Zondag 11 juli

Er waren op deze zondagochtend geen bezoekers in Fornsalen, het historische gedeelte van Gotlands streekmuseum, aan de Strandgatan in Visby. De entreehal voelde koel aan vergeleken met de warmte buiten op straat en het was heel stil. Zijn voetstappen echoden over de stenen vloer. Het meisje bij de receptie van het museum zat diep verzonken in een boek achter het glazen raam en leek niet te horen dat hij eraan kwam. Hij moest twee keer kuchen voordat ze uiteindelijk opkeek. Hij ontmoette haar blik achter haar hoornen montuur en ze verkocht hem zonder een woord te zeggen een kaartje. Voor de schijn slenterde hij ongeïnteresseerd door de zalen met gedenkstenen, prehistorische graven en gereconstrueerde nederzettingen uit het stenen tijdperk. Hij leek de enige bezoeker te zijn. Op deze stralende zondag in de vakantie gingen de mensen liever naar het strand en naar hun zomerhuisje dan naar het museum. Het weer paste perfect bij zijn doel.

Hij nam de stenen trap die leidde naar dat wat hem echt interesseerde; de schatkamer. Elke keer als hij naar binnen stapte, werd hij door weemoed gegrepen. Hier werd een klein deel van alle rijkdommen bewaard die, sinds de opgravingen in de jaren zestig op het eiland serieus waren begonnen, uit de Gotlandse grond waren gehaald. Zilverschatten, sieraden en munten.

In verhouding tot zijn oppervlakte kon Gotland een groter aantal schatvondsten uit de Vikingtijd laten zien dan welk ander gebied ter wereld ook. Niet minder dan zevenhonderd zilver-schatten uit de Vikingtijd waren hier opgegraven. De meest beroemde was de zilverschat van Spilling, de grootste zilverschat uit de Vikingtijd ter wereld, die in 1999 in Spilling in de gemeente Othem op Gotland werd opgegraven. De schat woog zevenenzestig kilo en bevatte onder andere 14.300 munten, bijna vijfhonderd armringen, vijfentwintig ringen en zilveren voorwerpen.

Meerdere munten uit de zilverschat van Spilling waren sensationeel. Eén munt in het bijzonder, de zogenoemde Mosemunt die in het Kathaarse Rijk, het machtigste rijk in Oost-Europa tijdens de achtste en negende eeuw, was geslagen. De Mosemunt vormde het eerste archeologische voorwerp dat het Jodendom aan de Katharen verbond, wat betekende dat het een uniek voorwerp was.

Soms kwam hij hier en verloor zich in fantasieën over dit onderwerp. De munt droeg de Arabisch-Joodse inscriptie Musa rasul Allah, Mozes is de boodschapper van God. De inscriptie werd door onderzoekers als joods geduid, als verwijzing naar de Bijbelse Mozes die de Israëliërs uit Egypte leidde en de stenen tafelen met de tien geboden bij de berg de Sinaï in ontvangst nam.

Hij had gehoord dat de schat misschien naar het Historiska Museet in Stockholm zou worden verhuisd, zodat hij aan een groter publiek kon worden getoond. Opnieuw heiligschennis.

Hij ging op de bank langs de muur zitten om voor de laatste keer zijn plan door te nemen. Nog steeds had geen mens zich laten zien.

Langs de wanden stonden vitrines met zilveren munten: Arabische, Duitse, Ierse, Boheemse, Hongaarse, Italiaanse en zelfs Zweedse.

Maar het waren niet de munten die hem interesseerden. Die had hij jarenlang op aanzienlijk eenvoudiger plekken gestolen dan in een museum, waar een diefstal uit een vitrine natuurlijk snel ontdekt zou worden.

Deze keer had hij een beduidend hoger doel en er was een zorgvuldige planning aan voorafgegaan. De prijs die hem was geboden was zo hoog dat hij de verleiding niet kon weerstaan, zelfs niet als het een risico inhield.

Hij had er geen moeite mee de Gotlandse archeologische vondsten te verkopen. Als ze toch op het vasteland zouden belanden kon hij er net zo goed nog wat aan verdienen. Dan had hij tenminste controle over waar ze naartoe gingen. Het geld werd immers gebruikt voor een doel dat zijn voorvaderen uit de Vikingtijd wel zou zijn bevallen. Op deze manier sloot hij de cirkel, dat was zijn manier om ernaar te kijken. Diep vanbinnen vond hij dat de voorwerpen hem toekwamen, tenminste veel meer dan de machthebbers die besloten dat ze van het eiland af moesten. Een deel van de voorwerpen hield hij zelf; zijn lievelingsstukken.

In een glazen vitrine midden in de zaal lag de armring van zuiver goud te glimmen. Het was het grootste gouden privé-voorwerp uit de Vikingtijd op Gotland en was in de gemeente Sundre opgegraven. De armring was van vierentwintig karaats goud en dateerde van rond 1000 na Christus. Gouden voorwerpen uit de Vikingtijd werden uiterst zelden gevonden en nu was er nog slechts een glaswand tussen hem en dit kostbare bezit.

Hij stond op en liep het trappenhuis in. Keek naar beneden naar de receptie, waar de vrouw achter de kassa nog steeds aan het lezen was. Hij keek op zijn horloge. Het was twaalf uur. Nu zou iedereen behalve de caissière gaan lunchen. Daar had hij op gewacht. Het risico om te worden ontdekt was op dit moment te verwaarlozen en zijn vermomming zorgde ervoor dat niemand hem achteraf zou kunnen aanwijzen. Hij concentreerde zich, trok de dunne handschoenen aan en liep een snelle ronde door de zalen op de bovenverdieping. Geen mens.

Vanaf de begane grond klonken stemmen, de medewerkers waren op weg naar buiten om te gaan lunchen. De deur viel licht. Nu was hij alleen met de caissière.

Het museum had geen bewakingscamera's, maar was sinds een paar jaar met een alarm uitgerust. Hij had uitgezocht hoe het uitgeschakeld kon worden, dus dat detail was geregeld.

Hij pakte een schroevendraaiertje uit zijn zak en schroefde de bevestigingen van de glazen vitrine los. Ondertussen zat hij constant te luisteren naar geluiden in het trappenhuis; hij wilde niet op heterdaad betrapt worden. Daarna was het gewoon een kwestie van het bovenstuk optillen, dit voorzichtig op de stenen vloer neerzetten en de armring pakken. Hij zette het vitrineglas weer terug en liep met rustige stappen de trap af. De caissière zat nog met haar neus in het boek. Het leek bijna alsof ze sliep. Hij liep onopgemerkt naar buiten en verdween de straat op.