Naar het platteland

Meneer Smit en de instructeur spraken inderdaad met elkaar af dat Bodo een paar weken in Heidehuizen zou doorbrengen, net zo lang tot zijn hoest genezen zou zijn. Monica en Liane hadden de hengst natuurlijk het liefst tegelijk met de verhuizing meegenomen, maar zover kregen ze het toch niet.

‘Er moet nog van alles aan de stal gedaan worden,’ verklaarde vader. ‘We zijn nog niet op paardenbezoek ingesteld.’

‘De stal kunnen we toch nu al in orde brengen!’ was Liane’s reactie.

Monica sloot zich bij haar aan. ‘Ja, in de weekends!’

‘Geen denken aan. Ik ga pas aan de stal denken als al het andere klaar is,’ besliste vader. ‘En als jullie het daarmee niet eens zijn, gaat de uitnodiging niet door.’

Na deze woorden van gezag waren de meisjes verstandig genoeg niet aan te dringen. Bovendien verstreek de tijd tot aan de verhuizing ontzettend snel. Er was nog zoveel te doen. Ze gingen met moeder naar Heidehuizen om de ramen te zemen en de maat te nemen. Ze zochten leuke stofjes uit en moesten later helpen bij het zomen van de gordijnen. Ook hielpen ze mee bij het kiezen van de vloerbedekking. Al gauw werd er met inpakken begonnen. Om geld te besparen wilden de Smitten de verhuizing zelf doen. Dat betekende echter veel werk, waarbij elk lid van het gezin aanpakken moest. Van het aardewerk moest elk afzonderlijk deel in krantenpapier gewikkeld worden en zo voorzichtig ingepakt, dat er niets zou breken. De grote woonkamer was weldra niet gezellig meer en zag er uit als een magazijn, omdat het de enige plaats was waar de koffers en kisten opgeslagen konden worden. De meubels werden dicht bij elkaar geschoven.

Heel wat keren bleek dat het een of ander voorwerp dat ze dringend nodig hadden, al ingepakt was. Dit alles maakte voor de Smitten het afscheid van de stad, dat echter helemaal geen echt afscheid was, nog gemakkelijker. In gedachten woonden ze allang in hun nieuwe huis en stelden ze zich voor hoe mooi het zou worden en hoe ze alles zouden inrichten. Op de eerste mei reden meneer Smit en Peter al om vijf uur ’s morgens met de verhuiswagen weg, omdat ze niet in een file terecht wilden komen. Twee uur later hadden ze alles al uitgeladen en kwamen ze terug om de laatste grote stukken op te halen. Nu zouden ook mevrouw Smit en de meisjes meekomen in de auto, die ze ook nog helemaal volgestouwd hadden. Monica en moeder gingen nog één keer naar boven om te zien of er niets vergeten was. Het lege huis deed klein en vreemd aan. Nu pas kon je zien hoe verbleekt het behang was op de plaatsen waar iets gehangen of gestaan had.

‘Tot ziens dan, huis!’ riep Monica overmoedig, terwijl ze een laatste blik wierp in de kamer die ze zo lang met haar oudste zuster gedeeld had.

‘Nou, nou; een vervelend huis was het nu ook weer niet,’ vond moeder.

‘Als je het vergelijkt met het huis aan de vijver wel! Echt, ik snap niet dat we het hier zo lang hebben uitgehouden!’

Het was een zonnige morgen, een vrije dag en daarbij nog een vrijdag en heel wat auto’s reden net als zij naar het zuiden. Ze kwamen in een file terecht, maar ze lieten zich niet ontmoedigen. Toen ze op de weg naar Roosduinen kwamen, werd het echt een stuk beter. De meeste dagjesmensen die om deze tijd onderweg waren, hadden hun bestemming verder weg gezocht en maakten gebruik van de grote vierbaansweg.

Toen ze het huis aan de vijver bereikten, waren vader en Peter al begonnen met uitladen. Moeder en de beide meisjes hielpen mee zo goed ze konden. Daarna gingen ze met zijn allen eerst alle meubels naar de verschillende kamers brengen. Dat was wel een inspannend karwei, maar overleggen was niet nodig, omdat ze de indeling van te voren al precies hadden uitgedacht. De grote hal met de erker moest de woonkamer voor het hele gezin worden. Hier werd het t.v.-toestel neergezet en de eettafel waaraan ook spelletjes gedaan konden worden. In de erker kwam de salontafel met twee gemakkelijke stoelen te staan.

Vaders bureau dat in hun vorige woning ook in de woonkamer had gestaan, droegen ze naar de zijkamer met het uitzicht op de wei; dat zou meneer Smits privé-domein worden, waarin hij ongestoord kon verblijven wanneer hij dat maar wilde. De kamer die uitkeek op de vijver was voor moeder bestemd. Maar dat was op dit moment nog geen probleem, omdat er voor haar nieuwe meubels waren besteld, die pas later door de leverancier zouden worden bezorgd. Boven richtten Liane en Monica twee naast elkaar aan de voorkant gelegen kamers in. Peters kamer lag aan de achterzijde en het grootste vertrek boven zou de slaapkamer van de ouders worden. De vijfde kamer die als logeerkamer dienst zou gaan doen, zou voorlopig nog leeg blijven.

Omdat er op de bovenverdieping twee badkamers waren, had de gezinsraad besloten, dat vader en zoon de ene, en moeder en beide dochters de andere, die iets groter was, zouden gebruiken.

Deze indeling was niet zo vlug en vanzelfsprekend tot stand gekomen! Er waren lange beraadslagingen en ook wel kleine ruzies aan vooraf gegaan. Maar toen de Smitten het huis betrokken, stond hij vast en dus verliep het inrichten snel en zonder geharrewar.

Het grootste werk bestond uit het opruimen van kleine dingetjes, glazen, borden, bestek, vazen, kousen, zakdoeken, boeken, fotoalbums, en al die andere ontelbare kleinigheden die in een huishouding bewaard worden en waarvan je geen afstand kunt doen. De Smitten liepen af en aan, gunden zich nauwelijks de tijd om een hapje te eten en waren tegen de avond volledig uitgeput - uitgeput maar tevreden. Bij kaarslicht - de elektricien had de lampen nog niet opgehangen - zaten ze in het woonvertrek om de grote ronde tafel van de stevige soep met rundvlees te eten, die overdag op het fornuis klaargemaakt was. Er viel niet aan te denken te gaan kijken hoe de toestand in de stal was, zoals Monica zich voorgenomen had. Niemand had nog zin om naar de televisie te kijken.

‘Morgen!’ troostte moeder haar. ‘Morgen komt er weer een dag!’

Met zaklantaarns uitgerust maakten Monica, Liane en Peter zich gereed om naar hun kamers te gaan.

‘O ja!’ riep Monica toen ze vader een nachtzoen gegeven had. ‘Daar hangt dat schilderij nog!’ Ze had achter zijn schouders het portret ontdekt dat de jongen uit het verleden met het witgepoederde haar voorstelde.

‘Breng het maar naar de zolder.’

Met haar hoofd scheef bekeek Monica het schilderij. ‘Zouden we het toch niet beter kunnen laten hangen?’

‘Je bent zeker bang!’ riep Peter.

Monica draaide zich om. ‘Bang waarvoor?’

‘Om naar de zolder te gaan!’

‘Ach je kletst maar wat!’

Peter deed alsof hij beledigd was. ‘Goed hoor zoals je wilt. Ik wilde juist aanbieden met je mee te gaan.’

‘Heel edelmoedig van je, maar dat is helemaal niet nodig.’

Monica tilde het portret van de muur. ‘Helemaal niet zwaar!’

‘Natuurlijk niet,’ zei Liane, ‘zo’n olieverfschilderij bestaat toch alleen maar uit linnen en een houten lijst.’

Monica blies. ‘En stoffig is het ook!’

‘Luister eens Monica,’ zei moeder, ‘je hoeft echt niet voor dat schilderij helemaal naar de zolder te gaan. Dat kan morgen ook nog wel.’

Maar Monica liet zich er niet van afbrengen; ze was echt niet bang en wilde ook niet dat de anderen haar voor een bangerd zouden verslijten. ‘Welnee, waarom eigenlijk? Je kent toch het gezegde: Stel niet uit tot morgen wat je vandaag nog kunt doen?’

Op weg naar de eerste verdieping liet alleen Peter zijn zaklantaarn branden, want ze wilden de batterijen sparen. Ze wisten dat er voor maandag geen elektricien zou komen en tot die dag moesten ze zich behelpen. De smalle trap naar de zolder bevond zich achter een deur in de grote open ruimte waar Peter zijn elektrische trein wilde opstellen, hoewel de gezinsraad hem daarvoor nog geen toestemming had verleend. Monica was overdag al een paar maal op de zolder geweest en wist goed de weg. Ze had koffers en verhuiskisten die van haarzelf waren naar boven gebracht.

De zolder had haar aangestaan! Hij was heel groot en strekte zich uit over het hele huis. In het midden, waar je rechtop kon staan, waren drooglijnen gespannen die de laatste huurder zeker vergeten had weg te halen. Aan de zijkanten stonden meubels. Monica had zich dadelijk voorgenomen die bij gelegenheid eens te onderzoeken. Al waren ze dan niet uit de achttiende eeuw, zoals meneer Groenewold verzekerd had, ze leken toch oud genoeg om interessant te zijn. Monica wist niet of ze van de Steemannen dan wel van latere bewoners van het huis afkomstig waren. Ze knipte haar zaklamp aan en begon de steile trap op te lopen.

‘Ik wacht beneden wel,’ zei Liane.

Monica stond op het punt haar uit te lachen, maar deed het toch niet.

De zolder zag er van beneden af namelijk als een groot, zwart gat uit, en hoewel ze geen angst had, - waarvoor immers ook? - het werd haar nu toch wel een beetje bang om het hart.

‘Ben zo weer terug!’ riep ze. Ze was blij dat haar stem opgelucht en helder klonk. De maan scheen nog niet, buiten schemerde het pas.

Maar op de zolder, die slechts door een klein dakraampje werd verlicht, was het werkelijk aardedonker. Het licht van Monica’s zaklantaarn kwam niet ver. Ze deed ook geen enkele poging in de hoeken te schijnen, want ze had van tevoren al bedacht waar ze het schilderij neer kon leggen. Er stond hierboven een kastje van kersehout dat vroeger heel mooi geweest moest zijn. Nu waren de laden ervan kromgetrokken, alsof iemand het dagenlang in de regen had laten staan. Dat zou ook wel de reden zijn waarom de eigenaar het hier had achtergelaten. Deze commode bevond zich rechts van de trap, ongeveer tien passen van het trapgat af. Monica zou hem ook in het donker hebben kunnen vinden. Maar ze bescheen hem eerst met de zaklantaarn, voordat ze het schilderij erop legde met de beschilderde kant naar beneden.

Vervolgens scheen ze voor de aardigheid zo maar wat om zich heen en ontdekte in de lichtbundel louter bekende voorwerpen, die echter bij dit onvaste licht vreemd en anders aandeden. Er kraakte iets in de oude balken en Monica ging weer naar beneden.

‘Nou, hoe was het?’ vroeg Liane die in de deuropening had gewacht.

‘Wat moet er dan geweest zijn?’

‘Heb je iets gezien?’

‘Gezien?’ Monica keek heel verbaasd.

‘Ik bedoel het spook?’

‘Spook?’

‘Nou zeg! Moet je nu beslist elk woord herhalen!’ zei Liane geërgerd. ‘Je bent toch niet onnozel!’

‘Het spook!’ Monica begon te lachen. ‘Stel je voor, daar heb ik helemaal niet meer aan gedacht. Had me er maar aan herinnerd, dan had ik ook even naar je spook gezocht! Wat een pech! Maar weet je wat? Ga zelf boven maar even kijken. Wie weet geeft Pap je een beloning als je het vindt!’

Liane smeet de deur dicht en wendde zich verachtelijk af.

‘Ach meid, loop naar de maan!’

‘Ik maakte alleen maar een grapje!’ riep Monica haar achterna. Ze had er al spijt van haar zuster geplaagd te hebben, maar lachen moest ze nog steeds.

Toen ze die avond, nadat ze zich een beetje had gewassen - het was moeilijk bij het licht van de kaarsen die moeder voor de spiegel had gezet schoon te worden - in haar bed lag, was ze volmaakt gelukkig. Ze had eindelijk een eigen kamer en een stal. En het daarbij behorende paard zou ook beslist niet lang op zich laten wachten.