kraken geven. Met de hulp van onze banken zorgen we dat de publieke inschrijving op haar aandelen slechts langzaam geplaatst wordt. Gevolg: geldgebrek, stopzetting van de werken, leningen met hoge rente, hogere kostprijs en daarna hogere vervoerprijs.’

Het was doodstil geworden in de koninklijke bibliotheek. Montagne-Jonson genoot ervan.

‘Ten slotte,’ zei hij op dramatische toon. ‘Propaganda! Een dure voorlichtingscampagne met als thema veiligheid. We maken het publiek bang. We vertellen ze dat de chunnel niet veilig is. Een aardbeving. Oorlog. Defect in het ventilatiesysteem. Nom. de tonnerre! Het volstaat dat een terrorist een tijdbom uit zijn autoraam gooit – brand, gas – al wie in de tunnel is, komt er niet levend uit.’

Hij pauzeerde even en vervolgde op typisch Engelse wijze: ‘Ik zeg: we verklaren ze de oorlog.’

De stilte duurde een hele poos. Tot Sir Humphrey zei: ‘Hear! Hear!’

Al de geldmagnaten riepen in koor: ‘Hear! Hear!’

David was de enige die opmerkte dat Anthony geen deel nam aan het collectieve enthousiasme en zag hoe hij met samengeknepen lippen het hoofd afwendde.


Een uur voor de aanvang van het diner verzamelde het gezelschap zich in het salon voor het aperitief. De meesten waren nu vergezeld van hun vrouwen.

Er werd whisky gedronken en de gesprekken draaiden om geld, goud, beurswaarden en de prognoses erover. Over de chunnel werd niet meer gesproken. David warmde zijn rug bij het manshoge haardvuur en keek naar Monique, die vrolijk van het ene groepje naar het andere dwaalde en schitterde als een geslepen diamant tussen kiezelstenen.

Aan de andere kant van het grote vertrek leunde Anthony tegen een antieke boekenkast en staarde somber in zijn glas.

Het diner was een aristocratische gebeurtenis, waarbij Sir Humphrey opnieuw als gastheer fungeerde. Eenieder kreeg zijn plaats – naargelang zijn belangrijkheid – aan de rijkelijk gedekte tafel toegewezen. Op het nippertje ontsnapte David aan een plaats in de bijkeuken.

Tijdens het diner marcheerden doedelzakspelers rond de tafel, de wijn vloeide overvloedig en de gesprekken werden luider. Nog voor het dessert werd opgediend, zag David kans ongemerkt te verdwijnen.


De grote slaapkamer was kil en ongezellig. Hij liep naar de badkamer en liet de ouderwetse badkuip vollopen. Soezend in het warme water vroeg hij zich af wat hij die dag geleerd had. Net toen hij zat te bedenken dat de badkuip groot genoeg was voor twee, glipte Monique de badkamer binnen.

Ze stapte uit een ragfijn negligé. ‘Gunst,’ zei ze, ‘die badkuipen zijn groot genoeg voor twee.’


Om acht uur werd David wakker. Monique lag niet meer naast hem. Hij bleef nog wat liggen en dacht aan haar. Ze was bezig hem opnieuw in te palmen. Hij wist het en hij kon er niets tegen doen.

Zo was het ook geweest in het eerste jaar na hun kennismaking.

Na het Albegasproject werkte hij voor Jonson & Jonson, als een soort reizende adviseur. De baron nam toen zelden een serieuze beleidsbeslissing zonder eerst het oordeel van David te vragen. Het was een inspannende en veeleisende job, die David in volle overgave uitoefende.

Zijn ontmoetingen met Monique werden veelvuldiger. Ze woonde nog in dezelfde flat – die uitzag op het Albertpark – onder de naam Monique Mountain. David verdiende – toen – heel royaal, maar Monique spendeerde nog drie keer zoveel. Hij wist niet waar ze het geld vandaan haalde en ze weigerde er iets over los te laten.

Ze oefende een fascinerende aantrekkingskracht op hem uit en ze noemde hem haar naïeve fortuinjager.

Op een dag ontbood Léon Montagne-Jonson David op zijn privékantoor in de Jonsonbuilding aan de Noorderlaan. Het kantoor besloeg de helft van de hoogste etage en was ruim genoeg om er het jaarlijkse liefdadigheidsbal van de burgemeester van Antwerpen in te houden. Door de glazen wand heen had je een uitzicht over de Schelde en het havengebied.

Toen David binnenkwam, stond de baron in zijn Charles de Gaulle-houding voor de glazen wand en wierp hem een dreigende blik toe. Hij wist altijd nieuwe effecten te bedenken.

In de bezoekersstoel zat een vrouw van wie David enkel de over elkaar geslagen benen kon zien. Dat was voldoende om zijn hartslag te versnellen. Monique pirouetteerde met haar stoel en keek hem met pretlichtjes in haar ogen aan.

‘Zo te zien is je verbazing oprecht,’ lachte ze.

Hij lachte flauwtjes terug en voelde zich bête. Nu pas begon het verband tussen Mountain en Montagne tot hem door te dringen.

‘Wat doe je hier,’ vroeg hij en voelde zich nog onnozeler.

De stem van Montagne-Jonson sneed door de kamer als een mes door boter. ‘Hou je niet van de domme, jongeman. Jij probeert slapend rijk te worden.’

‘Nee, vader,’ zei Monique geamuseerd, ‘hij zocht de hele tijd naar een fortuin en wist niet dat het in zijn bed lag.’


Het ontbijt werd opgediend in een houten bijgebouw. Aan het hoofdeinde van de tafel, lang genoeg om er een honderdtal hongerigen aan te spijzen, zat de geldnoblesse gekleed in jagerskostuum bij elkaar. Het gesprek ging over geld, goud, beurswaarden en de prognoses daarover.

Aan het andere uiteinde, dicht bij een brandend haardvuur, zat Monique. Ze wuifde vrolijk.

David ging naast haar zitten. ‘Je redt me van de geeuwdood,’ zei hij.

Ze schonk koffie voor hem in. ‘De thee is niet te drinken,’ lachte ze. ‘De Britten en de Schotten zijn het theezetten verleerd.’

David nam een slok. De koffie was sterk en heet, zoals hij hem graag dronk. Op het buffet stonden wel twintig gerechten. David nam bacon, eggs en toast. Voor hij ging zitten, keek hij op Monique neer. Bij haar ooghoeken zag hij de eerste kraaienpootjes.

Het verhoogde haar chique, sensueel aantrekkelijke uiterlijk. Ze zag er fris en opgewekt uit.

‘Hoe doe je het,’ vroeg hij, ‘na gisteravond. Er zo uitgerust uitzien?’

Ze zuchtte tevreden. ‘Juist door gisteravond. Het bevordert het hormonenevenwicht bij een vrouw als ze samen klaarkomt met de man van wie ze houdt.’

‘We moeten ermee ophouden, Nicky. Het brengt niets dan ellende.’

Haar ogen blonken opstandig. ‘Nog méér ellende?’

Hij prikte zijn vork in de bacon en verstuikte bijna een pols. Kookkunst behoorde duidelijk niet tot de Schotse specialiteiten. De geroerde eieren lieten zich gelukkig zonder tegenactie opeten.

‘Vader is uitgenodigd op een receptie op Balmoral,’ zei Nicky, ‘daarna komt hij mee in de suite van de koningin naar de Royal Braemar Gathering.’

‘De reuzen in kilt die met bomen gooien?’

Ze knikte.

‘En Anthony?’

‘Gaat met hem mee. We hebben de hele dag voor ons beidjes.’

‘Goed,’ zei David, ‘dan gaan we vanmiddag de spelen bekijken. Vanmorgen moet ik een paar telefoontjes doen.’

Ze glimlachte. ‘Dat geeft me de tijd om me wat op te tutten. Dat is nodig, want ik heb nog een boel veroveringswerk voor de boeg.’


In het koninklijk jachtpaviljoen was maar één telefoon. Die werd gemonopoliseerd door de kaalhoofdige pijproker. Omgeven door naar zoet sandelhout geurende rookwolken fluisterde hij koop- en verkooporders in de microfoon.

David bleef ongeduldig in zijn gezichtsveld ijsberen, in de hoop hem tot spoed aan te zetten. Na een kwartier legde de man de hoorn neer.

‘Sorry, old chap,’ zei hij welgemoed, ‘we hebben een toerbeurt voor de telefoon.’ Hij raadpleegde een lijstje. ‘Ik kan u om elf uur noteren voor tien minuutjes.’

Het was kwart over elf toen David eindelijk Peter bij Jonson Shipping Antwerpen aan de telefoon kreeg.

‘We zijn hier bijna klaar,’ zei Peter. ‘Morgen gaan we naar Zeebrugge. Daar gaan we J & J Car Ferries Belgium controleren. Daarna naar het hoofdkantoor in Londen.’

‘Al enig resultaat?’

Peter aarzelde. ‘Kan het over de telefoon?’

‘Doe maar.’

‘Op papier lijkt alles in orde. Hoewel… Jonson Shipping heeft zoals je weet ook dochtervennootschappen. Voor expeditie, bevrachting, scheepsbevoorrading enz. Een ervan is Jonson Forwarding, een expeditiefirma. Ze is betrokken in een onderzoek naar fraude in verband met export van veevoeders.’

‘Veevoeders?’ vroeg David verwonderd. ‘Hoe kan dat? Een expediteur verhandelt toch geen goederen?’

‘Nee. Dat deed een veevoederbedrijf, Veracomex. Het bedrijf werd geleid door een Argentijn van Duitse afkomst, Dieter Breuer. Ze exporteerden hele scheepsladingen minderwaardig veevoeder naar Algerije, op basis van vervalste certificaten. Ze boekten astronomische winsten en kregen op de koop toe hoge exportsubsidies van de EEG. Er werd ook geknoeid met waterschadeclaims met behulp van malafide verzekeringsinspecteurs. Op die manier werden de Algerijnse staat, de EEG en de assuradeurs voor miljarden opgelicht.’

‘Wat heeft Jonson Forwarding met dat alles te maken?’

‘Als expediteur zorgden ze voor verscheping, uitklaring en schadeclaims bij de assuradeurs. Het gerechtelijk onderzoek moet uitwijzen in hoeverre ze van de fraude op de hoogte waren.’

David dacht er even over na. ‘Wat geeft Stevens voor verklaring?’

‘Hij beweert van niets te weten. Schuift de verantwoordelijkheid af op de voormalige directeur van Jonson Forwarding, een zekere Fons Daelemans.’

‘Daelemans? Een breedgeschouderde kerel. Ik herinner me de man. Zodra ik tijd heb zal ik proberen hem te spreken te krijgen.’

‘Goed. Tot morgen?’

Er schoot David iets te binnen. ‘Wacht even, Peter. Kun je me doorverbinden met Verlucht. Die heeft me eergisteren op een afspraak een blauwtje laten lopen.’

‘Verlucht is al twee dagen niet op kantoor verschenen. Hij heeft zich ziek gemeld. Als je het mij vraagt is het een diplomatieke ziekte.’

David zei langzaam: ‘Dat is vreemd. Zoek dat even uit, wil je. Er klopt iets niet.’


's Middags woonden David en Monique de Royal Braemar Gathering bij. Ze zaten dicht bijeen op een houten bank tussen een opeengepakte, broodjes etende en bier-in-blik drinkende menigte. Ze keken geboeid naar de krachtpatserijen van de Schotse reuzen in kilt en genoten van de doedelzakmuziek van de piperbands. Ze lachten en joelden en applaudisseerden mee met de menigte en de hele tijd was het alsof het ongeluk – dat hun leven zo grondig had veranderd – nooit was gebeurd.

Het was even na zessen toen ze in een opgewekte stemming naar de Mar Lodge terugkeerden. Toen ze de grot vestibule binnenkwamen werd David aan de telefoon geroepen.

‘Er is iets met Verlucht,’ zei Peter. ‘Hij is na z'n afspraak met jou niet meer thuisgekomen. Zijn vrouw is in alle staten.’

‘Heb je Stevens om uitleg gevraagd?’

‘Ja. Hij weet van niets. Dat zegt hij, tenminste.’

‘Van wie kwam dan het bericht over Verluchts ziekte?’

‘Dat is het vreemde. Niemand herinnert het zich.’

‘Ik vind dat men de politie moet waarschuwen,’ suggereerde David.

‘Heb ik gedaan,’ antwoordde Peter.

Door het telefoontje was de stemming gebroken. Er werd thee met toast geserveerd en elkeen ging z'n koffers pakken.

Om acht uur landde de helikopter. David had juist afscheid genomen van Sir Humphrey, toen hij opnieuw aan de telefoon werd geroepen.

‘Je hoeft Verlucht morgen niet op te zoeken,’ zei Peter, min of meer onder de indruk. ‘Hij heeft zelfmoord gepleegd. De rivierpolitie heeft hem een uur geleden uit de Schelde opgevist.’