Maandag 26 juli
Op zondagavond had Knutas een aantal keer geprobeerd Mellgren te pakken te krijgen, maar zonder succes. Hij antwoordde niet op zijn mobiele telefoon en toen hij laat op de avond met Susanna Mellgren praatte, had ook zij nog niets van haar man gehoord.
De hele zaak was op zijn zachtst gezegd onthutsend. Mellgren had dezelfde angstaanjagende ervaring als Gunnar Ambjörnsson gehad. Toch was hij niet bijzonder verontrust geweest, volgens zijn vrouw.
Knutas had thuis het ontbijt laten staan. Hij had vroeg op het werk willen zijn, en nam in plaats van een echt ontbijt een kop koffie en trok een broodje uit de automaat. Een roggebroodje met kaas en een paar verschrompelde stukjes paprika. Dat was het enige wat er nog over was en het had er waarschijnlijk al het hele weekend gelegen.
Net toen hij het broodje uit het kleine vakje peuterde, ging de telefoon in zijn kamer. Toen hij naar zijn kamer liep om op te nemen morste hij de helft van de koffie over de vloer, hij vloekte en hoopte dat er niets op zijn broek was terechtgekomen.
Het was Staffan Mellgren.
"Het spijt me dat ik niet eerder iets van me heb laten horen, maar het is erg druk geweest en ik had mijn mobieltje nog thuis liggen", verontschuldigde hij zich.
"Waarom hebt u in hemelsnaam niets over het paardenhoofd verteld?"
"Ik raakte in paniek, ik wist niet wat ik moest doen."
"Weet u of er iemand is die iets tegen u heeft?"
"Dat geloof ik niet."
"Bent u de laatste tijd betrokken geweest bij een ruzie of hebt u met iemand onenigheid gehad?" "Nee."
Nu beweerde Mellgren dus dat hij in paniek was geraakt. Dat rijmde slecht met de versie van zijn vrouw. Hij hield zonder twijfel iets achter.
"U hebt dus geen idee waarom dat paardenhoofd bij u is beland?"
"Dat klopt."
"Kunt u de werkelijke reden vertellen waarom u de politie niet hebt gewaarschuwd toen u het paardenhoofd ontdekte?"
"Mijn hemel, u hebt toch wel gehoord wat ik zei", vloog Mellgren op. "Ik was zo geschrokken dat ik niet wist wat ik moest doen. En toen moest ik eraan denken dat een van mijn leerlingen is vermoord en of er misschien een verband is."
"Wat voor verband zou dat moeten zijn, denkt u?"
"Hoe kan ik dat verdomme weten?"
"Dit met het paardenhoofd mag op geen enkele manier onder het publiek bekend worden. Hebt u het aan iemand verteld?"
"Uiteraard niet."
"Houd het in godsnaam voor u, anders komt er in elke struik bij jullie huis een journalist liggen."
"Susanna en ik hebben het er al over gehad en de kinderen weten niets. De enigen die het weten zijn haar ouders en die houden zich stil."
"Goed. Nu nog een andere vraag, en ik wil dat u nu een keer een eerlijk antwoord geeft. Wat voor relatie hadden u en Martina eigenlijk?"
Mellgren zuchtte demonstratief.
"Dat heb ik u al gezegd, er was niets tussen ons."
"U hebt al eerder recht in mijn gezicht gelogen toen u beweerde dat alles goed was tussen u en uw vrouw", zei Knutas ongeduldig. "Zij heeft namelijk over uw ontrouw verteld, dat u voortdurend andere vrouwen hebt. U schijnt, excuseert u mij voor mijn directheid, een op zijn zachtst gezegd middelmatig huwelijk te hebben. Waarom zou ik u nu wel geloven?"
Knutas zou hier echter nooit een antwoord op krijgen. Mellgren had al opgehangen.
Knutas begon de bespreking van het onderzoeksteam met het paardenhoofd dat bij Mellgren was gevonden.
"Wat gebeurt hier eigenlijk?" bromde Kihlgård opgewonden, zodat de broodkruimels uit zijn mond schoten. Hij had zijn mond vol met vers Gotlandsbrood.
"Ja, het lijkt alleen maar erger en erger te worden", verzuchtte Knutas. "Mellgren heeft dus zaterdagavond het hoofd, op een paal gespietst, voor het kippenhok gevonden. We zijn pas gistermiddag van de zaak op de hoogte gesteld toen zijn vrouw belde. Hijzelf wilde het kennelijk stilhouden."
"Waarom dan?" vroeg Kihlgård zich af.
"Hij zei tegen mij dat hij in paniek is geraakt en niet wist wat hij moest doen. Tegelijkertijd beweert Susanna Mellgren dat hij heel onaangedaan leek toen ze het hoofd vonden. Hun versies staan haaks op elkaar. Er klopt beslist iets niet, maar ik vind dat we dat aspect voorlopig even moeten laten liggen. Waar ik het in de allereerste plaats over wil hebben is wat het betekent dat Mellgren nu door hetzelfde bizarre scenario als Gunnar Ambjörnsson wordt getroffen."
"Het is vast een bedreiging, net als het hoofd bij Ambjörnsson", constateerde Norrby droogjes.
"Hoewel hij daarna toch niet in een of andere gevaarlijke situatie is terechtgekomen", vulde Wittberg aan.
"Merkwaardig", zei Karin en ze sloeg haar ogen ten hemel. "Hij is sindsdien in het buitenland geweest."
"Over een week is hij weer thuis", onderbrak Knutas. "De veiligheid van deze mensen kan dus in gevaar zijn. We moeten overwegen of ze bewaking moeten krijgen."
"Is daar geld voor?"
Karin trok haar wenkbrauwen op.
"Eigenlijk niet."
"Maar moet je het werkelijk zien als een bedreiging?" bracht Wittberg ertegen in. "Hij is hier misschien zelf bij betrokken. Waarom geeft hij de zaak niet meteen aan? En waarom was hij zo onverschillig? Het maakt me op z'n minst achterdochtig."
"Absoluut", zei Karin instemmend. "Mellgren moet ergens een lijk in de kast hebben. Sorry voor de vergelijking."
"Hij heeft immers veel affaires gehad. Misschien is het een wraakzuchtige minnares?"
Kihlgård zag er verrukt samenzweerderig uit.
"Waar Ambjörnsson ook bij betrokken is geweest?" vroeg Karin. "Een amoureuze vrouw die in een gepassioneerde bui paarden doodslaat en ze onthoofdt, om de hoofden bij haar vorige minnaars neer te zetten, dat klinkt toch niet heel erg geloofwaardig?"
Ze gaf haar collega een vriendschappelijke por in de zij.
"Onderschat nooit de kracht van de liefde", maande Kihlgård met hoogdravende stem en hij dreigde met zijn wijsvinger als een soort onheilsprofeet.
"Hou nou eens op met dat idiote gedoe", onderbrak Knutas geërgerd. "Dit is geen speeltuin. We moeten meer over Mellgren te weten komen. Wie is hij eigenlijk? Wat voor hobby's heeft hij? Is hij politiek actief? Welke verbanden kunnen er met Ambjörnsson zijn?"
"Ja, dat kun je je afvragen. Ze zijn elkaar misschien bij verschillende bouwprojecten tegengekomen. Archeologen worden toch vaak bij bouwprojecten betrokken?" vroeg Kihlgård.
"Hier op Gotland geldt dat waarschijnlijk voor bijna elk bouwproject", zei Karin. "Het eiland is overspoeld met archeologische vondsten."
"Iets anders wat je je kunt afvragen is, precies zoals Wittberg het zegt, waarom hij onverschillig leek nadat hij het paardenhoofd had ontdekt, tenminste volgens zijn vrouw", zei Knutas. "Maar tegen mij zei hij dat hij in paniek was geraakt en dat hij daarom niet meteen contact had opgenomen met de politie."
"Uiterst merkwaardig." Kihlgård haalde zijn hand door zijn haar. "Die vent liegt natuurlijk."
"Hij moet echt een ongevoelig type zijn", viel Karin bij. "Eerst krijgt zijn vrouw de schok dat er bij haar thuis een op een paal gespietst paardenhoofd staat, en wat doet haar man? Hij gaat weg en laat haar alleen achter, bang en geschokt, met de vier kinderen. En dat niet alleen; hij weigert te zeggen waar hij heen gaat!"
"Hij geeft helemaal niets om haar, dat is wel duidelijk", stelde Wittberg vast.
"Dat hadden we in principe toch zelf ook al kunnen raden", zei Knutas. "Maar waar moest hij zo snel naartoe?"
Hij droeg een onzichtbare spiegel in zijn hand, waarin hij zijn ouders zag. Soms verdwenen de gezichten en lukte het hem niet ze weer op te roepen, hoe hard hij dat ook probeerde.
In de vroege avond, toen hij met gelijkmatige halen het ruwe oppervlak van de gevel stond te verven en de lucht stilte en rust ademde, dook de bezoeker vanachter het huis op.
Niet dat het een echte verrassing was, hij was verwacht. De ontmoeting had afschuwelijk kunnen eindigen, maar het lukte hem zijn woede in toom te houden. Ze hadden met elkaar gesproken en hij had zich erover geërgerd dat de indringer erin geslaagd was zijn cirkels te verstoren.
Toen de bezoeker was weggegaan voelde hij zich sterk geëmotioneerd en het had een hele tijd geduurd voordat hij de balans weer wat had teruggevonden. Toen was hij echter nog sterker in zijn overtuiging en kon hij van tevoren al de zoetheid van de vergelding proeven.
Hij ging op de heuvel zitten die hij een paar weken terug had gemaakt, nog een heilige plaats die hem innerlijke rust schonk.
De aarde verborg zijn geheimen, de waarheid beukte onder de oppervlakte en wilde zich erdoorheen dringen. Spoedig was de tijd gekomen. Het labyrint waarin hij zijn hele leven had gewandeld was bezig weer een recht pad te worden. De hoeken en gaten, de verkeerde wegen en dwaalsporen, de donkere bergplaatsen, alles kroop naar het licht, werd helder en eenvoudig en bood hem hoop op een beter leven.
Hij moest denken aan een gedicht dat hij op school had gelezen en sindsdien had onthouden. Het was door Carl Johan Love Almqvist geschreven.
Je loopt niet alleen. (...) Als er tussen duizend sterren nog iemand naar je kijkt, geloof in de bedoeling van de ster, geloof de glans van haar ogen.
Er keek iemand naar hem, en niet één iemand, maar meerderen.
Net toen Knutas met de gedachte speelde om het werk voor die dag af te sluiten en naar huis te gaan, werd er op zijn deur geklopt. Het was Agneta Larsvik die binnenkwam. De doorgaans zo beheerste vrouw had iets gejaagds in haar blik en haar bewegingen waren schokkerig toen ze op de bezoekersstoel van Knutas neerplofte.
"Ik kom net bij de Mellgrens vandaan", legde ze uit. "Ik ben immers dit weekend in Stockholm geweest en was hier pas om drie uur vanmiddag. Hoe dan ook, ik ben naar hun boerderij in Lärbro gegaan, hoewel er niemand thuis was. Ik kreeg van tevoren noch Staffan Mellgren, noch zijn vrouw te pakken, maar ik heb de gok genomen en ben er meteen naartoe gegaan."
Ze boog zich naar voren, naar Knutas toe.
"Dat met het paardenhoofd op de paal is ernstig, zeer ernstig. Ik denk dat Mellgren onmiddellijk bescherming nodig heeft."
"Waarom?"
"Ik gok dat de dader een beetje euforisch is geworden, omdat de eerste moord gelukt is, en dat hij de volgende keer zijn komst wil aankondigen. Dus hij stuurt een waarschuwing. Daarnaast is hij zelfverzekerd, in feite zo zeker dat de daad hem zal lukken dat het geen rol speelt dat zijn slachtoffer vooraf wordt gewaarschuwd. Het windt hem zelfs nog meer op. Ik ben bereid zover te gaan om te beweren dat het paardenhoofd heel goed een doodsbedreiging kan betekenen."
"Maar Martina heeft voor haar moord geen paardenhoofd gekregen?"
"Nee, precies. Vanwege twee redenen. Deels omdat hij stoerder is geworden. Deels omdat Martina met heel veel andere mensen samenwoonde, het was moeilijker er een naar haar persoonlijk te sturen."
"Jouw analyse betekent in dat geval dat Ambjörnsson ook met de dood is bedreigd."
"Jazeker. Al is de reden dat hem niets is overkomen waarschijnlijk dat hij zich in het buitenland bevindt."
"Het is een geluk dat hiervan niets in de pers is terechtgekomen, deze triomf geven we de dader tenminste niet. En van het paardenhoofd bij Mellgren weet niemand iets behalve de mensen hier op het bureau."
"Goed. Houd dat zo. Het is belangrijk dat het niet naar buiten komt, hij zou er nog euforischer door worden."
"Maar je denkt zeker te weten dat deze man meer mensen gaat vermoorden?"
"Ik ben bang van wel, ja. Een andere vraag is hoe lang het zal gaan duren, maar de kans dat er spoedig een nieuwe moord wordt gepleegd is groot. Hij heeft aan deze ervaring geproefd. Hij zal het weer willen beleven."
Toen zijn werkdag erop zat, pakte Mellgren de auto naar huis. Zijn vrouw had een bericht op zijn mobiele telefoon achtergelaten, ze zei dat ze met de kinderen naar haar ouders in Ljugarn vertrok. Ze wilde na het incident met het paardenhoofd niet op de boerderij zijn.
Hij stopte bij de hogeschool om een paar papieren uit zijn werkkamer te halen. In het groene gebied Almedalen, dat aan het water lag, wemelde het van de zonnebadende mensen, honden, kinderwagens en jongeren met gettoblasters. Horden jongeren waren op weg om te gaan after beachen bij het Kallbadhuset. Daar had men zand van verschillende stranden op Gotland naartoe gebracht, om midden in de stad bij het verder zo stenige strand nog een fijnkorrelig zandstrand aan te leggen. After beachen daar was populair. Nadat je naar de band had geluisterd en een paar biertjes had gedronken, kon je gewoon in een van de nabijgelegen cafés verdergaan. Hij kreeg bijna ook zin om dat te doen.
Binnen in de hogeschool was het uitgestorven en de receptie was gesloten. Toen hij zijn spullen had opgehaald en op weg was naar zijn auto, kwam er een groep jongeren langs. Ze praatten en lachten en hij dacht dat een van de meisjes, een knappe blondine, extra veel naar hem lachte. Hij bleef staan, volgde hen met zijn blik en zag dat ze het Kallbadhuset in gingen. Op hetzelfde moment hoorde hij hoe de liveband daarbinnen begon te spelen. Dat was genoeg voor hem om een besluit te nemen. Hij haastte zich terug naar zijn werkkamer. Greep een handdoek en zeep, die hij in zijn kast op het werk bewaarde, liep naar de kleedkamer en nam een snelle douche. Besprenkelde zich met aftershave en trok schone kleren aan. Hij had altijd een stel schone kleren op het werk liggen. Het was niet de eerste keer dat hij besloot niet meteen naar huis te gaan.
Buiten op straat voelde hij zich weer opgewekt en hij wandelde naar het Kallbadhuset. Weliswaar was hij boven de veertig, maar hij zag er jong uit voor zijn leeftijd. Hij was groot, slank en afgetraind en zijn bos haar was nog net zo dik en weelderig als toen hij twintig was. Staffan Mellgren verheugde zich op de avond.
Knutas had met een geleidelijk toenemend gevoel van onrust geluisterd naar de uitspraken van de forensisch psychiater dat Gunnar Ambjörnsson en Staffan Mellgren in gevaar waren. Ambjörnsson werd een week later op Gotland terug verwacht. Zolang hij zich in Marokko bevond liep hij niet direct gevaar. Mellgren daarentegen moest onmiddellijk bescherming hebben. Knutas had de opgravingsleider een aantal keren op zijn mobiele telefoon geprobeerd te bereiken. Zonder succes.
Volgens zijn vrouw Susanna, die bij haar ouders in Ljugarn was, zou Mellgren zoals gewoonlijk in Fröjel werken en daarna naar huis gaan. Op het thuisnummer werd niet opgenomen, hoewel de werkdag ook voor Mellgren al een tijd afgelopen moest zijn.
"Kan hij de moordenaar zijn?"
Karins stem klonk twijfelend toen ze in de auto gingen zitten om naar de opgravingen te rijden.
"Ik kan me dat moeilijk voorstellen, maar we zijn eerder verrast", zei Knutas verbeten, terwijl hij op de weg tussen de auto's door laveerde. In juli was er op de kustweg tussen Klintehamn en Visby veel verkeer.
Martin Kihlgård, die op de achterbank zat, leunde tussen zijn twee collega's naar voren en hield hun een zak chips voor. De auto stonk naar chips met uismaak, Knutas bedankte demonstratief en draaide het raampje naar beneden terwijl Karin vrolijk toetastte.
"Ik vind het erg moeilijk om me Mellgren als moordenaar voor te stellen", mompelde Kihlgård tussen twee grote happen door. "Het zou wel erg dom van hem zijn om een van zijn studenten om het leven te brengen, vooral omdat hij een verhouding met haar had, en dat hij bovendien een eigen paal in elkaar zou timmeren en er een paardenhoofd op zou spietsen lijkt onwaarschijnlijk. En waar heeft hij dat eerste paardenhoofd vandaan gehaald, het was toch niet hetzelfde paard? Hebben we nog steeds geen melding over een vermist paard binnengekregen?"
"Nog niet", antwoordde Knutas kortaf. "En er is ook helemaal niet gezegd dat Mellgren de moordenaar is."
"Dan zou ik eerder mijn geld inzetten op zijn vrouw", ging Kihlgård onverstoorbaar verder. "Zij heeft zowel de gelegenheid als het motief. Die vent is notoir ontrouw, hij kan heel goed een affaire met Martina Flochten hebben gehad. We weten dat ze iemand in het geheim ontmoette en misschien was dat voor zijn vrouw de druppel. Mijn hemel, dat meisje was nog maar eenentwintig. Vervolgens probeert Susanna Mellgren dit met het paardenhoofd in scène te zetten om haar man te waarschuwen, hem te bedreigen. Had ze hem willen doden dan had ze het waarschijnlijk meteen gedaan. Dit is veel geraffineerder. Ze wil dat hij begrijpt dat dit serieus is. Als hij niet ophoudt met zijn slippertjes dan zal hem hetzelfde lot treffen."
Zichtbaar tevreden met zijn conclusie leunde Kihlgård achterover en graaide met zijn hand in de zak chips.
"Dus jij bedoelt dat ze haar man de stuipen op het lijf jaagt zodat hij zich voorlopig weer tot haar beperkt?"
Karin klonk sceptisch.
"Het zou in elk geval niet de eerste keer in de wereldgeschiedenis zijn. Volgens mij is zij de enige met een duidelijk motief."
"Ik moet toegeven dat ik moeite heb met de reden waarom iemand Martina Flochten van het leven wilde beroven, maar jaloezie als motief kan de zaak verklaren", beaamde Knutas. "Maar waarom zou die vrouw naar zo'n geavanceerde truc grijpen?"
"Het kan een dwaalspoor zijn", zei Kihlgård. "Om het geheel mysterieus, ritueel te maken, ook al heeft het geen zier met de zaak te maken."
Bij de kerk van Fröjel sloegen ze af en ze reden de lange weg naar het opgravingsterrein af. Het laatste stukje hobbelden ze heen en weer over de slechte weg. Het zag er verontrustend stil en verlaten uit. De wagentjes stonden keurig afgesloten en alles leek opgeruimd te zijn voor de avond. Meerdere sleuven waren met plastic afgedekt.
"Hm", zei Kihlgård, "hier is hij dus niet."
Knutas voelde zijn irritatie toenemen. "We moeten hem te pakken krijgen. Snel."
"We rijden naar de hogeschool, misschien is hij daar wel."
Hij had het akelige voorgevoel dat ze op moesten schieten.
Het was zeven uur 's avonds toen Staffan Mellgren Kallbadhuset verliet om naar huis te gaan. De coverband was opgehouden met spelen en de jongeren waren op weg naar het uitgaansleven van Visby. Hij had er bewust voor gekozen om zich koest te houden, omdat hij een aantal studenten van de hogeschool had gezien, zij hadden hem herkennend toegeknikt. Daar had hij zo'n hekel aan op Gotland, je kon nergens anoniem zijn.
Hoewel hij twee biertjes had gedronken nam hij de auto. Hij reed de stad uit, waar de mensen aan kwamen wandelen op weg naar restaurants en avondvertier. Het toeristenseizoen had zijn hoogtepunt bereikt, Visby bruiste van leven en hij voelde een teleurstelling alles hier achter te moeten laten om naar huis, naar het kleine Lärbro, terug te moeten rijden.
Zijn mobiele telefoon lag nog op de passagiersstoel en hij zag dat hij een groot aantal berichten had ontvangen, maar hij nam niet de moeite om te controleren van wie ze waren. Waarschijnlijk was het Susanna en hij kon haar ongerustheid en gezeur nu niet verdragen.
De kippen kakelden luid op het erf toen hij aankwam. Natuurlijk ja, die moesten ook eten hebben, dat was hij vanmorgen vergeten.
In de koelkast vond hij een paar oude tomaten die er allesbehalve vers uitzagen. Die waren wel geschikt voor de kippen. Op een plank had Susanna ook een plastic bakje neergezet met eierdoppen, etensresten en oud brood.
Hij nam het bakje mee en liep naar de oude stal, die alleen maar voor oude rommel en in de winter als garage werd gebruikt. Het kippenhok lag helemaal achteraan. Toen hij de deur opendeed keek hij goed uit waar hij zijn voeten neerzette om niet een van de kleine, gele kuikentjes, die piepend om zijn voeten heen liepen, dood te trappen. Het was een herrie vanjewelste. Hij zette de zak eten neer en vulde een schaal met voer.
Plotseling hoorde hij hoe buiten de deur van de stal dichtviel. Voorzichtig stond hij op uit zijn hurkende houding en zette de voederzak neer. De kippen kakelden waardoor het onmogelijk was iets anders te horen. Hij sloop naar de deuropening en keek in de stal.
Zijn blik gleed over de kale muren vol muggenpoep en spinnenwebben. De ramen waren zo smerig dat het avondlicht er nauwelijks doorheen drong. De oude boxen stonden al lange tijd ongebruikt op een rij, met de muurtjes ertussen. De deur moest uit zichzelf zijn dichtgeslagen, dacht hij en hij wilde net teruglopen toen hem iets opviel. De oude, op de kop gezette badkuip, die jarenlang tussen de overige troep had gelegen, was verplaatst en rechtop gezet.
Onthutst liep hij dichterbij en zag tot zijn verbazing dat de kuip tot de rand toe met water was gevuld. Hij zou echter geen tijd meer krijgen om te bedenken wie daar was geweest of voor wie de badkuip was bedoeld.
De hogeschool was gesloten en ze moesten een bewaker bellen die de deur open kwam doen. Het was daarbinnen helemaal uitgestorven, op deze warme avond in juli was er niemand meer aan het werk. Ze namen de trappen naar boven naar de gang waar Mellgrens kantoor lag. De bewaker zocht in zijn grote sleutelbos en vond de sleutel.
Mellgrens kamer was net zo leeg als de rest van de lokalen waar ze langs waren gehold. Een zwakke geur van aftershave hing nog in de kamer.
"Het is dezelfde die Mellgren altijd gebruikt", zei Karin. "Ik herken de geur."
Knutas doorzocht snel het bureau, maar kon niets interessants vinden. Een natte handdoek hing over de stoel.
"Hij is hier dus net geweest", zei Knutas. "En heeft gedoucht."
"Waarom is hij niet naar huis gereden om daar te douchen?"
"Omdat hij de stad in wilde", grijnsde Kihlgård. "Hij moest natuurlijk van de gelegenheid gebruikmaken nu zijn vrouw op het platteland is."
"Als hij niets anders te doen had", zei Knutas. Hij toetste Mellgrens thuisnummer in. Nog steeds geen antwoord. Hij belde Susanna Mellgren ook, maar zij had nog steeds niets van haar man gehoord.
"Dan kunnen we net zo goed eerst gaan eten", stelde Kihlgård voor. "Ik sterf van de honger."
"Kun je nergens anders aan denken dan aan eten?" siste Knutas. "Ik rij naar Lärbro, gaan jullie mee of moet ik Wittberg bellen?"
Toen ze de boerderij bereikten was het gaan schemeren. Achter alle ramen brandde licht en er stond een auto op het erf geparkeerd. De voordeur van het huis zat niet op slot en ze liepen naar binnen. In het huis was het licht, maar stil. Ze keken in alle kamers en hadden niet veel tijd nodig om te constateren dat daar niemand was.
Ze liepen het erf weer op en zagen dat de staldeur openstond. Het enige wat er te horen was waren de kippen, die af en toe een klokkend geluid lieten horen.
Het stalgebouw leek een aardige tijd ongebruikt te zijn geweest. Aan de achterkant was een kleinere deur die op een kier stond. Daarbinnen brandde licht. De drie politiemensen keken elkaar aan. Voorzichtig naderden ze de deuropening. Een sterke geur van urine en ammoniak sloeg hen tegemoet uit wat het kippenhok moest zijn. Toen ze over de drempel stapten zagen ze een onverwacht, huiveringwekkend tafereel.
Aan een haak aan het plafond boven de kippen, die keurig in een rij op hun stokjes zaten te slapen, hing Staffan Mellgren. Hij was naakt en over zijn buik had iemand een lange snee gemaakt waar bloed uit was gestroomd, maar er lag maar een kleine plas op de vloer. Knutas haalde diep adem. Door zijn hersenen flitste de herinnering aan een vergelijkbaar scenario. Martina hangend in het zomergroen. Jeugd en een kwaadaardige, plotselinge dood. Hier was het rood bloed op witte veren.
Alles draaide om contrasten.