Donderdag 8 juli

De volgende dag landde Martin Kihlgård, samen met een collega van de rijksrecherche. De hulp van forensisch psychiater Agneta Larsvik was ingeroepen om de bijzondere omstandigheden waarvan bij deze moord sprake was, te duiden, en dan vooral de werkwijze.

Toen Kihlgård in de gang van de rechercheafdeling opdook werd hij met enthousiast geroep en schouderklopjes ontvangen; de opgewekte commissaris was tijdens zijn eerdere bezoeken, toen hij Knutas met moordonderzoeken had geholpen, populair geworden in Visby. Vooral Karin leek verrukt om hem te zien.

"Hallo, zeg", riep ze uit toen hij in de deuropening verscheen. Ze wierp zich in zijn armen en werd helemaal opgeslokt door zijn indrukwekkende lichaam.

"Jeetje, wat een ontvangst", zei hij vrolijk. "Hoe is het hier op het platteland?"

"Ja bedankt, we hebben de ene vreemde zaak na de andere", zei Karin. "We komen zo meteen bij elkaar, dan krijg je meer te horen."

"Ik heb al wat gehoord. Klinkt verrekt onaangenaam."

"Dat is het ook. Kom Anders gedag zeggen, ik geloof dat hij binnen is."

Ze nam haar grote collega bij de arm en trok hem naar de kamer van haar chef.

"Hai Knutte", Kihlgårds gezicht opende zich in een goedmoedige lach toen hij Knutas achter zijn bureau zag.

Knutas schudde zijn hand en vertrok geen spier. Martin Kihlgård was de enige die op de gedachte was gekomen om hem bij die afschuwelijke koosnaam te noemen.

Zijn collega Agneta Larsvik had een zacht en minder lomp voorkomen. Ze was een lange, slanke vrouw met donker haar dat ze in een knot had opgestoken en ze beantwoordde Knutas' begroeting met een lach. Na wat gebabbel verzamelde het onderzoeksteam zich om de rechercheurs van de rijksrecherche van de laatste gebeurtenissen op de hoogte te brengen.

"Willen jullie wat eten?"

Karin wist hoe het met Kihlgårds eetlust was gesteld.

"Ja, dat zou fijn zijn, toch?"

Hij wendde zich naar Agneta Larsvik, die verbijsterd leek. Ze maakte aanstalten om iets te zeggen, maar werd tegengehouden door Karin.

"Ik bestel broodjes."

"Dank je."

Met een tevreden gelaatsuitdrukking wurmde Kihlgård zich op de stoel tussen Lars Norrby en Birger Smittenberg in. Het duurde niet lang of ze waren verwikkeld in een levendige discussie over welk Grieks eiland de beste vakantiebestemming was.

Iemand kwam binnen met een dienblad vol met garnalen-broodjes en een kratje met lightbier en mineraalwater. Even later stonden er ook koffie en chocoladekoekjes op tafel. Zo'n overdaad waren ze anders niet gewend. Knutas wierp een blik op Karin. Er werden werkelijk kosten noch moeite gespaard om het Kihlgård naar zijn zin te maken.

Hij bekeek zijn collega's. Iedereen praatte en lachte met de gemoedelijke commissaris van de rijksrecherche en wilde dolgraag de laatste roddels uit Stockholm horen. Het was ook altijd hetzelfde liedje. Zodra Kihlgård zich liet zien, veranderden de besprekingen in heuse feestmalen.

Knutas kuchte luid om de aandacht te krijgen en heette Martin Kihlgård en Agneta Larsvik welkom.

Daarna wijdde de groep zich meer dan een uur aan het doornemen van wat er tot nu toe door de rechercheurs was gevonden. De verhoren van de vorige avond werden besproken. Het meest interessante wat naar voren was gekomen, was Staffan Mellgrens ontrouw, waar docent Aron Bjarke mee was gekomen. Ze waren het erover eens dat dit spoor nader onderzocht moest worden.

Toen ze bijna klaar waren, werd er op de deur geklopt en kwam Erik Sohlman binnen. Te oordelen naar zijn gezicht had hij iets interessants te vertellen.

"Ik heb nog iets toe te voegen", zei hij toen Knutas klaar was.

"Laat horen."

"De duikers die bij Warfsholm hebben gedregd, hebben een ring van Martina gevonden."

"Waar?"

"In het water naast de jeugdherberg op de bodem aan de rand van het riet, dus waar het erg ondiep is. Het is een grote, vrij plompe zilveren ring met meerdere stenen in verschillende kleuren. We hebben de vindplaats daar extra afgezet en zijn op dit moment nog bezig met het zoeken van sporen. Ik moet er zo weer naartoe."

"Waar is de ring?"

"Op het lab."

Knutas leunde achterover in de stoel.

"Het komt overeen met de theorie van de patholoog-anatoom. Ze is daar verdronken, daarna heeft de dader haar lichaam in de auto gestouwd en is naar Vivesholm gereden om zijn werk te voltooien."

"Waarschijnlijk heeft hij alleen haar hoofd lang genoeg onder water gehouden", zei Sohlman. "Ze had immers zand en modder onder haar nagels. Het is ongetwijfeld gebeurd toen hij haar vasthield. De bodem is daar ook drassig dus haar vingers zijn daar waarschijnlijk een stukje in gezakt. Zo kan ze haar ring hebben verloren. Het is er zo een die je vanaf twee kanten dicht drukt en die open is in het midden."

Een sombere stemming daalde neer over de aanwezigen. Iedereen dacht waarschijnlijk aan hetzelfde. Het beeld van Martina, het zinloze gevecht voor haar leven daar in het riet, terwijl haar vrienden een paar honderd meter verder zaten te feesten en geen idee hadden wat zich daar afspeelde.

"Het klinkt gepland", zei Kihlgård. "En ijskoud. Hij moet erop hebben gerekend dat hij haar voor zich alleen zou hebben, zodat hij de daad kon uitvoeren. Ik bedoel, wie rijdt er nu zonder reden rond met een mes en touw en allerlei spullen in de auto?"

"Hij heeft haar misschien een tijdje bespioneerd", wierp Karin op. "Je weet immers niet hoe lang hij op het juiste moment heeft gewacht. Misschien was het die avond gewoon een gelukstreffer."

"Weten we zeker dat hij het op Martina had voorzien?" vroeg Kihlgård. "Is er iets wat erop duidt dat hij niet gewoon een slachtoffer wilde, wie dan ook?"

"Dat kan natuurlijk ook", gaf Knutas toe.

"Iets anders wat mij opvalt is dat deze misdaad tijd heeft gekost", vervolgde Kihlgård. "De dader moet minstens een paar uur nodig hebben gehad om dit allemaal te kunnen uitvoeren."

"Dan hebben we nog het rituele aspect. Kan daar al iets meer over gezegd worden?" Knutas' blik was gericht op de forensisch psychiater.

"Het is nog te vroeg om daar iets over te kunnen zeggen", zei Agneta Larsvik. "Ik wil meer foto's van het slachtoffer zien en meer feiten horen, bovendien wil ik het sectierapport afwachten. Verder wil ik de plaats delict zien voor ik iets meer met zekerheid kan zeggen."

"Maar wat is je eerste reactie?" probeerde Knutas.

"Wat we hier zien", zei ze met een blik op de foto van Martina, die het hele filmdoek innam, "is een vorm van extreem, ongelooflijk geweld. Het is zeer merkwaardig uitgevoerd waardoor het mij doet denken aan een eenzame, ernstig zieke dader met een sterke vrouwenhaat. Misschien seksueel onervaren. Het mes in de buik kan duiden op een nieuwsgierigheid wat het vrouwenlichaam betreft, zoals er daders zijn die voorwerpen in de vagina stoppen om die te onderzoeken. Dat ze naakt is, zou op een seksueel motief kunnen duiden, maar zoals ik al heb gezegd, het is onmogelijk om nu al conclusies te trekken."

"Is het zijn eerste misdaad?" vroeg Karin zich af.

"Waarschijnlijk niet. Ik zou gokken op een jonge dader die eerder grove geweldsdelicten heeft gepleegd. Zo'n macabere moord pleeg je niet gelijk de eerste keer."

"Waarom denk dat je dat hij jong is?"

"Een dusdanig ziek mens dat in staat is een daad van dit kaliber te plegen kan zich niet voor langere tijd buiten de samenleving staande houden. Hij kan gewoon niet zo oud zijn geworden zonder vast te lopen. Maar nogmaals, dit zijn de eerste gedachten die bij me opkomen."

Knutas' gezicht stond verbeten.

"Kun je iets zeggen over de werkwijze zelf?"

Alle ogen waren nu op Agneta Larsvik gericht.

"Dat de dader het lichaam heeft opgehangen, kan erop duiden dat hij gezien wil worden. Door zijn slachtoffer tentoon te stellen wil hij ons zeggen dat hij gevaarlijk is, een soort 'Kijk eens wat ik kan!' Dat zou kunnen betekenen dat de moordenaar ons wil vertellen dat wij hem maar beter op tijd kunnen stoppen, voordat hij hetzelfde nog een keer doet."

 

Laat in de middag kwam per fax het voorlopige sectierapport van de afdeling forensische geneeskunde in Solna. Knutas dankte de patholoog in zijn gedachten, deed de deur van zijn kamer dicht en begon in de papieren te bladeren.

Martina was inderdaad door verdrinking om het leven gekomen. De longen waren sterk opgeblazen, ze had schuim in haar luchtpijp en zeewater in haar maag. Er waren spermaresten in haar schede gevonden, maar er waren geen verwondingen die op seksueel geweld duidden. Het spermamonster was naar het Forensisch Laboratorium, skl, in Linköping gestuurd. De messteek in de buik was diep en had de lichaamsslagader en de darmen beschadigd. Ze had 1,2 promille alcohol in haar bloed, wat betekende dat ze behoorlijk aangeschoten was geweest toen de moord werd gepleegd.

De vondst van de ring wees erop dat de moord zelf bij Warfsholm was gepleegd, preciezer gezegd aan de strandkant voor de jeugdherberg. Niet ver van de ingang en de parkeerplaats vandaan, in de beschutting van de jeneverbesstruiken die ertussenin groeiden. De moordenaar stond daar vermoedelijk heel brutaal geparkeerd. Toen ze dood was, moest het kinderspel zijn geweest haar in de auto te leggen. Door de struiken kon hij niet gezien worden. Daarna was hij waarschijnlijk rechtstreeks naar Vivesholm gereden. Het moet twee, misschien drie uur 's nachts zijn geweest. De zomergasten lagen rond die tijd in diepe slaap in hun huisjes.

De dader moest zijn auto bij het hek hebben neergezet, ver genoeg weg, zodat hij vanaf het hek of vanaf de zomerhuisjes niet gezien zou worden. Toen heeft hij het lichaam uit de auto getild en het bos in gedragen.

Hij had waarschijnlijk de plek al eerder voorbereid. Een lijk ophijsen is zwaar werk. Een vrouw had het nauwelijks kunnen doen, als ze geen hulp had gekregen. Maar het konden natuurlijk net zo goed twee of meer daders zijn.

Waarom koos de moordenaar ervoor om het lichaam op te hijsen en het daarmee zichtbaar te maken, en gemakkelijk te ontdekken? Deels verminderde de dader zijn voorsprong, deels betekende de manoeuvre een groter risico om ontdekt te worden. Was het zoals de forensisch psychiater dacht, een manier voor de dader om gezien te worden? Knutas voelde een zekere twijfel.

Dan was die snee in de buik er nog. Als het niet met Agneta Larsviks vermoeden van seksuele nieuwsgierigheid te maken had, wat was het dan? Wilde de moordenaar zijn slachtoffer bewust schade toebrengen, of schonk het geweld hem bevrediging?

Zoals Knutas de zaak zag, bleef er maar één reden over; om bloed uit het lichaam op te vangen precies zoals het met het paard was gebeurd. Het bloed zou later voor een specifiek doel worden gebruikt.

De vraag was alleen: voor welk doel?

 

Gunnar Ambjörnsson, sociaaldemocratisch politicus in de gemeenteraad, woonde alleen. Dat had hij zijn hele volwassen leven al gedaan en hij voelde zich daar goed bij. Eigen baas zijn en niet voortdurend met anderen compromissen te moeten sluiten over van alles en nog wat, geven en nemen. Dat had hij tijdens zijn jeugd genoeg gedaan, met vier broers en zussen in een krappe rijtjeshuurwoning aan de Irisdalsgatan in Visby. Altijd de slaapkamer delen, de bank voor de televisie in de woonkamer voortdurend bezet, gedrang rond de eettafel en nooit een plekje voor jezelf. De enige plek waar hij met rust werd gelaten was het toilet en dat was nooit voor lang.

Toen hij het huis uit ging was het eerst richting Göteborg om te studeren. Daar woonde hij in een studentenhuis met gezamenlijke doucheruime en keuken, dus daar was ook niet veel privacy. Toen hij zijn studie had afgerond, kreeg hij onmiddellijk een vaste aanstelling bij de gemeente Gotland en hij was sindsdien daar gebleven. Hij kreeg een appartement aan de Stenkumlaväg, centraal gelegen, maar nog net niet midden in de stad. Een tweekamerappartement op de derde verdieping met een keuken en uitzicht over straat. Hij zou nooit het gevoel vergeten toen hij voor de eerste keer het appartement binnenstapte. Leeg, pas gerenoveerd en fris. Hij herinnerde zich hoe hij met zijn vinger over de glimmende tegels in de badkamer had gestreken, aan de verf in de keuken had geroken en de ongeschuurde lijsten in de woonkamer had bewonderd. Hij had van de eenzaamheid en de orde genoten.

Hij ruilde het naderhand in voor een eigen huisje met tuin binnen de stadsmuur, waar hij nu twintig jaar woonde. In Klinten, het pittoreske woongebied boven de domkerk dat in Visby heel erg gewild was. Vroeger was het de armenwijk geweest met een galgenheuvel, toen de ter dood veroordeelden ter afschrikking aan de stad moesten worden getoond. Het uitzicht was magnifiek, het omvatte de hele middeleeuwse stad die zich uitstrekte met al zijn nauwe stegen, ruïnes en stadsmuur. Aan de andere kant van de stad lag de haven als een blauwe coulisse op de achtergrond.

Gunnar Ambjörnsson was nooit getrouwd geweest en had geen kinderen gekregen, en op zijn tweeënzestigste besefte hij dat dit ook niet meer zou gebeuren. Hij had vriendinnen gehad, maar het was nooit zover gekomen dat ze waren gaan samenwonen. Sommigen hadden geprobeerd hem zover te krijgen, maar elke keer had hij zich op het laatste moment teruggetrokken. Natuurlijk was hij geïnteresseerd geweest en ook verliefd. Hij vond het echter nooit de moeite waard om zijn alleen-zijn op te geven.

De laatste jaren had hij een latrelatie met een vrouw uit Stånga. Berit werkte als lerares en was druk met haar baan en met de kleine boerderij waar ze woonde. Zij zou haar leven op het platteland nooit opgeven om naar de stad te verhuizen, wat hem heel goed uitkwam. Ze leefden ieder hun eigen leven en zagen elkaar in de weekenden. Het was precies wat hij aankon.

Nu was hij op weg naar huis van een golfwedstrijd in Slite. Golf was een van zijn grote hobby's, naast de politiek. Sociaaldemocraat was hij van kindsbeen af, hij was opgegroeid in een echt arbeidersgezin. Hij was lid van de gemeenteraad en zat in meerdere commissies en besturen. In de zomer was hij vrij en maakte van de gelegenheid gebruik om veel te reizen. Over een paar dagen vertrok hij naar de Marokkaanse stad Marrakech, waarop hij verliefd was geworden toen hij daar in zijn tienerjaren was geweest en waar hij in de loop der jaren met regelmatige tussenpozen weer naar terugkeerde. Hij reisde altijd alleen, dat was ook de bedoeling, vond hij. Dan ontmoette je nieuwe mensen op een heel andere manier dan wanneer je gezelschap had. En Berit gaf er niet om, ze had het druk met de boerderij, de dieren, haar kinderen en kleinkinderen.

Het lukte hem maar ternauwernood zijn auto tussen de kleine, lage huisjes te manoeuvreren en hij draaide de Norra Murgatan in die tegen het meest noordoostelijke deel van de stadsmuur aan lag. De auto parkeerde hij op zijn privéparkeerplaats. Nu verheugde hij zich op een douche en een avond met de Aftonbladet en een glas whisky in de tuin. Het was een warme avond en het was windstil. Hij wierp een blik op zijn horloge toen hij uit de auto stapte. Kwart over negen en het was nog steeds licht. Er kon niets tegen de Zweedse zomer op wanneer het mooi weer was. Hij maakte de kofferbak open en tilde de zware golftas eruit. Pakte zijn sleutel en maakte het slot van de twee meter hoge schutting, die zijn perceel tegen inkijk beschermde, open. De tuin bestond uit enkele rozenbedden, een vierkant gazon met tuinmeubels en een plek om te barbecueën. Op het perceel stond ook een schuurtje waar hij zijn tuingereedschap bewaarde.

Dit was zijn oase, een groen paradijs midden in de stad. Hij had een vijver laten aanleggen met een fontein, die rustig kabbelde.

Toen hij het hek in de schutting achter zich dichtdeed en over het goed aangeharkte grindpad naar de ingang van het huis wandelde, was er iets waardoor hij bleef staan. Er was iets veranderd sinds hij eerder die ochtend zijn huis had verlaten.

Gunnar Ambjörnsson was een zeer precies mens met vaste gewoonten, hij deed alles elke dag op exact dezelfde manier.

Hij zette de golftas neer en liet zijn blik glijden over de dieprode klimrozen, het latwerk dat de zithoek van het gazonnetje en de gevel van het huis scheidde. De zwarte kat van de buurman was vanaf de straatkant op de schutting gekropen en observeerde hem vanaf zijn hoge plek.

Toen besefte hij wat er anders was. De fontein deed het niet, hij hoorde geen gekabbel. Eerst dacht hij dat er iets mis was waardoor het water was afgesloten. Daarna zag hij echter dat de bezem niet op zijn gewone plek tegen de muur van het huis stond. Nu wist hij het zeker: er was iemand geweest, heel duidelijk. Was er ingebroken? Hij haastte zich naar de buitendeur en voelde eraan. Nee, die zat op slot en er zat geen beschadiging op voor zover hij kon zien. Hij deed de deur met trillende vingers open en liep naar binnen. Het huis had maar één verdieping, dus hij kon het snel doorzoeken. Het originele schilderij van Peter Dahl hing onaangeroerd boven de bank in de woonkamer, net als de ets van Zorn. Hij trok de la van de secretaire open, het tafelzilver en de muntenverzameling waren er nog.

Alles leek onaangeroerd. Hij liep naar buiten en zag de bezem weer, die tegen het schuurtje stond. Daar zette hij hem nooit neer. Hij liep voorzichtig naar het schuurtje en luisterde naar het geluid. Het kon zijn dat iemand zich daarin verstopt had. De inbreker had zich klaarblijkelijk niet druk gemaakt om het huis zelf. Mogelijk was hij verrast doordat er iemand was opgedoken en had hij zijn toevlucht in het schuurtje gezocht. Omdat hij altijd de schutting zelf op slot deed, liet hij de deur van het schuurtje soms open. Ambjörnsson stond op scherp en bewoog zich zo stil mogelijk. Een inbraak in deze buurt was hoogst ongewoon. Als het maar geen high geworden junk was, dat soort mensen kon van alles bedenken. Er zaten wel eens junks die wat dronken met de zwervers op het grasveld bij de muur boven Rackarbacken, wanneer het mooi weer was.

Hij liep voorzichtig een traptree op, ver genoeg om zich naar voren uit te strekken en langzaam de deurklink naar beneden te drukken. Er was daar iets, hij voelde het duidelijk, durfde nauwelijks adem te halen. Nu was het te laat om terug te krabbelen.

Eerst begreep hij niet wat er op hem af kwam vliegen toen de deur openging. Zelf viel hij achterover en kon nog net zien dat er iets groots en bloederigs over hem heen viel. Hij schreeuwde het uit toen hij in de dode ogen van een paardenhoofd keek.

 

Hij waste zijn handen zorgvuldig. Wreef ze in met zeep en schrobde zichzelf met een harde borstel totdat zijn huid pijn deed. Daarna ging hij verder met zijn armen en borstelde die totdat zijn huid gloeide. Zo kwamen er geleidelijk gaten in zijn huid en begon hij te bloeden. Nu was het zover dat hij geen pijn meer voelde. Er kwam weinig water uit de kraan en het werd ook niet goed warm. Het deed hem niets, op de een of andere manier hoorde dat erbij. Er vloeide bloed in de wastafel en hij vond het fijn om te kijken hoe het tegen de roestvrijstalen wanden op spatte. Daarna borstelde hij zijn borst, buik en benen op dezelfde hardhandige wijze.

Hij ging hier elke keer naartoe. Deze plek was zijn uitgangspunt, het middelpunt van de cirkel, de spil waar zijn leven om draaide. Hier ontmoetten het heden en de toekomst elkaar en schudden ze elkaar de hand, stonden ze oog in oog met het verleden. Alles werd tot een eenheid gesmeed. Alleen in dit huis voelde hij zich vredig.

Hier had het keerpunt plaatsgevonden en hij kon de exacte datum aanwijzen. Hij begreep nu dat hij uitverkoren was, maar ook dat het geen toeval was dat hij hiervoor was gekozen.

Hij had het zelf geregeld door eindelijk het heft in eigen handen te nemen. Hij zou zich nooit afvragen wat zijn handelen in eerste instantie had veroorzaakt. Misschien was het gewoon een gevoel van verzadiging geweest, dat het nu genoeg was. Dat hij van de slachtofferrol op de aanval was overgegaan. Voor eens en voor altijd.

Er was iets pijnlijks en tegelijkertijd bevrijdends aan het ouder worden, de inzichten van het leven haalden je in en je kon er niet aan ontkomen. Ze snuffelden aan je knieholten en hijgden in je nek totdat je je gewonnen gaf en ze toeliet en dan was de dam gebroken. Alle pijnlijke zaken die hij had verborgen, kwamen naar boven en zorgden ervoor dat de verdedigingsmuur die hij zorgvuldig vanaf het moment van de eerste krenkingen in de jeugd om zich heen had opgebouwd, scheurde. Leven was lijden, maar hij was voldoende gestraft. Op een dag, toen hij alleen door het bos wandelde, had hij oog in oog met hen gestaan. Ze spraken door dennen en sparren, jeneverbes- en bosbessenstruiken. Hij kon hun fluisterende stemmen in de boomkruinen horen, vanuit het moeras en het wolkendek aan de hemel. Toen hij naar het strand liep hoorde hij al van ver hun geroep in het witte schuim op de toppen van de golven en in de zandduinen.

Hij schreeuwde het uit en overstemde het geruis van de golven.

"Ik hoor jullie, ik hoor! Ik ben hier, ik behoor jullie toe! Ik ben jullie trouwe dienaar, ik offer mijn bloed, mijn leven!"

Maar ze antwoordden snel en beslist. Het was niet zijn bloed waarin ze geïnteresseerd waren.

Om kwart over tien die avond kwam het alarm bij de meldkamer van de politie binnen. Een bange Gunnar Ambjörnsson vertelde onsamenhangend aan de dienstdoende agent over het paardenhoofd in het schuurtje. Deze nam onmiddellijk contact op met Anders Knutas, die op zijn beurt Karin belde. Omdat zij op loopafstand van de Norra Murgatan woonde, spraken ze af dat ze elkaar daar zouden ontmoeten.

Toen Knutas aankwam, stond ze al voor de schutting te wachten. Ze vonden Ambjörnsson, die Knutas vaag kende, gewikkeld in een deken op een stoel in de tuin. Hij praatte opgewonden met een agente. Toen hij Knutas zag stond hij op.

"Anders, dit is waanzin. Komen jullie eens kijken."

Hij ging de politiemensen voor naar het schuurtje in een van de hoeken van het perceel.

Karin pakte een zakdoek die ze tegen haar mond drukte om zich voor te bereiden op de aanblik die haar wachtte.

Desondanks draaide haar maag zich om toen ze ontdekte wat Ambjörnsson een paar uur eerder had gezien. Een opgezwollen, bloederig paardenhoofd zat op een stevige houten paal geprikt die tegen de deur geleund stond. De paal was van onderen door de strot geschoven. De bek stond wijd open en de ogen staarden leeg naar de beide politiemensen. Er gingen een paar seconden voorbij voordat iemand een woord uitbracht.

"Zie jij wat ik zie?" vroeg Knutas toonloos.

Karin knikte langzaam vanachter haar grote zakdoek. Ze kon nauwelijks kijken.

"Wat dan?"

Ambjörnsson zag er doodsbang uit.

De beide politiemensen keken hem ernstig aan.

"U weet van het paard dat eerder deze zomer onthoofd is gevonden?"

Hij knikte zwijgend.

"Dit hoofd", zei Knutas, "is niet van hetzelfde paard."