Zweven kan niet iedereen
De volgende morgen scheen de zon. Vogels tjilpten in de bloeiende fruitbomen en de weide voor het huis was zo groen en stond zo vol gras, dat er niet één paard, maar wel een hele kudde paarden in kon lopen.
Maar het gezin Smit zat onthutst aan de ontbijttafel. Drie nachten waren ze uit hun diepste slaap gerukt en dat viel te merken. Moeder had schaduwen onder haar ogen, Liane moest aan één stuk door gapen en Peter kauwde op zijn dik besmeerde boterham of het stro was. Monica keek bezorgd van de een naar de ander.
Vader, die nog helemaal niet had hoeven op te staan, kwam binnen, al van top tot teen aangekleed. ‘Goede morgen, mijn gelieven!’ zei hij met een opgewektheid, die onnatuurlijk in de oren klonk. ‘Morgen, Gerdaatje!’ Hij gaf zijn vrouw een kus.
‘Morgen, pap!’ antwoordden Liane, Peter en Monica bedrukt. ‘Morgen Max,’ zei zijn vrouw. ‘Je had nog tijd genoeg hoor. Ik zal meteen koffie voor ons zetten.’ Ze wilde opstaan. Hij legde zijn hand op haar schouders en duwde haar weer op haar stoel. ‘Nee, blijf maar. Ik wil met jullie praten.’
‘Nu komt het!’ dacht Monica en keek hem met angstig opengesperde ogen aan.
‘Eerst moet ik jullie en vooral jou, Monica, mijn excuus aanbieden!’ Vader maakte een grappige, kleine buiging. ‘We hebben je onrecht gedaan. Je hebt met het… eh, laten we zeggen…met de nachtelijke gebeurtenissen in dit huis niets te maken. Niemand van ons. Dat is nu wel duidelijk.’ Hij ging zitten.
‘Dat wist ik allang!’ barstte Monica uit.
‘Dan ben je slimmer dan ik! Hoe het ook zij… Hopelijk zijn we het over een ander punt ook met elkaar eens: er is geen spook!’
‘Ja,’ zeiden moeder, Peter en Liane.
Monica zweeg.
‘Er is geen spook, omdat spoken nu eenmaal niet bestaan,’ onderstreepte vader zijn mening.
‘Maar wat is het dan?’ vroeg Monica.
‘Daar zullen we achterkomen zodra de zolder leeggehaald is. Ik zal daarvoor vandaag nog toestemming van meneer Groenewold vragen. Wat denken jullie hiervan?’
‘Prima idee, Pap!’ zei Peter.
De anderen vielen hem bij.
‘Gerda, bel me vanmiddag op kantoor op!’ besliste meneer Smit. ‘Als alles goed gaat, dan kunnen jullie dadelijk met het leegruimen beginnen. Ik moet niets meer van die oude rommel in huis hebben.’
‘En waar moet het heen?’ vroeg Liane.
‘Ik laat het als groot huisvuil ophalen.’
Door het voorstel van meneer Smit hadden allen weer moed gekregen, alleen Monica niet. Ze kon eenvoudig niet geloven dat ze op deze manier van de zonderlinge nachtelijke gebeurtenissen bevrijd zouden worden. Toch hielp ze ijverig mee bij het leeghalen. Er kwamen merkwaardige dingen tevoorschijn. Een oude staande lamp met perkamenten kap, een bed met drie poten, een koffer met totaal uit de mode geraakte kleren die naar mottenballen roken, en ook een oude po.
Liane stelde voor het oude bed te laten repareren en in de tot nu toe nog leeggebleven logeerkamer te zetten; het bijbehorende nachtkasje was ook aanwezig. De oude lamp zou ze zelf graag willen hebben.
Maar mevrouw Smit wilde daar niets van horen. ‘Niets van die rommel blijft hier in huis!’ Alsjeblieft, Mam! Die lamp is toch volmaakt onschuldig De voet is van metaal die kan niet eens kraken!’
‘Ik vind die rommel eng,” gaf moeder toe.
Liane lachte. ‘Maar Mam, je bent toch niet bijgelovig?’
‘In zo’n huis zou je het wel kunnen worden.’ Liane drong niet verder aan en ze zetten alles netjes bij elkaar voor het huis, waar het de volgende dag zou worden opgehaald. Van een grote oude kast konden ze alleen de deuren en laden verwijderen. Om hem via de trap naar beneden te krijgen hadden ze de hulp van vader nodig. Meneer Smit was toen hij thuiskwam blij dat bijna alles al gedaan was. Met zijn hulp lukte het Peter en moeder de kast naar beneden te sjouwen. Vervolgens onderwierpen ze de zolder aan een grondige inspectie. Meneer Smit had een extra sterke gloeilamp ingedraaid en in de hoeken waarin het licht niet kon komen, schenen ze met hun zaklantaarns. Centimeter voor centimeter zochten ze na. Er was niets te vinden, helemaal niets; zelfs geen gaatje waarin een muis zich zou kunnen verstoppen.
‘Nu ben ik gerustgesteld,’ verklaarde vader zich oprichtend.
‘Waarom?’ vroeg Monica.
‘Omdat er niets meer is wat kraken kan of weet ik wat voor ander geluid maken, suffie!’ antwoordde Liane.
Dat werd Monica niet helemaal duidelijk, maar ze wist niet hoe ze haar twijfel onder woorden moest brengen. Daarom hield ze haar mond. Moeder kwam er al aan met een emmer warm water om de oude planken een goede beurt te geven. De anderen zetten zelfs de koffers en verhuiskisten van hun plaats, zodat ook daar waar die gestaan hadden gedweild kon worden. De grote zolder begon heel anders te ruiken.
‘Nu zal het wel afgelopen zijn met dat gespook,’ zei Peter.
‘Gespook?’ herhaalde vader. ‘Hoe kom je daar nu bij?’
‘Spijt me, Pap. Ik zei het zo maar,’ verdedigde Peter zich.
‘Natuurlijk geloof ik niet aan zoiets.’
‘Dat hoop ik ook!’
Hongerig genoten ze van het avondmaal. Omdat het gesjouw behoorlijk inspannend was geweest, gingen ze na elkaar in bad en vroeg naar bed. Monica kon niet in slaap komen. Ze wist niet hoe het met de anderen gesteld was, maar ze kon niet slapen, omdat ze er steeds aan moest denken dat ze toch midden in de nacht weer wakker gemaakt zou worden. Ze werd er zenuwachtig van. Maar dat was het niet alleen. Het verontrustte haar, dat ze op zolder niets gevonden hadden dat de nachtelijke gebeurtenissen kon verklaren. De anderen waren tevreden, omdat de oude rommel nu opgeruimd was. Maar het was toch niet mogelijk dat het bed, de lamp of de kast vanzelf zo gebonsd en gekraakt hadden! En nog onwaarschijnlijker was het dat een van deze levenloze voorwerpen het portret twee maal naar beneden had gegooid en het vervolgens op zijn oude plaatsje in de erker had gehangen.
Er moest iemand achter al die voorvallen zitten. Misschien toch een mens. Weliswaar deed vader ’s nachts altijd de grendel op de huisdeur en werden de luiken voor benedenramen dichtgedaan. Maar misschien was er wel een geheime gang in het oude huis. Dat zou alles of bijna alles verklaren. Als er een persoon in huis was die zich om wat voor reden dan ook in huis verborgen hield, had hij er natuurlijk belang bij, niet ontdekt te worden. Daarom sloop hij ’s nachts naar de zolder en maakte daar lawaai om de mensen bang te maken. De Steemannen waren waarschijnlijk zo doof geweest, dat ze het helemaal niet hadden gehoord. Door hen had die merkwaardige persoon zich blijkbaar ook niet gestoord gevoeld. Ja, zo en niet anders moest het zijn. Waarschijnlijk had Ingrid het licht op die winteravond in het verlaten huis ook echt gezien, maar het was niet zo snel van boven naar beneden gegaan als het haar voorgekomen was.
Plotseling was Monica ervan overtuigd dat ze de lossing van het raadsel gevonden had. Het liefst was ze onmiddellijk naar haar ouders gegaan om het te vertellen. Maar het was inmiddels elf uur geweest en waarschijnlijk sliepen ze al.
Morgen zouden ze met zijn allen naar die geheime deur gaan zoeken. Met die gedachten probeerde Monica zichzelf gerust te stellen. Maar het lukte haar niet. Het idee met een wildvreemd iemand, misschien wel een misdadiger of een idioot onder één dak te leven, was immers niet geruststellend.
Monica draaide zich van de ene zij op de andere en kon maar niet slapen, hoewel ze doodmoe was. Eindelijk herinnerde ze zich ergens gelezen te hebben dat het helemaal niet belangrijk was of je ’s nachts nu wel of niet sliep. Hoofdzaak was dat je uitrustte. Zo ontspannen als ze maar kon, ging ze op haar rug liggen en ademde gelijkmatig in en uit, proberend alles te vergeten. Waarschijnlijk was ze daarna echter toch in slaap gevallen, want toen ze het geluid hoorde, was het al na middernacht. Het geluid had niet heel hard geklonken en was niet te vergelijken met het gekraak en gedreun van de afgelopen nachten. En het kwam niet uit het huis, maar van buiten. Monica luisterde gespannen. Daar was het weer: een suizende luchtbeweging en dan, een heel eind verder, een schok. In een opwelling sprong Monica uit haar bed, rende naar het raam en trok het gebloemde gordijn open. De wei lag voor haar in het heldere licht van de volle maan.
Toen zag ze het! Een voorwerp — het was de ouderwetse lamp die liane zo mooi gevonden had — vloog in een grote boog door de lucht, kwam ver daarachter in de wei terecht en verdween in het gras. Monica bleef kijken.
Op korte afstand van de lamp volgde er een la uit de commode. Monica begreep het. Iemand was bezig de voor het ophalen klaargezette spullen over de omgeving te verspreiden. Was het de persoon die zich in huis verborgen hield? Of gewoon jongens die een streek uithaalden? Zonder er over na te denken deed Monica de balkondeur van het slot. Ze wilde naar beneden kijken om te zien wie daar met die oude spullen bezig was. Ze liep naar het balkonhek, boog zich voorover en… werd zacht omhoog getild. Ze voelde geen handen, maar ze was er zich van bewust dat iets haar optilde hoger en hoger en in een draaiende beweging. Vreemd genoeg was ze helemaal niet bang en dacht er ook niet aan te gillen. Het was een onvergelijkbaar fijn gevoel omhooggetild te worden en bijna als vanzelf te zweven.
Een paar seconden later was het ook al voorbij en kwam ze zacht en veilig op haar bed terecht. Onthutst zag ze hoe de balkondeur dicht ging en dat niet alleen! De sleutel draaide in het slot. Opeens wist ze het zeker: nee, het was geen mens die in dit huis rondwaarde, het was een geest, een spook! Een vreemd spook, dat de bewoners nacht na nacht uit de slaap opschrikte, — waarom toch? — maar dat niet gewild had dat haar iets overkwam. Nu pas herinnerde ze zich, hoe meneer Groenewold hen allemaal uitdrukkelijk gewaarschuwd had niet op het balkon te komen. Het spook had geweten dat het balkonhek vermolmd was en haar ervoor behoed naar beneden te vallen. Wat vreemd was dat allemaal! Nu had Monica nog meer reden om na te denken, maar haar zenuwachtigheid was ze kwijt. Ze rolde zich op haar zij, trok haar knieën op en viel binnen een paar minuten in slaap. Toen ze de volgende morgen ontwaakte, kwam de gebeurtenis van deze nacht haar zo onwerkelijk voor, dat ze haast dacht alles maar gedroomd te hebben. Maar ze herinnerde zich zo duidelijk het heerlijke gevoel van het zweven en ook zag ze zo duidelijk het omdraaien van de sleutel voor zich, dat ze echt niet meer wist, waar ze aan toe was. Ze durfde er ook niets van te vertellen, omdat ze wist dat de anderen haar alleen maar zouden uitlachen.
Moeder, Liane en Peter zaten hoogstvergenoegd aan de ontbijttafel, want ze hadden een rustige nacht gehad en waren er van overtuigd dat er een eind gekomen was aan de geheimzinnige nachtelijke voorvallen in huis. Niemand viel het op dat alleen Monica heel stil was. Peter en Liane gingen als eersten van huis.
Ze waren nog maar nauwelijks vertrokken, of ze kwamen al weer haastig naar binnen.
Over hun woorden struikelend en elkaar verbeterend vertelden broer en zus dat de rommel van de zolder over de hele wei verspreid lag.
Monica werd rood. ‘Ik… Ik heb vannacht iets gehoord.’ zei ze. ‘Geen gekraak of zo, maar of er iets neerplofte, ver weg. Ik heb meteen gedacht, dat het die oude spullen konden zijn.’
‘Waarom heb je ons niet wakker gemaakt?’ riep Peter. ‘We zouden die kerel neergeslagen hebben…’
‘Spijt me, maar ik ben direct weer in slaap gevallen, en vanmorgen wist ik niet meer of ik alles nu gedroomd had of niet.’