Maandag 5 juli

Toen Martina de volgende ochtend nog steeds niet was thuisgekomen besloot Eva de opgravingsleider, Staffan Mellgren, te bellen, hoewel het nog geen zes uur was. Het interesseerde haar niet of ze hem wakker maakte. Ze had het grootste gedeelte van de nacht wakker gelegen en een toenemende angst had bezit van haar genomen. Staffan nam slaapdronken op nadat de telefoon tientallen keren was overgegaan. Hij werd echter snel wakker toen hij hoorde dat een van zijn studenten was verdwenen.

"Ze is sinds zaterdagnacht al verdwenen?" vroeg hij verontwaardigd.

"Ja."

Eva had er spijt van dat ze Staffan niet eerder had gebeld.

"We zijn op het concert geweest en toen hebben we daarna nog met een groep buiten op de veranda van het pension gezeten. Martina moest naar het toilet en daarna is ze niet meer teruggekomen. We dachten dat ze was gaan slapen."

"Hoe laat was dat?"

"Eén uur misschien, of twee. Ik heb niet op de klok gekeken."

"Wat hebben die anderen gedaan?"

"Verder gepraat."

"Is niemand haar achternagegaan toen jullie merkten dat ze niet terugkwam?"

"Nee."

"Hoe lang hebben jullie daar nog gezeten nadat ze was weggegaan?"

"Een uur, misschien twee."

"Heeft er later nog iemand naar haar gezocht?"

"Nee, niemand van ons die daar heeft gezeten in elk geval."

"Martina heeft dus sindsdien niets meer van zich laten horen?" "Nee."

"Weet je echt zeker dat ze twee nachten niet in haar bed heeft geslapen?"

"Ja, natuurlijk", zei ze met een stem die begon te trillen. Ze kon haar tranen niet langer inhouden.

Ze werd bang doordat hij zo ernstig klonk. Zijn reactie bevestigde haar eigen gevoelens; dat haar ongerustheid terecht was.

"We moeten de politie bellen, dat is het enige juiste."

"Denk je?"

"Absoluut. Er moet iets gebeurd zijn, anders zou ze iets van zich hebben laten horen. Heb je met de receptie gesproken?"

"Nee."

"Doe dat, dan bel ik de politie in de tussentijd."

Met trillende benen rende ze naar de receptie die in het hoofdgebouw was ondergebracht. De receptioniste wist wie Martina was, maar had haar niet gezien. Bereidwillig bood ze aan die ochtend bij de rest van het personeel te informeren. Eva liet zich op een stoel zakken. Ze toetste het nummer van de mobiele telefoon van haar vriendin in en kreeg niet langer meer de voicemail, maar hoorde een uitdrukkingsloze stem die meedeelde: "Het door u gekozen nummer is momenteel niet bereikbaar."

 

Knutas en Karin besloten om naar Warfsholm te gaan, aangezien Martina Flochten al meer dan een etmaal was verdwenen en niemand scheen te weten waar ze was. Ze had ook geen contact gehad met haar familie of haar vriend thuis in Nederland.

Ze hadden toch niet veel beters te doen. De zomerdroogte was begonnen en het onderzoek naar het onthoofde paard stond op een laag pitje. Wie de daad had gepleegd en waar het verdwenen hoofd was, was nog steeds een mysterie.

Eerst controleerden ze bij de receptie of Martina's waardevolle spullen er nog waren. Die werden in een kluis in het hoofdgebouw bewaard. Alles was er: paspoort, VISA-kaart en verzekeringspapieren. Ze had het land dus niet verlaten, tenminste niet vrijwillig.

Ze troffen Martina's kamergenoot, Eva Svensson, aan op de trap van het hoofdgebouw. Ze had schouderlang donkerblond haar en was gekleed in een wit katoenen hemdje en een rok en ze droeg sandalen. Terwijl ze hen naar de jeugdherberg begeleidde, praatten ze over Martina.

"Heeft ze een vriend?" vroeg Karin.

"Ze gaat met een jongen in Nederland, of in elk geval toen ze van huis vertrok. Maar eigenlijk geloof ik dat ze hier op Gotland iemand heeft ontmoet."

"Waarom denk je dat?"

"Ze is veel weg geweest en kneep er soms zonder verklaring tussenuit."

"Het is dus niet ongewoon dat ze is verdwenen?"

"Het verschil is dat ze nu niets van zich heeft laten horen. Dat doet ze anders altijd wel."

"Hoe goed ken je Martina?"

Knutas nam de jonge vrouw aandachtig op.

"Vrij goed. Vanaf het begin klikte het tussen ons en we hebben samen veel lol gehad. De cursus begon met twee weken theorie op de hogeschool in Visby en toen verbleven we de hele tijd in de stad. Vanaf die tijd begon Martina er 's avonds alleen vandoor te gaan. De tweede week heb ik haar nauwelijks gezien."

"Woonden jullie in Visby ook samen?"

"Nee, iedereen had zijn eigen flat, daarom hadden we niet zoveel zicht op elkaar. En toen we hier naar Warfsholm kwamen, is ze vaak alleen weggegaan. Ze had verschillende redenen, of ze beweerde dat ze ging mediteren, maar dat geloof ik niet. Daar is ze het type niet voor."

"Is ze eerder een hele nacht weg geweest?"

"Vorige week is ze een nacht weg geweest. Ze beweerde dat ze vrienden van haar familie in Visby zou ontmoeten. Zij gingen hier vaak met vakantie naartoe."

"Weet je wie dat zijn? Die vrienden?"

"Nee, dat heb ik eigenlijk niet gevraagd en ze wilde het ook niet vertellen. Ik kom hier niet vandaan dus ik zou toch niet weten wie het zijn."

"Kan het dan niet zo zijn dat ze gewoon bij hen is?"

"Ik geloof het niet. Dan zou ze gebeld hebben."

"Als ze hier een vriendje heeft, wie zou dat kunnen zijn?" vroeg Karin zich af.

"Geen idee, eigenlijk. Ik heb geprobeerd om erachter te komen tijdens de cursus of het iemand van de groep is, maar het is zo moeilijk te zeggen omdat ze met iedereen praat en grapjes maakt."

"Waarom heb je het haar niet gevraagd?"

"Ik heb het geprobeerd, maar als je maar de kleinste hint in die richting gaf, veranderde ze meteen van gespreksonderwerp."

"Wie zou ze hier naast de cursisten ontmoet kunnen hebben? Jullie leven toch vrij geïsoleerd?"

"Ja, hoewel er in het pension en op de camping hier in de buurt andere gasten verblijven. En dan kan het ook nog iemand zijn die ze al eerder in Visby heeft leren kennen."

 

Toen ze de entree van de jeugdherberg binnenstapten, voelden ze meteen dat het een roemrijk gebouw was geweest, ondanks de renovatie. In de hal hing een publicatiebord met informatie over van alles: van feesten tot vistochten en de waskamer. Vanaf de bovenverdieping kwam de geur van geroosterd brood en klonken gedempte stemmen. De kamer waar Eva en Martina logeerden lag op de begane grond, bijna helemaal achter in de gang. Het was een lange, smalle en kleine kamer met een raam in de zijwand. Aan elke kant stond een lelijk ijzeren stapelbed en ertussenin was nauwelijks loopruimte. Aan een van de wanden zat een wastafel gemonteerd met een spiegel erboven. Alles lag vol met rommel; een gettoblaster op de brede vensterbank, samen met haarsprayflesjes, toilettasjes, parfum, nagellak, zakken chips en cd's. Kleren lagen in het rond gestrooid of hingen aan de spijlen van het bovenste bed. Een paar boeken over de Vikingtijd onthulden dat hier archeologiestudenten huisden. Knutas gaf het al in de deuropening op toen hij de chaos zag en liet Karin in haar eentje de kamer doorzoeken. Er was gewoon geen plaats voor twee personen.

Hij ging zitten, stak bij wijze van uitzondering zijn pijp aan en pleegde wat telefoontjes om te controleren of ze al met de afzetting bezig waren. Hij praatte met Erik Sohlman die nog wilde wachten met een technisch onderzoek van Martina's kamer. Tot zover hadden ze geen bewijs dat er een misdaad was gepleegd.

Ondertussen doorzocht Karin de kamer. Eva had verteld welke kant van Martina was en Karin ging systematisch door haar spullen. De toilettas stond er, met een tandenborstel en een strip anticonceptiepillen die onthulden dat Martina sinds vrijdag de pil niet had geslikt, dus sinds 2 juli, al een paar dagen geleden. Als ze vrijwillig was weggegaan, zou ze haar toilettas hebben meegenomen, dacht Karin en ze maakte de koffer open die onder het bed geschoven was. Daar zaten naast kleren wat boeken in, een geopende slof sigaretten en make-upspullen. In een zijvak vond ze een foto van een jongeman met donker haar en bruine ogen. Karin draaide de foto om, maar er stond niets op de achterkant genoteerd.

Ze stopte de foto in haar zak om Eva er later naar te kunnen vragen en keek om zich heen in de nauwe kamer. Er was niet veel meer om te onderzoeken. Behalve het bed natuurlijk. Ze haalde voorzichtig het met bloemetjes bedrukte dekbed eraf. Onder het kussen vond ze een uit een krant gescheurde bladzijde. Ze ging op de rand van het bed zitten en vouwde de opgevouwen bladzijde open. Het was een artikel uit Gotlands Allehanda over de eerste opgravingscursus van deze zomer. In het artikel stond waar de deelnemers zich mee bezig zouden houden en waar ze vandaan kwamen. Een foto liet de opgravingsleider Staffan Mellgren zien en een paar deelnemers aan het werk buiten op het veld. Verbaasd bekeek ze het artikel. Waarom bewaarde Martina dit onder haar hoofdkussen?

Daar legde je alleen dingen neer die je heel erg dierbaar waren, en misschien ook geheim.

Staffan Mellgren lachte breed in de camera, de anderen waren op de achtergrond te zien. Hij moest twee keer zo oud zijn als Martina. Ze wist dat Mellgren getrouwd was en kinderen had. Hij was door zijn werk op de hogeschool en de archeologische opgravingen een bekend persoon. Hadden zij iets samen? Had hij iets met haar verdwijning te maken?

Johan werd wakker van een knal buiten voor zijn raam. Moeizaam stapte hij uit bed en trok de gordijnen open.

De banketbakker aan de overkant van de straat kreeg de levering van die dag. De broodwagen stond midden in de smalle steeg geparkeerd en de chauffeur laadde dozen uit die hij op een karretje zette. De banketbakker pakte het karretje en verdween rammelend door de achterdeur naar binnen. Het betekende dat het nog maar zes uur was. Met een kreun keerde Johan terug naar zijn bed en trok het dekbed over zijn hoofd. Op doordeweekse dagen werd er om zes uur geleverd en in de weekenden om acht uur, dat had hij ondertussen geleerd. Had hij op voorhand geweten dat deze terreur elke ochtend zou plaatsvinden, dan had hij een ander appartement van svt geëist.

Gewikkeld in het warme dekbed lag hij aan Emma en zijn pasgeboren kind te denken. Dit weekend was hij daar bijna onafgebroken geweest. Hij mocht niet blijven slapen omdat het al overbezet was, Emma moest de kamer met andere pas bevallen vrouwen delen.

De bevalling was tot nu toe het grootste moment uit zijn leven. Vader worden was een gebeurtenis waarvan hij meer ondersteboven was geweest dan hij zich ooit had kunnen voorstellen.

Op zaterdag was zijn moeder samen met zijn jongste broer uit Stockholm overgevlogen. Zijn moeder was buiten zichzelf van vreugde dat ze nu oma was. Haar eerste kleinkind. Sinds Johans vader een paar jaar geleden was gestorven, was haar leven vrij eenzaam geworden. Johan had altijd een hechte band met zijn moeder gehad en hij wist dat ze hem miste nu hij op Gotland werkte. Voor zijn broertje had hij bovendien in heel veel opzichten sinds hun vader was gestorven, gefungeerd als plaatsvervangende papa.

Hij besefte dat alles anders zou worden nu het kind er was. Vanaf nu moest hij zijn nieuwe gezin op de eerste plaats zetten. Plotseling was hij vader geworden, met een heel nieuwe verantwoordelijkheid. De gedachte was zowel aantrekkelijk als angstaanjagend.

De redactie in Stockholm had bloemen gestuurd, maar Grenfors verwachtte dat Johan meteen na het weekend weer zou gaan werken. Hij was op het eiland gestationeerd en ze waren het erover eens geworden dat hij tot de herfst met zijn vaderschapsverlof zou wachten. Nu had hij daar spijt van. Het enige wat hij wilde, was zo dicht mogelijk in de buurt van zijn nieuwe gezin zijn.

Het opdringerige bellen van zijn mobiele telefoon stoorde hem in zijn gedachten. Hij moest de beltoon veranderen, dacht hij toen hij uit zijn bed sprong en zijn mobieltje onder zijn kleren vandaan graaide, die in een slordige stapel op de stoel lagen. Hij was op de een of andere manier alerter op de telefoon dan vroeger. Er kon immers iets met Emma zijn.

Het was echter Niklas Appelqvist, een van de weinige vrienden die Johan op Gotland had. Hoewel Niklas tien jaar jonger was, konden ze het goed met elkaar vinden, wat veel te maken had met hun gemeenschappelijke interesse voor de rockmuziek uit de jaren zestig. Johan had de jonge archeologiestudent het jaar daarvoor in verband met een moordzaak leren kennen. Niklas woonde naast een vervroegd gepensioneerd persfotograaf die doodgeslagen in zijn kelder werd gevonden en hij had Johan tijdens het onderzoek aan wat tips geholpen. Toen Johan naar het eiland was verhuisd, hadden ze elkaar wat vaker opgezocht.

"Hoi, hoe is het?"

"Hartstikke goed", kon Johan met moeite uitbrengen, hij schraapte zijn keel en ging moeizaam overeind zitten. "Ik ben vrijdag vader geworden."

"Wow! Echt waar? Gefeliciteerd! Wat is het geworden?"

"Een meisje", zei Johan en hij voelde hoe hij glimlachte.

"Is alles goed gegaan?"

"Even leek het echt dramatisch te worden, maar daarna was ze er snel. Hartstikke mooi, ruim zeven pond en eenenvijftig centimeter."

"Leuk, hoe is het met Emma?"

"Goed, hoewel ze uiteraard erg moe is."

"Dat moeten we vieren." Niklas klonk enthousiast. "Ik trakteer vanavond op een biertje." "Bedankt, maar helaas. Ik moet Emma en de baby uit het ziekenhuis ophalen. Dat biertje moet maar een andere keer."

"Oké. Dan heb ik misschien iets voor je."

"O?"

"Er is een meisje verdwenen dat archeologie studeert. Ze doet mee aan een opgravingscursus die de hogeschool organiseert. Hier komen 's zomers mensen uit de hele wereld opgravingen doen."

"Hoe lang is ze al weg?"

"Sinds zaterdagnacht. Bij Warfsholms jeugdherberg, waar ze verblijft, zijn ze echt ongerust. Kennelijk is ze zaterdag na het concert van Eldkvarn verdwenen en sindsdien heeft niemand haar meer gezien. Ik ken een meisje dat bij de cursus helpt, ze heeft het me net verteld."

"Heb je zo vroeg bezoek?"

"Noem het eerder laat."

"Hoe heet ze?"

"Het meisje dat is verdwenen of mijn bezoek?"

"Degene die is verdwenen uiteraard."

"Martina nog wat."

Johan hoorde Niklas met iemand op de achtergrond mompelen.

"Martina Flochten. Ze komt uit Nederland."

"Flochten", herhaalde Johan. "Hoe oud is ze?"

"Vrij jong, rond de twintig."

"Oké, bedankt."

Verdomme, wat vervelend. Hij wilde niets liever dan Emma en de baby ophalen, maar hij was de enige tv-verslaggever op het eiland. Hij moest de verdwijning nagaan, ook al leek het nog niet echt een zaak. Hij belde het ziekenhuis en volgens de verpleegkundige met wie hij sprak ging het goed met Emma en de baby en sliepen ze allebei op dit moment. Ze waren langer dan gepland in het ziekenhuis gebleven, omdat het voeden niet zo goed op gang was gekomen.

Zijn ongerustheid moest aan zijn stem te horen zijn geweest, want de verpleegkundige verzekerde hem dat het normaal was en geen reden tot ongerustheid. Over een paar dagen zou het voeden allemaal prima verlopen. Hij vroeg zich af of zijn leven er vanaf nu, nu hij vader was geworden, zo zou uitzien. Een voortdurende ongerustheid over van alles en nog wat.

Het was kwart voor negen, hij belde Knutas, maar kreeg te horen dat de commissaris de hele ochtend bezet was, en verder kon of wilde niemand zich uitspreken over de verdwenen vrouw. Hij douchte, schoor zich, sloeg een kop koffie achterover, at haastig een boterham en belde daarna Pia. Zij zou hem een kwartier later ophalen. Ze besloten om meteen naar het pension en de jeugdherberg van Warfsholm te rijden.

 

Het pension bestond uit een geelgeschilderd houten gebouw van rond de vorige eeuwwisseling, met een mooie toren. Het lag op een landtong aan zee. Aan de ene kant van het gebouw was een idyllisch zandstrand. Daarachter was de vogelrijke landtong Vivesholm te zien, die recht de zee in stak. In de andere richting vormde de haven met zijn silo's en windmolens een scherp contrast met de voorkant.

Toen Johan en Pia op de parkeerplaats uit de auto stapten, ontdekten ze een politieauto en twee geüniformeerde politieagenten die op het badstrand rondliepen en met de jonge gezinnen praatten. Ze liepen naar het water en bewonderden het uitzicht over de vogeleilanden Stora en Lilla Karlsö.

"Wat is dat daar?" vroeg Johan en hij wees naar iets wat een eind voor de haveningang uit het water omhoogstak.

"Dat is het wrak van een vrachtschip genaamd Benguela, dat hier aan de grond is gelopen. Dat moet minstens twintig jaar geleden zijn."

"Wat is er gebeurd?"

"Het kwam uit Södertälje en was op weg naar Klintehamn. Het ongeluk is in de winter gebeurd, ik geloof dat het vroeg in de ochtend was. Het was mistig en er stond een stevige wind en het schip liep zo vast aan de grond dat ze er niet in zijn geslaagd om het vlot te trekken."

"En de bemanning?"

"Ik geloof dat iedereen gered is."

"Waarom is het nooit geborgen?" "Iets met een leemte in de wet, geloof ik, wat ervoor zorgde dat de rederij niet verantwoordelijk kon worden gesteld en de eigenaar beweerde geen geld voor de berging te hebben. Daarom is het blijven liggen."

"Ongelooflijk." Johan schudde zijn hoofd.

"Dat kun je wel zeggen! Eerder kon je nog veel meer van het schip zien. Vermoedelijk is het helemaal aan het doorroesten, het duurt waarschijnlijk niet lang meer voor het helemaal onder het wateroppervlak is verdwenen."

Ze lieten de politieagenten voorlopig met rust en wandelden naar de ingang van het pension waar ze met het hoofd, Kerstin Boden, hadden afgesproken.

Ze was een donkerharige, tengere vrouw die naar hen lachte, maar er moe uitzag.

Ze gingen op het terras zitten met uitzicht over zee. Pia had geen rust om te zitten en verdween weer met de camera.

"Het is zo vervelend", zei Kerstin. "Het is natuurlijk niet zeker dat er iets ergs met haar is gebeurd, maar stel je voor. Ik ben doodsbang dat ze haar hier verdronken in het water zullen vinden", zei ze. "Je weet het immers niet, ze was vast behoorlijk aangeschoten toen ze wegging."

"Kent u Martina?"

"We hebben heel wat met elkaar gepraat. Ik heb met haar meer contact dan met veel anderen. Ze is een hartstikke leuke, open en blije meid. Haar moeder kwam van Gotland en Martina is vrij vaak op het eiland geweest."

"Waar komt haar moeder vandaan?"

"Hemse. Zowel haar moeder als haar grootouders zijn overleden en Martina heeft verteld dat ze hier geen verdere familie heeft. Maar elke zomer was ze hier een paar weken met vakantie."

"Weet u waar ze altijd logeerde als ze hier was?"

"Ik heb begrepen dat ze bijna altijd in het Wisbyhotel logeerden, ze hebben daar waarschijnlijk een speciale suite die ze altijd gebruikten. Ze heeft verteld dat haar vader de eigenaar kent."

"O, hoe heet hij, of zij?" voegde Johan er snel aan toe met de gedachte dat hij hier tegenover een vrouwelijke hoteleigenaar zat.

Kerstin glimlachte.

"Hij heet Jacob Dahlén. We hebben in dezelfde klas op de lagere school gezeten."

"Misschien is Martina daar."

"Dat denk ik niet", zei Kerstin en ze schudde haar hoofd. "Waarom zou ze dan niets van zich laten horen? Ze moet toch beseffen hoe ongerust we allemaal zijn."

"Ja, natuurlijk", zei Johan instemmend.

Het verband met de hoteleigenaar in Visby was interessant, dat zou hij later nagaan.

Kerstin pakte haar mobiele telefoon uit het borstzakje van haar katoenen overhemd en koos een nummer. Toen er werd opgenomen, stond ze op en liep naar het hek dat het restaurant omheinde, sprong erop en ging zitten praten. Zoals ze daar zat en met haar benen wiebelde, leek ze wel een klein meisje. Johan moest meteen denken aan zijn pasgeboren dochter. Over een paar jaar zou zij daar kunnen zitten. Kerstin kwam weer terug bij de tafel.

"Jacob Dahlén weet niets", zei ze. "Hij was geschokt, hij zei dat hij niet eens wist dat Martina hier op Gotland was."

 

Vanwege de foto uit het krantenartikel dat Karin onder Martina's hoofdkussen had gevonden, besloten Knutas en Karin verder te rijden naar Fröjel, nauwelijks tien kilometer van Warfsholm, om met de opgravingsleider Staffan Mellgren te praten.

Bij de kerk sloeg Knutas van de hoofdweg af en hij parkeerde voor de voormalige school. Tegenwoordig was het een café waarin een kleine tentoonstellingsruimte was ondergebracht, die het verloop van de opgravingen liet zien.

Een pad leidde naar het eigenlijke opgravingsterrein en toen ze dichterbij kwamen, zagen ze Staffan Mellgren tussen de gravende deelnemers rondlopen. Het terrein was opgedeeld in vakken die een paar decimeter diep waren. In een groot aantal kuilen waren delen van skeletten en andere voorwerpen te zien die ze moeilijk konden identificeren. Op een langwerpige tafel in het midden van het terrein lagen mappen, kaarten en plastic zakjes met verschillende etiketten. Mellgren was blijven staan en maakte aantekeningen in een map. Hij keek op toen ze hem begroetten. Hij was een lange, atletisch gebouwde man met een dikke bos donkerbruin haar met hier en daar wat grijze haren. Hij was zeker in de veertig, gokte Karin. Zijn ogen waren diepbruin en ze constateerde dat hij er goed uitzag; aantrekkelijker dan op de foto's die ze had gezien.

"We willen graag met u praten over de verdwijning van Martina Flochten", begon Knutas.

"Natuurlijk, een moment", zei Mellgren. Hij draaide zich om naar een jongere vrouw in de groep naast hen, vroeg iets wat ze niet konden horen en schreef moeizaam een paar onbegrijpelijke notities in een map.

Op de tafel lagen voorwerpen in plastic zakjes, stukjes van botten of gereedschap. Karin slaakte een kreet van verrukking toen ze een zakje met een zilveren sieraad en een ander zakje met een zilveren muntstuk zag.

"Wat doen jullie met al deze dingen?" Ze draaide zich om naar Mellgren, die nu klaar leek te zijn met zijn aantekeningen.

"Elk gevonden voorwerp wordt gedocumenteerd." Hij maakte een uitnodigend gebaar over het terrein achter hen. "Deze vakken worden sleuven genoemd. We delen het terrein in om zowel het graven als het documenteren gemakkelijker te maken. De voorwerpen die we vinden, stoppen we in een zakje waarop we exact noteren waar en wanneer het werd opgegraven, in welke sleuf en op welke hoogte. Aan het eind van elke werkdag stoppen we alles in de wagentjes waar jullie op weg hierheen langs zijn gelopen. Vervolgens wordt het materiaal naar ons kantoor op de hogeschool gebracht om gesorteerd en onderzocht te worden en tenslotte belandt het in Fornsalen, waar het wordt opgeslagen."

"Kunnen we ergens gaan zitten om te praten?" vroeg Knutas.

"Tuurlijk."

Mellgren leidde hen naar een hoek van het opgravingsterrein waar een plastic tafeltje en een paar eenvoudige stoelen stonden.

"Hoe lang zijn jullie hier al bezig met opgravingen?" vroeg Knutas toen ze hadden plaatsgenomen.

"U bedoelt nu tijdens de cursus? We beginnen net aan onze derde opgravingsweek."

"Dan hebben jullie elkaar dus vrij goed leren kennen?"

"Ja, we gaan tijdens deze periode vrij intensief met elkaar om."

"Ook 's avonds?"

"Niet altijd, maar er zijn een aantal avondcolleges en andere activiteiten. Daarna eten we soms samen. De verantwoordelijkheid van de leider eindigt niet met de werkdag zelf."

Mellgren glimlachte.

"Welk beeld hebt u van Martina?"

De opgravingsleider werd weer serieus.

"Voor haar jonge leeftijd is ze erg bekwaam en weet ze verbazingwekkend veel over de Vikingtijd. Bovendien is ze alert en enthousiast, wat aanstekelijk op de anderen werkt, dus ze is beslist een aanwinst voor de groep."

"Wat denkt u van haar verdwijning?" vroeg Karin.

"Het is onbegrijpelijk. Ik weet zeker dat ze iets van zich had laten horen als alles goed met haar was. Nu vrees ik dat ze in moeilijkheden is geraakt. Ik weet niet hoe lang we nog verder kunnen met de opgravingen als ze niet spoedig opduikt. Haar verdwijning heeft voor enorm veel onrust gezorgd."

"Wanneer hebt u haar voor het laatst gezien?"

Knutas keek oplettend naar de opgravingsleider.

"Op zaterdag, toen we stopten met de opgravingen. Ze reed net als altijd met de andere deelnemers in de bus mee naar huis."

"Hoe laat was dat?"

"Dat was rond vier uur, geloof ik. Ze zouden met z'n allen die avond naar dat concert gaan en ze waren vrij uitgelaten toen ze wegreden."

"Maar u ging niet naar het concert?"

"Nee, ik was thuis bij mijn gezin."

"Op die manier."

Knutas maakte een aantekening in zijn schrijfblokje.

"Kunt u uw relatie met Martina beschrijven?"

"Die is goed. Ze doet het prima, zoals ik al heb gezegd."

"Maar jullie kennen elkaar niet beter?"

"Dat zou ik niet willen zeggen."

Karin viste het krantenartikel uit haar tas.

"Dit hebben we onder het hoofdkussen van Martina's bed gevonden."

Mellgren bekeek het artikel. Zijn gezicht was uitdrukkingsloos.

"Wat moet ik daarover zeggen?"

"Waarom denkt u dat ze een foto van u onder haar hoofdkussen heeft?" vroeg Knutas.

"Geen idee. Trouwens, het artikel gaat over waar wij ons tijdens de cursus mee bezighouden en niet alleen over mij."

"Gelooft u dat ze uit toewijding aan haar archeologische werk een foto van de opgraving onder haar kussen bewaart?"

Knutas' stem klonk behoorlijk ironisch. Mellgren haalde zijn schouders op.

"Hoe moet ik dat weten? Zo goed ken ik mijn leerlingen nu ook weer niet."

"U hebt dus geen intiemere relatie met Martina? Dat zou je anders makkelijk kunnen denken als je dit hier ziet."

"Absoluut niet, dat begrijpen jullie toch wel? Ik ben getrouwd en heb vier kinderen. Bovendien kan ik me natuurlijk niet op die manier met mijn leerlingen inlaten."

Karin ging op een andere tactiek over.

"Kan het zijn dat Martina verliefd op u is?"

"Dat geloof ik echt niet."

"Heeft ze niet dergelijke signalen uitgezonden?"

"Nee."

"U hebt haar misschien aangemoedigd in haar werk en zij heeft dat verkeerd begrepen?"

"Dat is natuurlijk mogelijk, maar in elk geval niet dat ik weet."

"Is er iets tussen jullie voorgevallen?"

"Hoezo voorgevallen?"

"Nou ja, hebben jullie iets samen?"

"Nee, nu moeten jullie echt ophouden."

Mellgren wilde al opstaan, maar Knutas pakte zijn arm om hem tegen te houden.

"Jullie hebben geen ruzie gehad, geen onenigheid?"

"Man, houd nou toch eens op. Ik heb met Martina dezelfde relatie als met alle anderen uit de groep. Niets meer of niets minder."

"Iemand anders dan?" vroeg Karin om het gesprek te kalmeren. "Weet u of ze met iemand anders uit de groep iets heeft?"

"Ik heb niet zo'n zicht op de onderlinge relaties."

"U hebt niet gemerkt dat ze met iemand ruzie had?"

"Nee, Martina was net zo vrolijk als altijd toen ik haar de laatste keer zag. Nu hoop ik alleen maar dat ze snel terechtkomt."

Karin realiseerde zich dat ze niet verder zouden komen en veranderde van gespreksonderwerp. Ze was echt nieuwsgierig geworden naar wat zich hier om hen heen afspeelde.

"Kunt u niet wat over deze plek en over de opgraving zelf vertellen?"

Mellgren zuchtte en leunde naar achteren in zijn stoel alsof hij moest herstellen na de aanval van zonet. Kennelijk zag hij echter dat Karins interesse echt was, want toen hij begon te vertellen kreeg hij een nieuwe glans in zijn ogen.

"De velden hier om ons heen, die er met het blote oog uitzien als gewone akkers en weilanden, verbergen een nederzetting uit de Vikingtijd die naar onze inschatting honderdduizend vierkante meter groot is. Het gebied is dus gigantisch. De opgravingen vinden hier al sinds eind jaren tachtig plaats en tot dusver hebben we nog maar een klein gedeelte onderzocht."

"Hoe wisten jullie dat het interessant was om hier te graven?" vroeg Karin zich af.

"Meerdere redenen. Een boer die hier aan het zaaien was, ontdekte iets glanzends in de aarde. Het was een armband uit de tiende eeuw. Daarbij heeft de ligging van de kerk de interesse van de archeologen gewekt." Hij wees naar de mooie witbepleisterde kerk van Fröjel, die op een heuvel lag. "Die werd niet midden in de gemeente gebouwd waar de mensen woonden, zoals andere kerken, maar aan de rand van de gemeente Fröjel, bij de zee. Daarover hebben de archeologen nagedacht en zij zijn tot de conclusie gekomen dat het er waarschijnlijk mee te maken heeft dat hier een haven is geweest, met veel activiteit en mensen die kwamen en gingen. Daarom werd de kerk in de buurt gebouwd. Je kunt ook aan de kleur van de aarde zien dat daar mensen en dieren hebben geleefd. De donkere aarde laat zien dat de grond rijk aan fosfaten is. Na de vondst van de armband in de akker zijn we begonnen met testopgravingen en dat leidde tot de ontdekking van sporen van een handelsplaats met geregelde bebouwing, ongeveer zoals Birka in Malaren. We hebben resten van huizen, meerdere grafvelden, een gedenksteen met inscripties, munten, gereedschap en sieraden gevonden. Sinds we hier met de opgravingen zijn begonnen hebben we in totaal vijfendertigduizend voorwerpen gevonden."

Karin floot bewonderend.

"Uit welke tijd komt dit allemaal?" vroeg Knutas zich af.

"Het meeste komt uit de Vikingtijd, dus rond 850 tot 1050 na Christus, maar we hebben ook voorwerpen gevonden uit de zevende en de twaalfde eeuw, dus in totaal gaat het om een periode van vijfhonderd jaar."

"Hoe weten jullie waar jullie moeten graven?"

"Wanneer we beginnen met graven, beperken we ons tot een bepaald gebied waarvan wij denken dat het interessant is. Daarna delen we het op in verschillende sleuven die elk twintig vierkante meter groot zijn, zoals jullie hier kunnen zien."

De vierkante vlakken waren met touwtjes van elkaar gescheiden.

"Elke deelnemer krijgt een paar vakken toebedeeld en vervolgens graven we tot we een diepte van vijfentwintig tot dertig centimeter hebben bereikt. Dat is nodig omdat we de voorwerpen pas op die diepte op hun oorspronkelijke plek vinden, alles daarboven is over het algemeen door het gebruik van de bodem verstoord, bijvoorbeeld door het ploegen. Wanneer we een stuk dieper in de grond zijn gekomen dan schaven we de aarde af, ongeveer als met een kaasschaaf, heel voorzichtig, centimeter voor centimeter, zo minimaliseren we het risico dat we iets verstoren. Het heeft een paar weken geduurd om dit niveau, waar het interessant wordt, te bereiken."

"Ik had geen idee dat jullie zoveel vonden", zei Karin verrukt. "Tuurlijk heb ik over de opgravingen gehoord en gelezen, maar de reikwijdte ervan dringt nu pas tot me door."

"Mijn hemel", verzuchtte Mellgren en hij keek geamuseerd naar Karin. "Nergens ter wereld zijn er zoveel muntvondsten uit de Vikingtijd gedaan als hier op Gotland. Het eiland lag immers midden op de grote handelsroute tussen Rusland en het vasteland en de Gotlanders waren meesters in het overslaan van goederen uit de verschillende gebieden."

"Wat werd er dan verhandeld?" vroeg Karin zich af.

Knutas kreeg een gespannen uitdrukking op zijn gezicht. Ze waren hier niet voor een college archeologie, maar om achter feiten te komen die hen konden helpen bij de zoektocht naar Martina Flochten. Demonstratief verliet hij de anderen om zelf een beeld te gaan vormen van het hele terrein. Karin leek helemaal weg te zijn van Mellgren en verslond elk woord dat hij zei. Knutas wist niet dat Karin zo geïnteresseerd was in geschiedenis. Nog een kant van haar die hij niet kende.

Hij ging op een bank zitten die naast het terrein stond. Voor hem lag een sleuf waarin een skelet bloot onder de vrije hemel lag.

Het was bijna onmogelijk je voor te stellen dat hij naar een skelet zat te kijken dat al duizend jaar geen daglicht had gezien. Hoeveel mensen hadden sindsdien niet over deze grond gelopen? Langzaam begon ook hij een zekere fascinatie voor het hele onderwerp te voelen.

Hier had Martina dus samen met de anderen een paar dagen geleden in de aarde zitten wroeten. Waar was ze in hemelsnaam naartoe gegaan? Had ze zichzelf van het leven beroofd? Dat leek hoogst onwaarschijnlijk, ze was immers zo levenslustig, tenminste volgens het beeld dat de anderen van haar hadden geschetst. Was ze slachtoffer van een ongeluk geworden? Ze was blijkbaar aangeschoten geweest, kon ze niet gewoon in het water zijn gevallen? Tot nu toe hadden ze alleen nog maar op het land gezocht. Misschien was het veel simpeler dan ze dachten.

Knutas besloot om de volgende dag duikers in te zetten als Martina dan nog niet terecht was.

 

In de auto op de terugweg was Karin vol enthousiasme.

"Stel je eens voor, welke spullen ze allemaal vinden, het is volstrekt ongelooflijk. Ik mocht een barnstenen bedeltje uit de tiende eeuw vasthouden, ongelooflijk! In mijn volgende leven word ik archeoloog, geen twijfel over mogelijk."

"Ik dacht even dat we daar de hele dag zouden blijven", mopperde Knutas. "En ik rammel van de honger. Hoef jij nooit te eten?"

"Wees toch niet zo chagrijnig. Ik vind het verschrikkelijk interessant. We kopen onderweg wel iets. Wat vind je van Mellgren en zijn relatie met Martina?"

"Ik vind hem wel oprecht. Ik geloof niet dat hij zich met een cursist in de nesten zou werken. Hij riskeert immers niet alleen zijn huwelijk, als je dat al 'alleen' wilt noemen, hij zet ook zijn hele carrière op het spel."

"Misschien is hij zijn baan wel zat", zei Karin op een zakelijke toon. "Misschien is het een vorm van zelfdestructie, hoewel het heel goed onbewust kan zijn. In wezen wil hij misschien wel dat alles naar de knoppen gaat."

"Een andere mogelijkheid is dat hij gewoon halsoverkop verliefd is geworden", suggereerde Knutas, die romantischer was aangelegd dan zijn collega.

"Tuurlijk", lachte ze. "Maar het een hoeft het ander niet uit te sluiten."

 

Terug op het politiebureau werden ze door Lars Norrby tegengehouden. "Ik heb met een getuige gesproken die iets interessants vertelt."

"We praten op mijn kamer verder", zei Knutas.

Ze namen plaats op het kleine bankstel dat tegen de zijmuur stond.

"Er heeft een man gebeld die op een dag naar Warfsholm fietste, hij wilde daar gaan eten, zoals hij altijd doet op maandagen, het was dus een maandag, toen hij plotseling Martina zag die langs de weg aan kwam lopen. Hij beschreef haar vrij uitvoerig en leek er erg zeker van te zijn dat zij het was."

"Ja?"

Knutas klonk ongeduldig.

"Ze kwam langs de kant van de weg vanaf het pension aanlopen, hij zei dat hij dacht dat het de linkerkant van de weg was, maar daar was hij niet helemaal zeker van. Ze was gekleed in een blauwe rok, dat kon hij zich nog heel goed herinneren, wat ze daarop droeg, kon hij zich daarentegen niet meer herinneren."

"Kom ter zake", bulderde Knutas.

Norrby's omslachtige manier van praten en zijn neiging onnodige details te vermelden, konden hem echt tot waanzin drijven. Zijn collega staarde hem beledigd aan.

"Dus. Ze stapte in elk geval in een auto die precies bij de toegangsweg naar de minigolfbaan geparkeerd stond."

"Hoe kan hij er zo zeker van zijn dat hij nu net Martina heeft gezien?"

"Kennelijk hebben haar archeologievrienden foto's van haar laten zien. Of misschien was het één foto, trouwens."

"O, zij doen hun eigen onderzoek?"

"Precies, en dat heeft nu iets opgeleverd."

"Heeft hij gezien wie er in de auto zat?" vroeg Karin.

"Hij denkt dat het een man van rond de vijfendertig, veertig was. Misschien ouder. Hij had een donkere zonnebril op, daarom was het niet zo goed te zien. De haarkleur weet hij niet zeker, maar hij dacht niet dat het blond was. Eerder naar het bruin toe."

"Wanneer was dat?"

"Een week geleden. Vorige week maandag, tegen vijf uur, halfzes."

"Martina is nu drie dagen verdwenen, niet langer", wierp Karin tegen.

"Ja, maar toch kan het interessant zijn", protesteerde Norrby. "Blijkbaar heeft er iemand langs de kant van de weg op haar staan wachten."

"Je kunt je afvragen waarom hij niet helemaal tot aan de parkeerplaats van het pension is gereden. Hij wilde waarschijnlijk niet gezien worden", zei Knutas.

"Dat duidt erop dat ze een geheime verhouding heeft", zei Karin, "en een voorzichtige aanname is dan dat deze man misschien ook iets met haar verdwijning te maken heeft. Of ze nu uit vrije wil met hem is meegegaan of niet."

"Vrijwillig kan het toch niet zijn", bracht Norrby ertegen in. "Waarom laat ze niets van zich horen?" "Alles wijst erop dat ze tegen haar wil is meegenomen", was Knutas het met hem eens. "We kunnen alleen maar hopen dat haar niet iets ergers is overkomen. Wat voor auto was het?"

"De getuige weet niets van auto's en heeft zelf niet eens een rijbewijs. Het enige wat hij weet, is dat het een blauwe, gewone personenauto was en dat hij er niet nieuw uitzag."

Karin wendde zich tot Knutas.

"Welke kleur heeft de auto van Mellgren?"

"Geen idee, maar dat moeten we natuurlijk uitzoeken."

"Heeft hij haar nog vaker gezien?"

"Nee, alleen die ene keer."

"Welke kant zijn ze op gereden?"

"De auto verdween in de richting van de hoofdweg."

"Hij heeft toevallig niet het kenteken geregistreerd?"

"Nee." Norrby liet zich een glimlach ontvallen. "Zoveel geluk hebben we niet."

"Ik wil zo snel mogelijk met de getuige praten."

"Hij woont en werkt in Klintehamn, dus dat moet niet zo moeilijk zijn."

"Goed."

De telefoon ging en Knutas nam op. Er klonk een ruis in de hoorn en het duurde even voordat hij begreep dat het Martina Flochtens vader was. In gebrekkig Engels beantwoordde Knutas zo goed mogelijk de vragen van de ongeruste vader. Ze spraken de volgende dag met elkaar af, Patrick Flochten zou naar Visby komen om bij de zoektocht naar zijn dochter te helpen.

 

De deur was op slot toen hij eraan voelde, hij haalde de sleutel tevoorschijn en deed hem open. Alles zag er nog net zo uit als toen zij nog leefden: het bureau in de hal was net zo glimmend gepoetst als toen, de keukenklok aan de wand tikte de tijd weg met dezelfde regelmatige tikken, de Chinese borden aan de wand hingen waar ze al die jaren hadden gehangen, zelfs de keukenrolhouder op de tafel was dezelfde. Hij stapte de woonkamer in en bekeek die zwijgend. Die onderscheidde zich van andere Zweedse woonkamers, vooral omdat er geen bank in stond. Alle andere mensen hadden die, maar bij hen thuis was er nooit een geweest. Een bank was iets waarop je met elkaar praatte, gezellig televisie zat te kijken. Hier was er geen. Op een bank bestond het risico dat je zo dicht bij elkaar kwam dat je lichaamscontact kreeg en dat was een zonde. De meeste dingen die leuk waren, waren zondig; ze hadden geen televisie want ook dat was een zonde. Ze luisterden nooit naar muziek op de radio want dat was een zonde. Stripbladen, spelletjes en lachen op zondag waren een zonde. Het risico dat er op zondag iemand zou lachen was trouwens niet groot, het risico dat er iemand zou lachen was überhaupt niet groot. Hij kon zich niet herinneren dat hij zijn vader of zijn moeder ooit had zien glimlachen. Het huis werd gekenmerkt door stilte en ernst, gebed, strengheid en straf.

Het had hem heel wat tijd gekost voor hij in staat was om hierheen te rijden, maar elke keer dat hij het deed was het alsof hij een stukje van de schuld en schaamte verloor die hij sinds zijn jeugd had gevoeld. De invloed van zijn ouders werd zo zachtjesaan uitgewist.

Hij was een paar maanden geleden op het idee gekomen. Wanneer ze hier hun bijeenkomsten zouden houden, zou dat het ultieme verraad aan zijn ouders betekenen. Vandaag was de eerste keer en hij was vol verwachting. Hij had alles tot in de kleinste details voorbereid. Hij liep de aangrenzende kamer in en opende de grote kast, haalde de figuren er een voor een uit en hield ze voorzichtig in zijn hand voordat hij ze in een rij op de tafel in de woonkamer zette. Hier moest het gebeuren, precies hier en nergens anders. Toen hij klaar was, trok hij zijn klompen aan en liep naar buiten. In de stal was een deur die naar de voorraadkamer leidde. Daar was de schaal. Hij haalde hem op en droeg hem voorzichtig, omdat de inhoud kostbaar was. Vandaag zou hij gebruikt worden, en de volgende keer zou het zelfs nog beter worden.

Hij ging bij het raam staan en keek naar buiten. De avondzon kleurde de hemel rood en het was zo warm dat ze een deel van de oefeningen naar buiten konden verplaatsen. Niemand kon hen toch zien, of opmerken wat ze aan het doen waren.

Het geluid van een motor onderbrak zijn gedachten en meteen dook er om de hoek een bekende auto op. Wat goed dat juist hij als eerste kwam, dan konden ze misschien nog met elkaar praten en het een en ander uitzoeken. Ze waren het de laatste tijd steeds vaker met elkaar oneens geweest en hun meningsverschillen verdiepten zich. Dat zat hem dwars. Nu ze zover waren gekomen wilde hij geen kink in de kabel.

De machtsstrijd tussen hen was al lang bezig en moest nu maar eens afgelopen zijn. Het tijdstip waarop het onhoudbaar zou worden, kwam dichterbij. Hij had altijd gedacht dat ze dezelfde betrokkenheid deelden, maar hij moest de laatste tijd inzien dat dat niet het geval was. Hij hoopte dat de onwil van de ander voortkwam uit dingen die op lange termijn niet zo'n grote rol zouden spelen. Dat hij hem ervan zou kunnen overtuigen dat er maar één manier was en dat het balletje al was gaan rollen. Ze waren begonnen en er was geen weg terug meer.