Het spook stelt zich voor

Die hele prachtige zondag piekerde Monica hoe ze het moest aanpakken dat ze toch in dit schitterende huis zouden blijven wonen. De anderen deden heel opgewekt en hoewel Monica wist dat ze het niet echt waren, toch besefte ze heel goed dat niemand het zo erg als zij vond hier weer vandaan te gaan. Niemand, zelfs Liane niet, had er zich ook zo op verheugd dat Bodo zou komen. Na lang nadenken kwam ze tot de conclusie dat er nog maar één helpen kon: het spook zelf. Ze besloot een gesprek met het spook aan te knopen. Daarom plaatste ze ’s avonds haar kussen in haar rug, ging rechtop in bed zitten, deed het lampje uit en begon te wachten. Wie er ook verscheen, het spook niet. Na een hele tijd begreep Monica, dat het waarschijnlijk helemaal niet zou komen zolang ze niet sliep. Hoe moest het ook weten dat ze met hem wilde praten. Ze durfde echter niet te gaan liggen en te gaan slapen, omdat ze dan misschien pas wakker zou worden als het spook haar kamer weer verlaten zou hebben.

Toen kreeg ze een idee. Ze stapte uit bed, trok haar badjas en haar slippers aan en liep zachtjes en op haar tenen haar kamer uit. Ze zorgde ervoor dat de deur niet piepte en de houten vloer niet kraakte en sloop naar de zoldertrap. Zonder het licht aan te doen sloop ze naar boven. Gelukkig viel er wat maanlicht door een van de kleine zolderraampjes, zodat het niet helemaal donker was. Monica ging op een van de verhuiskisten zitten wachten. Als het spook merkte dat ze hier boven was, zou het wel spoedig op de gedachte komen dat ze het zocht. Om de zaak nog duidelijker te maken zei Monica van tijd tot tijd halfluid: Spook, spook, ik moet met je spreken!’

Na een poos vormde zich in het maanlicht een witte doorzichtige nevel die zich bewoog en een soort armen en benen naar alle kanten uitstak. Monica kneep haar ogen stijf dicht en deed ze weer open: ‘Spook, ben jij het?’

Uit de bewegende nevel vormde zich een gestalte, een jongen, die heel veel leek op het oude olieverfschilderij dat beneden in de woonkamer hing. Hij droeg een kleine jas van glanzende, lichtblauwe zijde en daaronder een wit hemd met ruches en kant bij de hals en de mouwen. De broek hield onder de knieën op met grote strikken. Daaronder droeg hij witte kousen. Zijn gezicht onder het witte haar was heel bleek en had ver uiteenstaande ogen van een helder blauwe kleur. Monica zat onbeweeglijk, vol verbazing over de verandering die niet van de ene seconde in de andere verliep, maar heel geleidelijk. Eindelijk zag hij eruit als een aardige jongen die zich voor een gekostumeerd bal verkleed had. Of nee, toch niet helemaal zo, want zijn wangen hadden geen kleur en ook zijn lippen waren bloedeloos. Hij deed doorschijnend aan, hoewel Monica de zolderbalken die eerst achter hem te zien waren, nu niet meer zien kon.

Wel scheen het maanlicht door hem heen en een schaduw had hij niet. Nu trok hij met een heel menselijke beweging de mouwen van zijn blauwe jas recht, maakte een kleine buiging en verklaarde:’ Ik heet niet Spook, maar Amadeus!’ Zijn stem klonk als een zingend en hees gefluister.

‘Maar jij bent toch het spook?’ vroeg Monica.

‘Wat is dat?’

‘Weet je niet wat een spook is ?’

‘Nee.’

‘Dan zal ik het je uitleggen…’ Monica was echt van plan dat te doen, maar terwijl ze sprak, werd het haar pas duidelijk dat ze het zelf niet goed wist. ‘Jij bent in ieder geval degene die hier ’s nachts lawaai maakt en de dekens van ons afrukt, nietwaar?’

‘C’est possible,’ ze Amadeus.

Wat betekent dat?’ wilde Monica weten.

‘Dat het wel mogelijk is. Spreek jij dan geen Frans?’ vroeg Amadeus verwaand. ‘Elk beschaafd mens spreekt toch Frans.’

‘Ben je dan een mens?’

‘Twijfel je daaraan ? Enkel en alleen omdat ik een paar dingen meer kan dan jij?’

Monica wilde Amadeus niet in het harnas jagen en sprak hem daarom niet langer tegen. ‘In elk geval was mijn moeder bijna flauw gevallen, omdat jij de aardappels tegen de keldertrap op naar boven liet springen!’ zei ze verwijtend, maar haar stem klonk niet kwaad.

Amadeus was helemaal niet onder de indruk. Tjee, die heeft hard gegild!’

‘Waarom doe je zoiets?’ vroeg Monica.

‘Omdat ik dat grappig vind.’

‘Mensen aan het schrikken brengen?’

‘Probeer het maar eens.’ Amadeus kwam dichterbij en ging zitten. Ook op een kist, zijn benen over elkaar geslagen.

Monica dacht na. ‘Je kunt niet alles doen, omdat je het zelf zo grappig vindt,’ verklaarde ze toen.

‘Ik wel.’

Daartegen was weinig in te brengen. Monica probeerde het op een andere manier. ‘Luister eens,’ stelde ze voor, ‘kun je je grappen niet ergens anders uithalen?’

‘Waarom?’

‘Omdat mijn moeder bijna een hartaanval gekregen heeft, daarom!’

‘Maar dat was heel dom van haar.’

‘Amadeus, alsjeblieft, luister nu eens heel goed naar mij. Ik heb je niet alleen uit nieuwsgierigheid geroepen, maar ook omdat ik je beslist iets moet zeggen. Je kent ons toch intussen allemaal wel: mijn vader, mijn moeder, Peter, Liane en mij. Maar je weet niet, waar we vandaan komen. Uit de stad. Een grote stad, een mooie stad, maar toch een stad. De huizen zijn er klein, zeker voor mensen die niet zo rijk zijn. Daarom wilden we al heel lang ergens buiten gaan wonen. Het huis hier is voor ons allemaal een droomhuis, begrijp je? Er is zelfs een stal voor een paard. En nu moeten we hier misschien weg… om jou!’

‘Om mij? Maar ik heb toch helemaal geen last van jullie?’

‘Maar wij wel van jou!’

‘Alleen maar omdat ik een beetje plezier wil hebben?’

‘Omdat je ons iedere nacht .uit de slaap houdt! Amadeus, geloof me… ik zou wel willen blijven. Ik ben niet bang voor je, omdat ik weet dat je ons niets doet. Jij bent het toch die me toen op het balkon gered heeft, hè?’

‘Was ook grappig,’ beweerde Amadeus een beetje verlegen, alsof hij zich schaamde voor zijn goede daad.

‘Het was heerlijk, Amadeus, en daarom mag je voor mijn part net zoveel grappen maken als je maar wilt. Maar de anderen kunnen het niet verdragen! Ze hebben besloten weer te verhuizen… en ik moet natuurlijk mee.’

‘Willen jullie weer weg?’

‘Ja.’

‘Jammer.’ Amadeus bleef onbewogen. ‘Ben benieuwd wie er na jullie komt.’

‘Amadeus…’ Monica stak haar hand uit om hem aan te raken, maar ze greep door hem heen en trok haar hand weer terug. ‘Amadeus, als je zo doorgaat, dan komt er al heel gauw niemand meer in dit huis wonen. Wil je dat dan liever?’

‘Dat zou vervelend zijn,’ gaf Amadeus toe. ‘Ennuyant,’ herhaalde hij in het Frans.

‘Zie je nou wel! Het kan zelfs nog erger worden. Als de eigenaar het huis niet kan verhuren en ook niet verkopen, dan zal hij het wel laten afbreken. En hoe moet het dan met jou?’

‘Afbreken?’ Amadeus sprong op, plotseling woedend.

‘Dat moeten ze dan eens proberen! Ze zullen ervan lusten! Die zal ik dan pas echt bang maken!’

‘Ja, dat denk je misschien. Maar ze komen gewoon met een grote machine, doen even boem! boem! boem! en van het mooie huis is in één dag alleen nog maar een hoop stenen en hout over.’

‘Dat wil ik dan wel eens zien!’

Monica zuchtte. ‘Als je het echt daarop wilt laten aankomen, dan kan ik je ook niet helpen. Vaarwel, Amadeus!’ Ze stond op. ‘Eén ding wil ik nog van je weten: heb je je haar gepoederd of draag je een pruik?’

Amadeus greep naar zijn hoofd en deed met een zwieperige beweging zijn witte pruik af; daaronder kwam blond, dun haar tevoorschijn.

‘O, maar zo vind ik je toch liever!’ riep Monica. Toen zuchtte ze weer en keerde zich om naar de trap.

‘Un moment!’ riep Amadeus.

Monica bleef staan.

‘Je kent dus toch Frans?’

‘Als iemand me op die manier roept, weet ik heus wel wat het betekent!’

Monica draaide zich om, en het maanlicht dat door het schuine raam naar binnen scheen, legde een gouden gloed over haar rode haar.

‘Eigenlijk vind ik jou ook wel aardig, petite Monique,’ zei Amadeus.

‘Roep je me daarom terug?’

‘O non!’ zei Amadeus deftig. ‘Ik wilde je alleen vragen: wat wil je eigenlijk van mij?’

‘Niet zo heel veel.’ Monica wikte ieder woord om het spook maar niet te ergeren. ‘Ik wil helemaal niet dat je hier verdwijnt…’

‘Dat zou ik ook niet kunnen!’

‘Dat had ik wel gedacht. Ik weet toch wel zoveel over spoken…’ vlug verbeterde ze zichzelf:’ over wezens als jij, bedoel ik, dat jullie maar op één bepaalde plaats kunnen spoken. Klopt dat?’

Dat wilde Amadeus niet toegeven. ‘Hier bevalt het me nu eenmaal het beste,’ beweerde hij.

‘Maakt ook niets uit. Ik wil geen ruzie met je maken. Ik wil je alleen vragen het niet te bont te maken. Iemand als jij in huis te hebben is op zichzelf best leuk. Maar je moet ons ’s nachts laten slapen.’

‘Peut-être.’

‘Wat betekent dat?’ vroeg Monica argwanend.

‘Misschien.’

‘Niks misschien! Met „misschien” ben ik niet geholpen. Je moet het me heel echt beloven, Amadeus. Anders kan ik de anderen niet overreden om te blijven.’

‘Wat moet ik dan zon hele nacht doen?’

‘Je zou misschien kunnen slapen,’ stelde Monica voor, hem vragend aankijkend.

‘Ik slaap nooit.’

‘Ga dan ’s nachts naar de oude ruïne. Daar stoor je niemand. En als je het daar te vervelend vindt, kom dan ook maar eens een keer bij mij om wat te praten. Dat is toch veel fijner dan zomaar iemands deken weg te trekken en ervandoor te gaan?’

‘Mag ik komen, wanneer ik maar wil?’

‘Ja. Alleen de anderen moet je ’s nachts laten slapen.’

‘En overdag? Mag ik dan grappen uithalen?’

Monica ging weer zitten. ‘Ja, als het tenminste grappen zijn. Dat met die aardappelen was leuk. Ook mijn moeder had er vast en zeker om kunnen lachen, als ze al niet zo ontdaan was geweest. Maar de dekens door de war gooien, dat was… dat was nogal gemeen van je.”

‘Hoezo?’

‘Omdat bedden opmaken…’ Monica dacht na. ‘…vervelend is.’

‘Ik vind het niet vervelend.’

‘Probeer het dan maar eens,’ stelde Monica voor. ‘Mijn bed mag je bijvoorbeeld gerust elke dag opmaken. En ik denk dat mijn moeder wel zou wennen aan een onzichtbare hulp in de huishouding.’

‘Ik ben geen lijfeigene!’ verklaarde Amadeus uit de hoogte.

‘Wie heeft dat dan gezegd?’

‘Jij wilt toch dat ik als een slaaf allerlei werkjes doe.’

‘Het spijt me, maar ik dacht dat je het tof zou vinden. Dan maar niet. Maar hou mijn moeder dan tenminste niet van haar werk af.’

Amadeus zette zijn pruik weer op. ‘Afgesproken,’ zei hij.

‘Echt waar?’ vroeg Monica verrast.

‘Parole d’honneur!’ zei Amadeus. ‘Erewoord!’ herhaalde hij. ‘Je bent dus niet van plan ons nog langer aan het schrikken te maken? En niet meer te plagen?’

Plotseling glimlachte Amadeus met zijn bleke mond. ‘Ik heb het immers ook niet meer nodig.’

Monica keek hem niet begrijpend aan.

‘Je hebt nu immers aandacht aan me besteed en laten merken dat je weet dat ik besta,’ stelde Amadeus kalm vast.

‘De vroegere bewoners van het huis dan niet?’

‘Een paar. De Steemannen bijvoorbeeld. Die waren erg aardig voor me. Maar die jonge professor vóór hen, die wilde niet geloven dat ik bestond. Toen heb ik zijn vrouw uit het huis weggepest.’

‘En toen?’

‘Toen begreep hij er nog steeds niets van. Hij heeft gezegd dat ze niet goed hij haar hoofd was. Dat ik het geweest ben, heeft hij niet begrepen… hij heeft het niet willen snappen. Wat voor streek ik ook bij hem uithaalde, hij had er altijd wel een natuurlijke verklaring voor.’

Monica had een rekensommetje zitten maken. ‘Zeg Amadeus, hoe oud ben je eigenlijk?’

‘Twaalf jaar.’

‘Maar de Steemannen hebben toch veertig jaar…’

‘Ik blijf altijd twaalf jaar,’ verklaarde Amadeus nadrukkelijk.

‘O juist,’ zei Monica, hoewel ze het niet helemaal begreep. Ze wreef met haar wijsvinger over het puntje van haar neus. ‘Je plaagt de mensen dus alleen, omdat ze niet geloven dat je bestaat?’

‘Hoe zou jij je dan voelen als je onder mensen leefde die eenvoudig geen notitie van je nemen? Die altijd langs je heen praten en doen alsof je er helemaal niet bent? Dat is…

Hij zocht naar een geschikt woord.

‘Ennuyant?’ vroeg Monica.

‘Veel erger nog! C’est un affront!’ zei hij.

‘Een wat?’

‘Een belediging! En ik bedank ervoor beledigd te worden.’

‘Gelijk heb je.’ Monica moest gapen. ‘Dat moet ook niet meer gebeuren. Ik ben echt heel blij dat we de zaak met elkaar uitgepraat hebben.’

‘Ja,’ zei Amadeus, ‘dat was een goed idee van mij.’

‘Van jou? Nou ja, zo kun je het ook bekijken.’

Amadeus begon voor haar ogen op te lossen. De lijnen van zijn lichaam werden vager, liepen door elkaar, totdat er nog slechts een vormeloze nevel over was die in de lucht oploste. Monica sperde haar ogen open, maar er was niets meer van Amadeus te zien.

‘Amadeus!’ riep ze. Tot ziens!’

Au revoir,’ antwoordde de stem van een geest uit het niets, au revoir, Monique! Monica werd opeens moe, zo moe, dat haar ogen toevielen, hoewel de verhuiskist allesbehalve zacht was. Voordat ze in slaap viel, voelde ze dat ze opgetild werd. Net als toen op het balkon, kreeg ze het heerlijke gevoel te zweven. Alleen duurde het deze keer veel langer. Zacht belandde ze in haar bed. ‘Dankjewel, Amadeus,’ mompelde ze, ‘dankjewel.’ Toen viel ze in een diepe slaap.