Nu wordt het toch te gek

Het zag er naar uit dat Monica gelijk zou krijgen. Een paar nachten lang was het lawaai nog ontzettend; deuren sloegen en sleutels rammelden. Maar toen niemand van Smitten er meer op reageerde en iedereen gewoon doorsliep of deed alsof hij sliep, werd het plotseling rustig.

Na de eerste rustige nacht maakten vader, moeder, Liane en Monica een rondedans en maakte Peter een luchtsprong. Maar ze hadden zich te vlug blij gemaakt. Het spook had zich niet gewonnen gegeven, maar was alleen van tactiek veranderd. Monica merkte dat in een van de volgende nachten. De deken werd van haar afgetrokken. ‘Kijk toch uit, Liane,’ mompelde ze, proberend de deken vast te houden. Toen pas drong het tot haar door dat ze niet meer met haar zuster op één kamer sliep in dat het Liane niet kon zijn die haar, zoals vroeger nog al eens gebeurde, bij het in haar bed klimmen gestoord had.

Maar als Liane het niet was, wie was het dan? Het spook! Monica liet de deken los en deed het lampje op haar nachtkastje aan. De kamer was leeg en ze had ook niet anders verwacht. De deken lag aan het voeteneind op de grond. Die kon daar niet zomaar vanzelf terechtgekomen zijn.

‘Ik moet wel zeggen, spook, dat je een merkwaardig gevoel voor humor hebt!’ zei Monica hardop. Ze stapte uit bed, legde haar deken weer goed en ging weer liggen. ‘Maar zolang je alleen mij maar plaagt, is het helemaal niet zo erg.’

Dergelijke dingen gebeurden van toen af elke nacht. Nu eens was Monica haar deken kwijt, dan weer haar hoofdkussen en één keer zelfs haar laken. Maar ze sprak er met niemand over, want ze wilde de familie geen angst aanjagen of het plezier om het mooie huis totaal bederven. Langzamerhand echter kreeg ze de indruk dat ook de anderen ’s nachts door het spook bezocht werden. Niemand van hen sprak erover, maar er ontstond een steeds grotere prikkelbaarheid, die alleen kon voortkomen uit slapeloosheid.

’s Zondags na het ontbijt ging moeder naar haar slaapkamer. Ze wilde zich verkleden om de tuin in te gaan, want het was heerlijk warm voorjaarsweer. De anderen zaten nog in het woonvertrek. Peter probeerde vader ertoe over te halen nu eindelijk de boot eens te bekijken, terwijl Monica en Liane er bij hem op aandrongen met hen samen uit te rekenen wat voor materiaal ze voor het verbouwen van de stal nodig hadden.

Binnen een paar seconden was mevrouw Smit weer terug. Zo boos als haar gezin haar nog nooit meegemaakt had, riep ze: ‘Wie van jullie heeft de bedden nu weer door elkaar gegooid ? Ik weet dat ik ze voor het eten opgemaakt heb en nu…’

‘Wat is er toch, Gerdaatje?’ vroeg haar man verbaasd.

‘Alles ligt door elkaar. Een slagveld! Zelfs de lakens zijn losgerukt en dat doe ik ’s zondags toch nooit!’

‘Spijt me,’ zei meneer Smit, helemaal uit het veld geslagen.

‘Heb jij het misschien gedaan?’

‘Nee, Gerda, natuurlijk niet. Hoe kun je nu zoiets van me denken!’

Ook Liane en Peter betoogden om het hardst onschuldig te zijn.

‘Ik ben na het ontbijt niet eens meer boven geweest,’ verzekerde Monica.

Trek het je niet al te erg aan, Gerda. Zoiets komt toch wel eens voor,’ probeerde meneer Smit zijn vrouw te troosten. ‘Je hebt, hoewel het zondag is de lakens gewoon toch afgehaald…’

‘…en me maar verbeeld, dat ik de bedden al opgemaakt had? Uitgesloten! Of denk je dat ik gek begin te worden?!’

‘Ik kan er niet meer tegen!’ barstte Liane uit. ‘Vroeger was het altijd zo gezellig bij ons! Allemaal hebben ze me benijd om ons mooie huis en nu… nu schreeuwen jullie tegen elkaar!’

‘Ik schreeuw niet!’ verdedigde vader zich.

‘Je weet heel goed wat ik bedoel! Jullie zijn voortdurend gespannen en wij krijgen van alles de schuld! Ik weet best wie de schuld heeft! Alleen maar dat rothuis en dat rotspook!’

‘Geloof jij daar nu misschien ook al aan?’ vroeg vader.

‘Jij niet dan? Dan worden bij jou zeker ’s nachts niet de lakens en dekens van je bed getrokken en schrik jij niet…’

‘Bij jou ook?’ vroeg Peter.

‘Bij jou dan ook?’ vroeg Liane.

Ze keken elkaar aan en moesten plotseling lachen.

‘Dat is het gekste wat ik ooit heb beleefd!’ riep Peter. ‘En ik dacht nog wel dat het spook het alleen op mij had voorzien!’

Nu kon Monica zich niet langer inhouden. ‘Denk je dat?’ verklaarde ze uit de hoogte. ‘Het spook komt bij mij ook. Ik heb het alleen niet verteld om…’, — ze wachtte even, — ‘omdat ik niet bang ben. Daarom!’

Meneer Smit had met gefronst voorhoofd naar hen geluisterd. ‘Jullie geloven dus werkelijk in spoken?’

‘Niet als jij me kunt uitleggen wie er ’s nachts op mijn kamer komt en de dekens van me aftrekt!’ riep Liane.

‘Het tocht misschien…’

‘Pap, zeg eens eerlijk… komt het spook bij jou niet op bezoek?’

Hij wisselde een blik met zijn vrouw.

‘Jawel!’ zei moeder toen. ‘We wilden er alleen niet over praten om jullie niet bang te maken!’

Monica, Peter en Liane lachten.

‘Eén ding moet je van ons zeggen,’ stelde Monica vast. ‘Dapper zijn we allemaal.’

‘Ik vind het helemaal niet zo grappig,’ bekende moeder.

‘Neem het nu niet al te zwaar op, Gerda,’ probeerde vader haar gerust te stellen. ‘Niemand van ons is immers iets ernstigs overkomen!’

‘Nog niet, nee! Maar dat kan nog komen.

’Spoken kunnen mensen niets doen!’ verzekerde Monica nog eens.

‘Dat geloof je, omdat die bibliothecaresse van je dat beweerd heeft! Maar als ze zich nu eens vergist? En wat, als ik op een dag van schrik nog eens een beroerte krijg?’

Daarop wist ook Monica niets te zeggen.

‘Ik geloof dat het het beste is, Gerda, als je eerst eens een lekker kopje koffie voor ons zet. Daarna zullen we gezamenlijk overleggen wat we met die verschijningen in dit huis aan moeten.’

‘Als je er zo over denkt, mij best.’ Mevrouw Smit draaide zich om naar de keuken. ‘Voor mij valt er in ieder geval niets meer te overleggen.’

‘Zullen we naar de tuin gaan?’ stelde Monica voor, terwijl ze de deur opendeed. Ze waren nog niet buiten of ze hoorden uit de keuken een gegil dat door merg en been ging. Alle drie draaiden ze zich om en renden naar de keuken.

Mevrouw Smit stond middenin de keuken. Ze was doodsbleek en kon geen woord uitbrengen. Met uitstrekte hand wees ze alleen maar naar de keldertrap. Vader legde beschermend een arm om haar heen en allen ken ze in de aangegeven richting.

Daar kwamen gekke, vrolijke, aardappelen een voor een de keldertrap opspringen om vervolgens over de keukenvloer naar hen toe te rollen! Als laatste kwam de mand waarin ze gezeten hadden ruim een meter boven de vloer zwevend schommelend erachteraan totdat hij midden op de tafel terechtkwam. Daarna niets meer.

Vader wist als eerste wat te zeggen. ‘En ik heb altijd gedacht,’ bekende hij geheel verbluft,’ dat wat niet bestaan kon ook niet bestond!’

‘Niemand zal dat ooit van mij geloven!’ zei Peter.

‘Ik houd het niet meer uit!’ stamelde moeder. ‘Noemen jullie me zoals jullie willen, ik weet het, het is een ontzettende teleurstelling voor jullie… maar ik houd het in dit huis niet langer meer uit.’ Ze begon te huilen.

‘Dat hoef je immers ook niet, Gerda,’ zei vader en gaf haar een schone zakdoek. ‘We zijn immers niet verplicht hier te wonen.’

‘Ik weet dat het jullie niet zoveel kan schelen.’ Moeder snoot haar neus. ‘Maar ik… ik moet de hele dag in dit enge huis zijn en… en ik ben gewoon niet zo sterk als jullie!’

‘Goed, Gerdaatje, al goed! We begrijpen het toch allemaal. Ik zal morgen meteen meneer Groenewold opbellen en de huur opzeggen. En als we niet onmiddellijk een geschikt ander huis vinden, dan trekken we gewoon voor een tijdje bij een boer in.’ Hij wendde zich tot de anderen. ‘Jullie zijn het er toch mee eens dat we hier vandaan gaan?’

‘Ik denk dat ik het op den duur ook niet zou uithouden,’ bekende Liane. ‘Liever een rustig gezinsleven dan een eigen kamer en een vijver met waterlelies.’

‘Je moet weten wanneer je verloren hebt,’ merkte Peter wijs op.

‘Alleen Monica vroeg: Willen jullie het echt opgeven?’

‘Ja.’

‘En hoe moet het dan met Bodo?’

‘Jij schijnt een paard belangrijker dan Mam te vinden!’ verklaarde Liane bits.

‘Dat is gemeen!’ riep Monica, terwijl haar ogen vol tranen schoten.

Vader gaf een aai over haar rode haar. ‘Ik begrijp heel goed dat je het nu verdrietig vindt, Monica. Niemand van s vindt het leuk. Het is nooit prettig na zo’n mooie droom weer wakker te worden.’

‘Maar het huis, de stal, de schuur, de wei, de vijver… dat is och allemaal geen droom! Die zijn er toch echt! Die laat ik me niet zomaar afnemen!’

‘Je ziet het een beetje te optimistisch, Monica,’ zei vader vriendelijk. ‘Het heeft geen zin in opstand te komen. Het is niet alleen omdat Mam er niet tegen kan. Ook ik kan niet leven met verschijningen die ik met de beste wil van de wereld niet kan verklaren. Ik zou er gek van worden. Steeds maar te moeten wachten op wat er nu weer gaat gebeuren… nee, dat hou ik ook niet uit.’

‘Ik ook niet!’ herhaalden Liane en Peter om beurten.

Moeder vocht nog steeds met haar tranen.

Monica wist dat ze tegen de gezinsraad toch niet opgewassen was. Maar ze was nog steeds niet van plan op te geven.