Onrustige nachten

Meneer Groenewold had het wel erg mooi voorgesteld. Monica had om op school te komen niet amper tien minuten nodig, maar ruim twintig. Maar dat was niet erg, want ze was voorzichtigheidshalve vroeg genoeg van huis gegaan. De school was ook niet zoals ze zich voorgesteld had een kleine dorpsschool, maar een modern, groot gebouw, een zogenaamde streekschool, zoals Monica al gauw begreep. Uit alle richtingen kwamen kinderen uit de omliggende dorpjes aanlopen. Een aantal werd met de bus gebracht.

Om niet op te vallen had Monica niet zoals gewoonlijk haar spijkerbroek aangetrokken, maar een rok en een bloes. Dat bleek echter niet nodig te zijn geweest. Er waren wel meisjes in jurken of bloesjes en rokken, maar de meesten droegen toch een gemakkelijke spijkerbroek. Anders dan in de stad droegen een paar meisjes lange vlechten, wat Monica heel wonderlijk vond.

Haar nieuwe lokaal was op de eerste verdieping. Vanuit het raam had je een mooi uitzicht over weilanden en akkers. Maar van haar plaats af kon Monica slechts de blauwe lucht zien. Ze merkte dat er nieuwsgierige blikken op haar gericht werden, maar tegen haar anders zo levendige aard in hield ze zich terughoudend en probeerde ze zich alleen op de les te concentreren. Ze was immers niet van plan nieuwe vriendschappen te sluiten. Haar vriendin was en bleef Petra en ze hoopte heel erg dat die al in de pinkstervakantie een bezoek aan haar zou brengen.

Omdat ze een afwijzend gezicht zette, keek er ook in de pauze niemand naar haar om.

Een groot meisje vroeg haar: ‘Waar kom je vandaan?’

‘Uit de stad,’ antwoordde Monica op een toon die de ander niet aanmoedigde het gesprek voort te zetten.

Maar ’s avonds bleek dat Monica en een ander meisje uit haar klas dezelfde kant op moesten. In het begin liepen ze zonder wat te zeggen naast elkaar door, maar toen ze beiden dezelfde weg binnendoor insloegen, vond Monica dal ze lang genoeg haar mond gehouden had.

‘Ga jij ook naar Heidehuizen?’

‘Ja.’

‘Ik ook.’

‘Leuk,’ zei de ander.

‘Wat is daar voor leuks aan?’

‘Ik ken je helemaal niet.’

Monica meende dat het nu tijd werd zich voor te stellen en dat deed ze dan ook. ‘Ik heet Monica… en jij Ingrid, niet? Je ziet er trouwens helemaal niet als een boerendochter uit.’

Ingrid had een fijn getekend gezicht, grote bruine ogen en een krullebol.

‘Ben ik ook niet. Mijn vader is leraar.’

‘Ik wist helemaal niet dat er in Heidehuizen een school is.’

‘Dat heb ik ook niet gezegd. Hij geeft les in Veldwijk. Maar zeg jij nu eerst eens waar je woont in Heidehuizen.’

‘In dat mooie, alleenstaande huis aan de vijver met de waterlelies… vlakbij de ruïne.

’Ingrids ogen werden groter. ‘Zijn jullie dat die daar zijn gaan wonen?’

‘Ja precies. Maar wat trek je een gek gezicht?’

‘Ik heb toch geen gek gezicht getrokken?’

‘Jawel! Net alsof je wou zeggen… nou, zeg het maar!’

‘Ja…’ Ingrid rukte een lange grashalm uit.

‘Ik dacht aan wat de mensen zeggen. Maar dat zal wel onzin zijn.’

‘Je bedoelt dat het bij ons spookt?’

Ingrid bleef staan. ‘Hoe weet je dat?’

Monica lachte. ‘Dat heeft de makelaar ons verteld, voordat we er gingen wonen. Je kunt me dus gerust vertellen wat je erover weet.’ Ze kreeg een idee. ‘Heeft het spook iets met een schilderij te maken?’

‘Met een schilderij? Nee, daar weet ik niets van.’

‘Was zomaar een gedachte. Wat zeggen de mensen eigenlijk? Dat het bonst en lawaai maakt?’

‘Alleen dat het spookt.’

‘Hoe dan?’ ‘Dat weet ik ook niet.’ Ingrid had zich weer in beweging gezet. ‘Het huis is tot een paar jaar geleden van een oud echtpaar geweest.’

‘De Steemannen, dat weet ik. En die hebben er ook in gewoond.’

‘Ja, helemaal alleen. Maar toen werden ze te oud en konden ze zich niet meer alleen behelpen. Ze hebben personeel gezocht en wilden daar veel voor betalen. Verschillende dienstmeisjes zijn ook bij hen gaan inwonen, maar geen een is er langer dan een paar dagen gebleven. Ook een ziekenverzorgster kon het er niet uithouden. Zelfs een man die ze aangenomen hadden, is bij hen weggelopen.’

‘Maar waarom?’ wilde Monica weten. ‘Waarom?’

‘Omdat ze bang waren voor het spook!’

‘Zeg, als je niets anders weet! Dat is toch onzin.’

‘Heb ik dan misschien gezegd dat het waar is? Maar er iets wat ik zelf gezien heb; alleen zeg ik je er meteen bij dat mijn vader het niet gelooft. Hij beweert dat ik het me maar verbeeld heb: zou het door het maanlicht gekomen zijn?’

‘Wat?’

‘Het was op een avond in de winter.’ Onwillekeurig begon Ingrid op een geheimzinnige toon te praten. ‘Alles lag dik onder de sneeuw. Ik was op de terugweg van Heukelen… op precies dezelfde weg als wij nu. Wacht maar even, dan zal ik je de plek aanwijzen waarvandaan ik het heb gezien. Het huis was toen onbewoond. De oude man was gestorven en zijn vrouw was naar een tehuis gebracht.’

Ingrid was haastig verder gelopen en bleef nu bij een bocht staan. ‘Daar!’ Ze wees met haar hand rechtuit. ‘Van hieruit kun je het huis toch heel duidelijk zien, dat moet je toegeven. Nu moet je me toch geloven!’

Het was waar, het huis stond breed en vriendelijk voor hen. De fruitbomen ontnamen alleen het zicht op de stal en de schuur, maar tussen het huis en de plaats waar ze stonden, strekte zich slechts een groot weiland uit. Rechts erachter verhief zich de heuvel met bomen, waarop de puinhopen van de ruïne meer te gissen dan te zien waren.

‘Daar heb ik ook helemaal niet aan getwijfeld,’ verklaarde Monica.

‘Maar zeg nu eindelijk eens wat je gezien hebt.’

‘Een lichtje! Het ging flakkerend van het ene raam naar het andere! Zeg nu niet dat er misschien een inbreker met een zaklantaarn binnen was of een landloper! Het was geen licht dat van mensen afkomstig was.’

‘Hoe kun jij dat weten ?’

‘Omdat het nu eens hier, dan weer daar te zien was. De ene keer bij een raam beneden de andere keer weer boven, en zo vlug als geen mens een trap op en af kan lopen… en steeds weer, ook in de ruïne!’

Ondanks het lekker warme voorjaarszonnetje liep Monica een rilling over de rug. ‘Maar die kon je hiervandaan toch helemaal niet zien!’ opperde ze.

‘Wel waar! Als de bomen kaal zijn, kun je de oude muurresten zien. Het licht was daar ook. Het was in het huis en ook op de heuvel. Ik ben niet dadelijk weggelopen, dat moet je niet geloven. Ik heb heel goed gekeken.’

‘Gek,’ zei Monica.

‘Maar helemaal niet om te lachen! Het was echt griezelig! Ik heb gelopen zo hard ik kon. En later heb ik nog ruzie met mijn ouders gekregen, omdat ze me niet wilden geloven. Van toen af heb ik er ook met niemand meer over gepraat.’

‘Ik zal het ook niet verder vertellen,’ beloofde Monica, het moet een geheim tussen ons blijven, ja?’ Ze stak Ingrid haar hand toe.

Ingrid nam die aan. ‘Erewoord?’

‘Erewoord!’

Ingrid maakte een kruis op Monica’s handpalm en daarna schudde ze elkaar nog eens de hand.

Zo had Monica die geen vriendin zocht toch meteen op de eerste schooldag een meisje leren kennen, waarmee ze van nu af een geheim zou delen. Bij de splitsing van de weg gingen ze uit elkaar. Ingrid liep in de richting van Heidehuizen en Monica sloeg de weg naar huis in.

Monica was eerst van plan geweest het verhaal van het spookachtige licht heet van de naald aan moeder te vertellen, maar meteen toen ze haar erewoord gaf, had ze wat anders bedacht.

Ze had ingezien dat het nutteloos zou zijn. Waarschijnlijk zou moeder haar hebben uitgelachen. Dat zou nog erger geweest zijn. Zelf was ze inmiddels bijna zover dat ze aan een spook ging denken. Het hele gedoe beviel haar helemaal niet. Niet dat ze bang zou zijn geweest. Maar als zoveel mensen door het spook uit het huis verdreven waren, dan was het gevaar aanwezig, dat haar familie het ook niet zou uithouden. En dat zou ontzettend zijn. Ze zouden nooit meer zo’n mooi en groot huis vinden temidden van weilanden, om over de stal nog maar te zwijgen. Als ze zich van hier zouden laten verjagen, dat wist Monica zeker, dan was de mooie droom van een eigen paard voor een lange tijd, misschien wel voor altijd, van de baan.

Nog voor het eten, meteen nadat ze haar schooltas op haar kamer had gebracht en moeder begroet had, ging Monica naar de stal. Ze had daarvoor tijd genoeg, want ze zouden pas gaan eten als de anderen uit de stad thuiskwamen. Hoewel de stal vroeger waarschijnlijk voor koeien bestemd was geweest, was hij ook geschikt om er een paard te houden.

De vloer was zo hoog dat er geen regenwater binnen kon lopen en water uit de stal gemakkelijk naar buiten kon. Hij bestond uit gebakken tegels, was niet te warm en niet te koud en liet zich gemakkelijk ontsmetten. Monica had al met vader besproken dat ze de box waarin Bodo moest komen met een laag aarde zacht en warm zouden maken. Bovendien moest een deel van de stal geschikt worden gemaakt voor het opslaan van het voer en een ander deel om er allerlei spullen te bewaren. Een afvoergoot was aanwezig, die liep naar buiten. Maar een gierput en een kanaal daaromheen ontbrak nog. Dat moest nog voor elkaar komen, voordat Bodo kwam.

Monica haalde een duimstok uit de gereedschapskist in huis en mat de hoogte van de stal op: 3,70 meter. Dat was prima! Ze mat ook het oppervlak van de box op, waarvoor ze vier bij vier meter aanhield, zodat Bodo voldoende bewegingsvrijheid had. Met een krijtje trok ze strepen op de tegelvloer. Urenlang had ze zo bezig kunnen blijven, want het gaf haar het gevoel iets voor haar paard te doen. Ze vergat daardoor de tijd en zelfs haar honger. Het was Peter die haar, tamelijk ruw, voor het eten kwam roepen. Aan het eind van de middag kwam eindelijk de elektricien en de Smitten gingen naar bed met de vurige wens dat er niets meer gebeuren zou. Maar ze praatten er niet met elkaar over. Ze deden gewoon alsof alles normaal was.

Overdag, temidden van het groen van de weilanden en van het gekwetter van de vogels, bij heldere zonneschijn, is het moeilijk je ook maar een voorstelling van de nachtelijke schrik te maken. Maar toen gebeurde het toch weer. Monica werd wakker. Boven haar op de zolder was een geluid van schuifelende stappen te horen en bovendien nog een eng geklop en getik.

Deze keer echter sprong ze niet uit bed, maar trok integendeel de dekens helemaal over zich heen, proberend vlug weer te gaan slapen. Een hele poos gebeurde er totaal niets en ze hoopte dat de anderen net zo als zij gedaan hadden. Na een tijdje deed ze voorzichtig de dekens een stukje omlaag. Op dat ogenblik werd de deur geopend en viel er licht naar binnen. Monica had heel vlug haar ogen dichtgedaan.

‘Hier is ze!’ riep moeder.

Monica vond het nu toch beter met haar ogen te knipperen. ‘Wat is er toch? Ik slaap!’

Heb je dan niets gehoord?’

‘Er werd gebonsd!’ verkondigde Liane.

‘Alweer?’ vroeg Monica onschuldig.

‘Jij bent het geweest!’ beweerde Peter. ‘Geef het maar toe! En toen ben je weer heel vlug in je bed gedoken! Daarom was het spook zo gauw weer voorbij!’

‘Van een spook wil ik totaal niet horen!’ zei vader van buiten. ‘In bed jullie! Morgennacht zal er geen lawaai meer zijn, dat beloof ik jullie!’

Meneer Smit had een plan, dat hij de volgende avond met instemming van de hele familie ook werkelijk ten uitvoer bracht. Hij sloot de kamers waarin Monica, Liane en Peter sliepen van buitenaf af, en legde bovendien de sleutels in zijn nachtkastje, samen met die van de slaapkamer van hem en zijn vrouw.

‘Vannacht zullen we rust hebben,’ beloofde hij.

Ook Peter en Liane waren er zeker van dat het deze nacht rustig zou blijven. Alle twee verdachten ze Monica. Nadat vader haar zusje opgesloten had, hadden ze nog snel een stoel onder de klink van de deur gezet, zodat ze met geen mogelijkheid naar buiten kon komen. Alleen Monica begon langzamerhand aan een spook te geloven; ze wist immers dat zij het niet geweest was die gespookt had. Liane was al te groot om zoiets te doen en in Peters aard lag het ook niet.

Er moest dus meer achter de nachtelijke geluiden steken. Ook Ingrids verhaal had haar onder de indruk gebracht. Het had heel overtuigend geklonken. Niemand wenste zo hevig als Monica dat alles normaal zou aflopen. Maar ze kon het nog maar nauwelijks geloven. En ze kreeg gelijk. Weer begon midden in de nacht het geschuifel, het gekraak en het kloppen. Het klonk bijna alsof er op zolder een danspartij gehouden werd. In ieder geval was daarmee bewezen, dat zij, Monica, het niet geweest was die dit bedacht had. Maar dat was een schrale troost. Hoe lang zouden de Smitten dit uithouden?