Wie gelooft er nu in spoken?

In de stromende regen reden ze naar de stad terug. De ruitewissers voerden een ritmische dans uit. Monica draaide zich eens om en tuurde door de achterruit; van de verre heuvels was niets meer te zien. In Heidehuizen waren de katten van de dorpels verdwenen en hadden zich in veiligheid gebracht.

‘Ik kan u volledig begrijpen,’ gaf meneer Groenewold toe, ‘die lage huur moet u wel wantrouwig maken. Ik heb meneer Van Goelst ook gewaarschuwd…’

‘Wie is meneer Van Goelst?’ wilde Monica weten.

‘Waarschijnlijk de eigenaar,’ legde haar vader uit.

Zeer juist. Maar meneer Van Goelst heeft er genoeg van. U moet weten dat het huis in de laatste twee jaar al zeven keer verhuurd is geweest.’

‘Hemeltje!’ riep Liane.

‘En waarom?’ vroeg haar vader.

‘Niemand heeft er zich op zijn gemak gevoeld. Ik zal er niet omheen draaien; laat mij het u allemaal vertellen. De zaak is echt heel moeilijk uit te leggen. De mensen zeggen dat ze nachtelijke geluiden gehoord hebben.’

‘Ratten! Had ik het niet gedacht!’ riep moeder.

‘Nee mevrouw, het waren ratten noch muizen, dat kan ik u verzekeren! We hebben een rattenverdelger ingeschakeld die het hele huis grondig doorzocht heeft en daarna nog vergast. Niet één dier kon worden opgespoord, dood noch levend. Hij zweert dat het huis volledig vrij is van ongedierte.’

‘Maar dan…’

‘We nemen aan dat het oude hout werkt; de vloeren, de traptreden en de dakbalken kunnen tamelijk onprettige geluiden veroorzaken.’

‘Maar dan stop je toch gewoon watjes in je oren!’ riep Monica.

Meneer Groenewold ging daar niet op in. ‘Meneer van Goelst was wel bereid het hout voorzover dat mogelijk is eruit te laten slopen…. in ieder geval de vloeren en de trap…. als, ja, als tenminste de zekerheid bestond dat de geluiden daardoor zouden ophouden.’

‘Maar u zei daarnet toch, dat het alleen door het houtwerk kwam,’ zei Liane.

‘Er zit nog wel meer achter,’ meende vader.

‘Nee. Wat de huurders beweren, is gewoon onzin. Maar geen verstandig mens kan hun dat uit het hoofd praten.’

‘Wat dan?’ drong Monica aan.

‘Ze zeggen dat het er spookt!’

‘Onmogelijk!’ — ‘Hoe kan dat nu!’ — ‘Zoiets bestaat toch niet!’ riepen moeder en haar dochters tegelijk. Meneer Smit wachtte tot de eerste storm voorbij was. ‘Allemaal?’ vroeg hij toen. ‘Beweren ze dat allemaal?’

‘Nee, niet allemaal!’ gaf meneer Groenewold te kennen. ‘De eerste huurder was een vooraanstaand politicus en u zult wel begrijpen dat ik zijn naam niet kan noemen. Hij betrok het huis met zijn jonge vrouw die een baby verwachtte. Na een paar weken kwam hij al bij me om de huur op te zeggen. Hij beweerde dat zijn vrouw „toestanden” kreeg in dit huis. Meer zei hij niet. We namen aan dat de jonge vrouw zich eenvoudigweg te eenzaam voelde buiten en zegden het huurcontract op. Ik was er immers zeker van het huis zo weer te kunnen verhuren en dat deed ik ook.’

‘Maar de volgende huurders bleven ook niet?’ vroeg Monica opgewonden.

‘Zoals je zegt. Een ervan was schrijver. Hij was de eerste die te kennen gaf dat het in het huis spookte. Ik geloofde hem natuurlijk niet. Ik dacht dat zijn fantasie een beetje op hol was geslagen. Maar om de waarheid te zeggen: geen enkele huurder na hem heeft het er langer dan zes weken uitgehouden, sommige zelfs nog korter.’

‘Zou het kunnen zijn,’ vroeg moeder, ‘dat weet ik wat voor mensen… misschien de Heidehuizers of anderen… er belang bij hebben dat het huis onbewoond blijft? Dat ze de huurders de een of andere poets bakken?’

‘Ook dat hebben we onderzocht. We hebben het huis nachtenlang laten bewaken. Geen mens kon er in, maar binnen kwam het tot spookverschijningen.’

‘Is er misschien een onderaardse gang?’ stelde Monica als mogelijkheid voor.

‘Niets van die aard. We hebben alle muren door een deskundige nauwkeurig laten bekloppen.’

‘Spookverschijningen, wat kan dat nu betekenen?’ vroeg vader. ‘Hebt u zich dan niet heel precies op de hoogte laten stellen van wat er gebeurd is?’

‘Wel geprobeerd, maar de mensen konden of wilden niets concreets zeggen. Ze zeiden „Het is er griezelig” of: „Je kunt ’s nachts geen oog dicht doen!” en als ik doorging met vragen, was het altijd: „Waarom zal ik het u vertellen ? U zou me toch niet geloven. Naast alle ellende wil ik me niet ook nog belachelijk maken!’”

Monica kreeg weer hoop. ‘Daarom klopt het helemaal niet dat het er spookt.’

Meneer Groenewold keek even achterom. ‘Natuurlijk spookt het er niet. Zoiets bestaat toch helemaal niet.’

‘Waarom vertelt u het ons dan?’

‘Omdat je vader het heel precies wilde weten. Ik voor mij geloof dat het allemaal puur op inbeelding berust. Nadat onze schrijver het zogenaamde spook een keer genoemd had, konden, nee móésten de anderen na korte of langere tijd te weten komen dat ze in een spookhuis woonden. Het kraken van het oude hout, hun eigen fantasie en de afgelegen ligging van het huis droegen het hunne ertoe bij.’

‘Dat vind ik ook de beste verklaring,’ stemde meneer Smit in.

‘Jij gelooft dus niet in dat spook?’ Monica kreeg steeds meer hoop.

‘Natuurlijk niet. Ik ben toch niet gek!’

‘Hebt u wel eens in het huis overnacht?’ vroeg moeder. ‘U of meneer van Goelst?’

‘Ja, dat hebben we gedaan en ik kan u verzekeren dat we beiden volledig ongestoord geslapen hebben.’

‘Zie je nou wel!’ zei vader.

Maar mevrouw Smit gaf zich niet gewonnen. ‘U hebt het steeds alleen maar over de twee laatste jaren, meneer Groenewold. Maar wat was er daarvoor met het huis aan de hand? Wie heeft er toen in gewoond? En waarom zijn die mensen eruitgegaan?’

‘Dat kan ik u niet precies vertellen. Het huis was meer dan vijftig jaar lang in het bezit van een echtpaar met de naam Steeman. Die hebben er ook in gewoond.’

‘Zij hebben dus geen geluiden gehoord?’ vroeg Monica weer vol vertrouwen.

‘Als ze geluiden gehoord hebben, dan heeft het hen in elk geval niet gestoord. We hebben natuurlijk geprobeerd inlichtingen in te winnen. Maar de Steemannen leven niet meer. Beiden zijn op de hoge leeftijd van meer dan negentig jaar gestorven. Eerst hij en toen is de oude mevrouw naar het tehuis gegaan. Tot aan haar dood, een half jaar later, heeft het huis leeggestaan. Meneer van Goelst, die het enige familielid was, heeft het geërfd. Hij heeft Steeman echter helemaal niet persoonlijk gekend. Het huis is hem zogezegd door het lot in de schoot geworpen. Hij dacht een lot uit de loterij getrokken te hebben, heeft het grondig laten opknappen en toen… maar de rest van het verhaal kent u al.’

‘Dan zeg ik,’ riep Monica. Wat de oude Steemannen gekund hebben, kunnen wij ook wel!’

‘Hoewel niemand je naar je mening gevraagd heeft,’ gaf haar vader te kennen, ‘ben ik het toch wel met je eens.’

‘Hoera! Jippie! Hoera!’ schreeuwde Monica. Liane gaf haar vader een kus op zijn wang. ‘Je zult het zien: het wordt schitterend.’

Hij legde zijn hand op de schouder van zijn vrouw. ‘En Gerda, wat denk jij ervan? Als jij nog bezwaar maakt…’

… dan zou ik jullie blijdschap toch niet willen bederven!’ antwoordde ze glimlachend. ‘Ik ben dan wel bang voor een muis, maar beslist niet voor een spook… zelfs liet voor een hele kudde spoken!’

‘Bravo Mam!’ Monica gaf haar van achteren een kus op haar oor. ‘Ben het helemaal met je eens! De spoken zullen bang voor óns worden.’

‘Dat zullen ze vast en zeker!’ zei meneer Groenewold opgelucht.

‘Ik ben heel, heel blij met uw beslissing. Deze keer, daarvan ben ik overtuigd, heb ik de goede huurders gevonden. Wanneer wilt u eigenlijk het huis betrekken?’

Meneer Smit dacht na.

‘Laat eens zien. Eerst moeten we natuurlijk de woning in de Holbeinstraat opzeggen,’ zei hij. ‘Dubbel huur betalen is natuurlijk niet zo verstandig. Omdat Liane en Peter op hun oude school kunnen blijven, hoeven we met hen helemaal geen rekening te houden. Laten we dus zeggen: met ingang van de eerstvolgende maand.’

‘Uitstekend!’

‘En wat gebeurt er met mij ?’ vroeg Monica. ‘Moet ik wel naar een andere school?’

‘Dat zou in ieder geval beter zijn,’ zei haar moeder.

‘Voor jou zou dat heen en weer reizen naar de stad toch te inspannend zijn.’

‘Moet ik dan in Veldwijk naar school?’

‘Nee,’ zei de alleswetende meneer Groenewold. ‘In het naburige dorp is een basisschool, waar ook kinderen uit Heidehuizen naartoe gaan. Dat is maar tien minuten.’

‘Klinkt niet gek.’ Monica nestelde zich tevreden tegen vader aan. ‘En aan wie hebben jullie dat allemaal te danken? Wie was er zo voor dat we het huis aan de vijver zouden gaan bekijken? Ik wist het wel, dat het het goede voor ons zou zijn.’

Vader tikte met zijn wijsvinger op de punt van haar neus. ‘Ja, als we jou niet hadden en ook geen kleine aardappelen…’

Monica lachte.”… dan moesten we altijd grote eten! Dat gezegde ken ik al! Maar zeg nu eens eerlijk: hebben we geen geluk gehad?! Wat zal Peter opkijken als we hem over ons nieuwe huis vertellen!’

Liane lachte. ‘En het eerst van alles over het spook!’